ECLI:NL:GHDHA:2016:4296

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.198.619/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in echtscheidingszaak met goederenrechtelijke levering van onroerend goed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door een man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De man is veroordeeld tot medewerking aan de goederenrechtelijke levering van onroerend goed in Suriname aan zijn ex-vrouw, na een eerdere beschikking van het hof Den Haag. De man heeft in hoger beroep de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis gevorderd, omdat hij stelt dat de vrouw geen exequatur heeft van de Surinaamse rechter, wat volgens hem noodzakelijk is voor de levering. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man onterecht weigert mee te werken aan de levering. Het hof heeft de vordering van de man tot schorsing afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat de man geen deugdelijke argumenten heeft aangevoerd die zijn belang bij schorsing zwaarder doen wegen dan het belang van de vrouw bij uitvoering van het vonnis. Het hof oordeelt dat de man zijn verplichtingen moet nakomen en dat hij nodeloos proceskosten maakt. De man wordt in de proceskosten van het incident veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.198.619/01
Zaak-rolnummer rechtbank : C/09/507229 / KG ZA 16/325

arrest d.d. 20 december 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes te Malden, gemeente Heumen.

Het geding

De man is bij exploot van 2 september 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, team handel, van 12 augustus 2016 gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en de man als eiser in reconventie, tevens gedaagde in conventie, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De man heeft in de appeldagvaarding twee grieven genomen. Tevens heeft hij bij incidentele vordering de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 351 Rv van het bestreden vonnis gevorderd.
De vrouw heeft een memorie van antwoord in het incident genomen.
Partijen hebben beiden hun procesdossier gefourneerd en arrest in het incident gevraagd.

Beoordeling in het incident

Algemeen
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, de man veroordeeld om na betekening van dit vonnis op eerste schriftelijke verzoek van een door de vrouw in te schakelen notaris binnen vijf dagen volledige medewerking te verlenen aan de door het hof Den Haag bij beschikking van 12 november 2014 gelaste goederenrechtelijke levering aan de vrouw – zonder verdere verrekening van de waarde – van het zuidelijke deel van het perceel (onroerend goed) in Suriname, gelegen aan de [adres] in [plaatsnaam] , district [naam] te Suriname. Daarbij is een dwangsom bepaald van € 1.000,- voor iedere dag dat de man met voormelde veroordeling in gebreke is/blijft, met een maximum van € 100.000,-, welke dwangsom voor matiging vatbaar is op de wijze als bepaald in r.o. 4.2 van het bestreden vonnis.
2. De man vordert dat het dit hof moge behagen om bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen voor de duur van het onderhavige hoger beroep;
- met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit incident, onder de bepaling dat, indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het arrest is gewezen aan de man zullen zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3. De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man in zijn vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vordering als ongegrond af te wijzen.
Enige achtergrondinformatie
4. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen zijn ex-echtelieden, zij zijn op 18 juli 2014 van elkaar gescheiden. Bij beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014 heeft het hof geoordeeld dat de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen, te weten onroerend goed te Suriname, heeft verzwegen als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW. Partijen zijn bij die beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, gelast over te gaan tot de goederenrechtelijke levering aan de vrouw – zonder verdere verrekening van de waarde – van het aan de zijde van de man in de gemeenschap toegevallen aandeel in het onroerend goed te Suriname. Omdat de man niet meewerkte aan deze levering, heeft de vrouw de procedure in kort geding aanhangig gemaakt en is de man veroordeeld volledige medewerking te verlenen aan voornoemde door het hof Den Haag gelaste goederenrechtelijke levering zoals hiervoor onder r.o.1 omschreven, waarbij een dwangsom aan de man is opgelegd voor iedere dag dat hij met voormelde veroordeling in gebreke is/blijft. Deze veroordeling met de daarbij opgelegde dwangsom is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In geschil is thans de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordeling van de man tot medewerking aan de levering en de opgelegde dwangsom bij het uitblijven van deze medewerking.
Grond voor schorsing
5. De man stelt dat zijn belang bij behoud van de huidige situatie totdat in hoger beroep over de zaak is beslist zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de veroordeling direct ten uitvoer te brengen. De man voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. Vast staat dat de vrouw op dit moment niet beschikt over een exequatur van de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014 van de Surinaamse rechter welke nodig is voor de levering van het perceel in Suriname. Er dient eerst een exequatur van de Surinaamse kantonrechter te worden verkregen alvorens van de man medewerking aan de levering van het perceel kan worden verlangd. Dit blijkt uit de verklaring van de deskundige mr. C.A. Kraan, die de man thans overlegt. Deze verklaring is in ieder geval een omstandigheid die niet bij de gegeven beslissing in aanmerking kon worden genomen en die in zoverre rechtvaardigt dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Voorts is het in het belang van de man dat de uitkomst van de onderhavige beroepsprocedure wordt afgewacht in het bijzonder gelet op het door hem gestelde belang (in reconventie) dat de voormalige echtelijke woning zo snel mogelijk wordt verkocht, mede gelet op de omstandigheid dat als onbetwist vast staat dat de vrouw een deel van de woning te huur heeft aangeboden, hetgeen in strijd is met de bepalingen van de hypothecaire lening. De vrouw heeft volgens de man haar belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet aangetoond anders dan dat zij de verkoopopbrengst van het perceel te Suriname kan aanwenden voor de financiering van de voormalige echtelijke woning van partijen.
6. De vrouw voert verweer en stelt dat voor het verlenen van medewerking aan de levering door de man (middels het tekenen van een volmacht of door het verrichten van een andere (rechts)handeling als de notaris dat aangeeft) geen exequatur vereist is. De onnavolgbare en onjuiste stellingname van de man is ook reeds in eerste instantie door hem opgeworpen en de voorzieningenrechter heeft in r.o. 4.1 van het bestreden vonnis daarop expliciet gereageerd. De man is inmiddels bijna twee jaar in gebreke met het verlenen van medewerking aan de uitvoering van de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014. Hij wilde, door zijn leugenachtige houding tijdens de echtscheidingsprocedure, onder de verdeling uitkomen en wil dat kennelijk nog steeds. De man heeft de vrouw hiermee op kosten gejaagd en doet dat thans met de onderhavige procedure op oneigenlijke gronden opnieuw. Op verzoeken van de door de vrouw ingeschakelde notaris om tot ondertekening van een volmacht over te gaan weigert de man tot op heden in te gaan. Het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad staat hiermee genoegzaam vast.
7. Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 en HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688) het volgende:
(I) De eiser in het incident moet belang hebben bij de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging.
(II) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval.
(III) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing. Dit kan anders zijn indien het bestreden vonnis, waarvan beroep is ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(IV) Indien in de vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(V) Indien in de vorige instantie geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (IV) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (I)-(III) vermelde.
8. Het hof maakt uit het bestreden vonnis op dat over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg geen debat is gevoerd en deze is toegewezen zoals door de vrouw is gevorderd.
9. De man stelt dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad daarin is gelegen dat hij thans niet kan meewerken aan de levering van het perceel in Suriname nu de vrouw nog geen exequatur van de beschikking van het hof Den Haag van 12 november 2014 heeft.
10. Het hof overweegt als volgt. De man dient uitvoering te geven aan een rechterlijke beslissing, tenzij komt vast te staan dat hij in een onmogelijke positie verkeert om aan deze beslissing uitvoering te kunnen geven dan wel dat er voor hem een noodsituatie ontstaat indien hij uitvoering moet geven aan de rechterlijke beslissing. Naar het oordeel van het hof is er voor de man geen enkel relevant juridisch beletsel dat maakt dat hij geen uitvoering kan geven aan de beschikking van dit hof van 12 november 2014, waarbij de man is veroordeeld om zijn eigendom aan de vrouw over te dragen. Door bij de notaris te verschijnen in Suriname dan wel door een notariële volmacht te verstrekken kan de man op een eenvoudige wijze ervoor zorg dragen dat de notariële akte wordt verleden en levering aan de vrouw plaatsvindt. Het argument dat de vrouw een exequatur moet hebben snijdt geen hout, nu de man zelf de benodigde rechtshandelingen kan verrichten.
11. De man heeft derhalve geen deugdelijke argumenten aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij uitvoering van het bestreden vonnis. De overige argumenten die de man aanvoert met betrekking tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning acht het hof in het kader van de schorsing niet relevant. Het gaat in casu over de levering van onroerend goed aan de vrouw in Suriname.
12. Nu de man naar het oordeel van het hof zijn belang bij een schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft aangetoond, wijst het hof de vordering van de man daartoe af.
Proceskosten
13. Het hof is van oordeel dat de man nodeloos proceskosten maakt. De man dient uitvoering te geven aan een rechterlijke beslissing. Het hof is van mening dat het gerechtvaardigd is om de man in de kosten van het incident te veroordelen. De vordering van de man tot veroordeling van de vrouw in de kosten van dit incident wordt afgewezen.
14. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
wijst af de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
veroordeelt de man in de proceskosten van dit incident, begroot op € 1.208,- en als volgt gespecificeerd:
- € 314,- griffierecht;
- € 894,- salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en
C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016 in aanwezigheid van de griffier.