Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22 maart 2016
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
"het in beginsel aan [geïntimeerde] als werkgever [is} om de voor haar aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden te bewijzen. De vraag is echter of sprake is van een bewijsvermoeden waardoor [appellante] met tegenbewijs belast moet worden".Verder overwoog de kantonrechter dat
"van [geïntimeerde] moeilijk[kan]
worden verwacht dat zij het niet bestaan van iets moet bewijzen, terwijl [appellante] zich op het bestaan van de toestemming beroept"Vervolgens heeft de kantonrechter, zo begrijpt het hof, [appellante] belast met het bewijs dat zij op 19 november 2013 toestemming had gekregen van [geïntimeerde] , in de persoon van [betrokkene] om 133 overwerkuren aan zichzelf te betalen.
"Mij is pas gebleken dat [appellante] overuren aan haarzelf had laten uitbetalen toen de heer [betrokkene] mij vroeg of ik daar iets van afwist".Deze vraag van [betrokkene] ligt niet voor de hand als hij de door [appellante] gestelde toestemming zou hebben gegeven. Voor het door [appellante] gestelde opzetje van de kant van [geïntimeerde] ontbreekt iedere aanwijzing.
Slotsom
Beslissing
in zoverre opnieuw recht doende: