De beoordeling in hoger beroep
20. [appellante] vordert in hoger beroep - samengevat - dat het hof de vonnissen van de rechtbank van 12 december 2012, 23 april 2014 en 1 april 2015 vernietigt en opnieuw recht doende, de vordering van [appellante] in eerste aanleg in reconventie alsnog toewijst en de vordering van [geïntimeerden] in eerste aanleg in conventie afwijst. Verder vordert [appellante] een veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van € 150.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 mei 2015, en teruggave van de bankgarantie voor een bedrag van € 121.800,- binnen vijf dagen na betekening van het arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-. Ten slotte vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties in conventie en reconventie, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het arrest indien betaling uitblijft. Bij memorie van grieven heeft [appellante] onderdeel (iii) van haar vordering in reconventie aangevuld met een vordering tot veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van € 47.326,64, te vermeerderen met 19% btw en de wettelijke handelsrente vanaf 5 februari 2009.
21. [geïntimeerden] voeren verweer in het principaal appel. Zij hebben tevens voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld tegen het tussenvonnis van 12 december 2012, onder de voorwaarde dat het vonnis van de rechtbank van 1 april 2015 wordt vernietigd omdat [geïntimeerden] niet zijn geslaagd in het bewijs dat partijen zijn overeengekomen dat de kosten van de knip en de klantruimte door [appellante] zouden worden gedragen, en/of dat [appellante] deze kosten niet met het voorschot mocht verrekenen. [geïntimeerden] verzoeken het hof het tussenvonnis te vernietigen voor zover [geïntimeerden] daarin zijn belast met de bewijslevering en opnieuw rechtdoende, [appellante] op te dragen te bewijzen dat de kosten van de knip en de klantruimte niet voor haar rekening zouden komen en/of zij deze kosten mocht verrekenen met het voorschot, en bij gebreke van een zodanige bewijslevering het vonnis van de rechtbank van 1 april 2015 alsnog te bekrachtigen. Verder vorderen [geïntimeerden] veroordeling van [appellante] in de kosten van het appel, inclusief de nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het arrest, indien betaling uitblijft.
22. [appellante] heeft geen afzonderlijke grieven gericht tegen toewijzing van de in punt 14 van dit arrest onder (v) vermelde vordering van [geïntimeerden] en evenmin tegen de afwijzing van de in punt 15 van dit arrest onder (iv) tot en met (vi) vermelde vorderingen van [appellante] , zodat het hof ervan uitgaat dat deze vorderingen in appel verder buiten beschouwing kunnen blijven.
23. De eerste grief van [appellante] heeft betrekking op de verrekening van de koopprijs in verband met de oppervlakte van het geleverde perceel. [appellante] verwijt de rechtbank dat zij is teruggekomen op de beslissing in haar tussenvonnis van 12 december 2012 dat de grenzen van het perceel dienden te worden gemeten, en dat zij zelf de grenzen van het geleverde perceel heeft bepaald aan de hand van de aanwijzingen aan de landmeter van het kadaster van 6 oktober 2009, waarbij [appellante] niet aanwezig was. Volgens [appellante] is tijdens de aanwijzing aan de landmeter van het kadaster van 9 juli 2008 vast komen te staan wat de exacte omvang van de percelen was en dat perceel [b] in zijn geheel aan [geïntimeerden] geleverd was. Het rectificeren daarvan in de leveringsakte is volgens [appellante] slechts een formaliteit. Volgens [appellante] is het evident dat een meting van het perceel ertoe zal leiden dat het geleverde aantal m² zal uitkomen op 128.685 m², en dus op een surplus van 578 m² ten opzichte van het aantal m² vermeld in de leveringsakte. Daarop baseert [appellante] de aanvulling van haar reconventionele vordering bij memorie van grieven met de vordering [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van € 47.326,64 (578 x € 81,88).
24. Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Allereerst is het hof van oordeel dat de rechtbank kon terugkomen op haar beslissing in het tussenvonnis van 12 december 2012 dat alsnog een kadastrale meting plaats diende te vinden. Zoals de rechtbank overweegt in r.o. 2.6 en 2.7 van het tussenvonnis van 23 april 2014, is zij op grond van de informatie die [geïntimeerden] bij akte van 21 augustus 2013 in het geding hebben gebracht – met name de informatie afkomstig van het kadaster – tot het gewijzigde inzicht gekomen dat een kadastrale meting niet nodig was en dat zij reeds over voldoende informatie beschikte om de oppervlakte van het geleverde perceel vast te stellen en aan de hand daarvan te bepalen of er grond was voor een verrekening. Daarmee heeft de rechtbank haar beslissing voldoende gemotiveerd. Zoals de rechtbank overweegt in r.o. 2.7 van het vonnis van 23 april 2014, hebben partijen voldoende gelegenheid gehad om zich dienaangaande uit te laten.
25. Verder staat vast (zie punten 6 en 7 van dit arrest) dat perceel [b] niet in zijn geheel aan [geïntimeerden] is geleverd. Perceel [b] is in twee delen gesplitst. Het grootste deel (102.386 m²) is nu perceel [b1] . Dat perceel staat op naam van [geïntimeerden] Een klein deel van perceel [b] (679 m²) is nu perceel [b2] , en dat perceel staat (nog) op naam van [X] en zijn echtgenote. Van het oorspronkelijke perceel [b] is dus 102.386 m² aan [geïntimeerden] geleverd, en niet 103.065 m² zoals [appellante] stelt bij memorie van grieven. Voor de grootte van de overige percelen die onderdeel uitmaken van het perceel heeft de rechtbank zich gebaseerd op de in het geding gebrachte kadastrale berichten (en in zoverre heeft [appellante] het oordeel van de rechtbank ook niet bestreden). Het hof zal dus uitgaan van de juistheid van de berekening van het geleverde aantal m² in r.o. 2.8 van het vonnis van de rechtbank van 23 april 2014. Daarvan uitgaande dient [appellante] nog een bedrag van € 8.269,88 exclusief btw aan [geïntimeerden] te betalen.
26. Hieraan doet niet af dat [appellante] niet aanwezig is geweest bij de aanwijzing aan de landmeter van het kadaster op 6 oktober 2009. Er was geen aanleiding voor [appellante] om bij die aanwijzing aanwezig te zijn, nu de aanwijzing tot doel had de grens tussen perceel [b1] en [b2] te bepalen, die toen eigendom waren van, respectievelijk, [geïntimeerden] en J.A.I.M. [X] en zijn echtgenote. Bovendien kon deze aanwijzing niets veranderen aan het feit dat het oorspronkelijke perceel [b] niet in zijn geheel (maar slechts voor het deel dat later perceel [b1] is geworden) aan [geïntimeerden] is geleverd.
27. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerden] in conventie om [appellante] te veroordelen tot betaling van een extra bedrag wegens de levering van minder m² dan in de leveringsakte is vermeld dus terecht toegewezen tot een bedrag van € 8.269,88 exclusief btw, en onderdelen (ii) en (iii) van de vordering van [appellante] in reconventie terecht afgewezen. De daartegen gerichte eerste grief van [appellante] wordt derhalve verworpen. De aanvulling van [appellante] ’s reconventionele vordering met de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 47.326,64 zal het hof afwijzen.
28. De tweede en derde grief van [appellante] hebben betrekking op de kosten van de knip en de bijbehorende klantruimte. Voor de beoordeling van deze grieven is bepalend de uitleg van de leveringsakte, in het bijzonder de in punt 12 van dit arrest geciteerde bepalingen daarvan. Bij de uitleg van deze bepalingen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De leveringsakte is een notariële akte. De betreffende bepalingen zijn echter uitsluitend van belang voor de verdeling van de kosten van de aanleg van nutsvoorzieningen tussen partijen. De uitleg van deze bepalingen heeft dus geen gevolgen voor de rechtspositie van derden. Dat betekent dat bij de uitleg van deze bepalingen rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, en niet slechts met gegevens die voor derden uit of aan de hand van de openbare registers kenbaar zijn. Bij de uitleg van deze bepalingen moet dus ook rekening worden gehouden met de tekst van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst en de discussie over de vraag voor wiens rekening de kosten van de knip en de bijbehorende klantruimte zouden komen, die tussen partijen is gevoerd in de periode tussen het sluiten van de koopovereenkomst en het passeren van de leveringsakte.
29. De koopovereenkomst is in dit opzicht voor meerdere uitleg vatbaar. In de in punt 9 van dit arrest geciteerde passage van de koopovereenkomst lijkt een onderscheid te worden gemaakt tussen, in de eerste alinea, de kosten van de aanleg van elektriciteit en gas tot in de berm of tot de oeverzijde van het verkochte perceel, die worden verrekend met het voorschot, en in de tweede alinea, de overige kosten van infrastructuur en nutsvoorzieningen, die in de koopprijs zijn inbegrepen. De knip wordt genoemd in de tweede alinea, en zou worden aangebracht in het buiten het verkochte perceel te realiseren transformatorstation van Eneco. Dat kan worden gezien als een aanwijzing dat de kosten van de knip in de koopprijs zijn inbegrepen. Er is echter ook een uitleg mogelijk waarbij de eerste zin van de tweede alinea betrekking heeft op de infrastructuur en de nutsvoorzieningen zelf, en de (aanvraag en)
aansluitingop de nutsvoorziening(en) daar los van staan. In die uitleg zou passen dat de kosten van de knip en de klantruimte niet in de koopprijs zijn inbegrepen (en door de koper moeten worden gedragen). Het feit dat in het tweede gedachtestreepje van de tweede alinea slechts een inspanningsverplichting is opgenomen voor [appellante] om in het transformatorstation van Eneco een (klant)ruimte voor de knip gerealiseerd te krijgen, zonder dat op de kosten van de klantruimte wordt ingegaan, kan ook in die richting wijzen.
30. Na het sluiten van de koopovereenkomst hebben partijen nog gediscussieerd over de vraag wie de kosten van de knip en de klantruimte zou dragen, zoals uit de in punt 10 en 11 van dit arrest geciteerde e-mails valt af te leiden. Met de daarin genoemde “
Eneco items” hadden partijen kennelijk de knip en de klantruimte op het oog. In de e-mail van 19 februari 2007 stelt [D] zich namens [appellante] op het standpunt dat deze kosten niet voor rekening van [appellante] zullen komen. Blijkens de e-mail van 20 februari 2007 van [B] namens [geïntimeerden] zijn [geïntimeerden] het daarmee niet eens. [B] voegt daaraan toe dat duidelijk op papier zal moeten komen wat de afspraken zijn.
31. Niet in geschil is dat naar aanleiding van deze discussie in de leveringsakte de bepaling is toegevoegd: “
De kosten verbonden aan het realiseren van genoemde knip alsmede de bijbehorende klantruimte zijn voor rekening van [appellante]”. Gelet op de direct aan ondertekening van de koopovereenkomst voorafgaande e-mailwisseling hebben partijen kennelijk beoogd met deze bepaling de twijfel weg te nemen die op grond van de koopovereenkomst nog mogelijk was over de vraag wie de kosten van de knip en de klantruimte zou dragen. Uit de tekst van de leveringsakte na deze toevoeging en de totstandkomingsgeschiedenis ervan leidt het hof af dat de bedoeling van partijen moet zijn geweest dat de kosten van de knip en de klantruimte door [appellante] gedragen zouden worden, en niet voor verrekening met het voorschot in aanmerking zouden komen.
32. De argumenten die [appellante] heeft aangevoerd voor een andersluidende uitleg doen hier niet aan af. Volgens [appellante] hebben partijen met de toegevoegde bepaling beoogd extra te benadrukken dat [geïntimeerden] niet nog een factuur van [appellante] gepresenteerd wensten te krijgen, en zo twee keer zouden moeten betalen voor de aanleg van deze voorzieningen: rechtstreeks en via verrekening met het voorschot. [appellante] stelt dan ook dat de betreffende bepaling in feite overbodig is en tussen partijen buiten toepassing moet worden gelaten. Deze uitleg van de leveringsakte is onbegrijpelijk. Als het de bedoeling van partijen was geweest om te bevestigen dat de kosten van de knip en de klantruimte met het voorschot verrekend dienden te worden, dan mag worden verwacht dat zij dat zouden hebben bepaald, in plaats van een bepaling op te nemen dat deze kosten voor rekening van [appellante] komen. Het enkele feit dat [geïntimeerden] gedurende de eerste jaren niet heeft geprotesteerd tegen verrekening met het voorschot, legt onvoldoende gewicht in de schaal om daar anders over te denken.
33. [appellante] heeft verder aangevoerd dat de uitleg waarbij de kosten van de knip en de klantruimte voor rekening van [appellante] komen, als onredelijke consequentie heeft dat [geïntimeerden] een vrijbrief zouden hebben om de knip en de klantruimte te laten bouwen op kosten van [appellante] zonder enige inspraak of invloed van zijn kant. Het gaat echter om het aanbrengen van een verbinding met het elektriciteitsnet en de bouw van een ruimte daarvoor in of naast het transformatorstation van Eneco. De kosten daarvan worden bepaald door wat nodig is om de verbinding met het elektriciteitsnet van Eneco te leggen en deze verbinding te huisvesten. Ook [geïntimeerden] zullen daar niet veel invloed op hebben gehad. [appellante] heeft ook niet gesteld dat in opdracht van [geïntimeerden] onredelijke kosten zijn gemaakt. Bovendien geldt ook voor de overige kosten van infrastructuur en nutsvoorzieningen, dat zij in de koopprijs zijn inbegrepen zonder dat [appellante] op de omvang van die kosten inspraak of invloed heeft. Naar het oordeel van het hof is in dit opzicht dus geen sprake van een onredelijke consequentie die tot een andere uitleg zou moeten leiden.
34. [appellante] heeft zich ook nog beroepen op rechtsverwerking, die zou zijn ingetreden doordat [geïntimeerden] pas bijna vijf jaar nadat de kosten van de knip zijn gemaakt, [appellante] voor deze kosten hebben aangesproken. [appellante] voert echter geen bijzondere omstandigheden aan waardoor bij haar het vertrouwen is gewekt dat [geïntimeerden] hun aanspraken niet meer geldend zouden maken. Bij gebreke van dergelijke omstandigheden kan van rechtsverwerking geen sprake zijn; enkel tijdsverloop is voor het aannemen van rechtsverwerking onvoldoende.
35. Ten slotte kunnen ook de getuigenverklaringen van [naam] en [D] niet afdoen aan de uitleg van de leveringsakte in punt 31 van dit arrest. Beide getuigen zijn niet ingegaan op de discussie tussen partijen over de kosten van de knip en de klantruimte die aan het tekenen van de leveringsakte vooraf is gegaan en het feit dat na de wens van (in ieder geval) [geïntimeerden] om duidelijkheid, de bepaling over de kosten van de knip en de klantruimte aan de leveringsakte is toegevoegd.
36. Het hof komt dus tot de conclusie dat de leveringsakte zo moet worden uitgelegd dat [appellante] de kosten van de knip en de klantruimte moet dragen. Grief 2 van [appellante] faalt derhalve.
37. Volgens grief 3 van [appellante] moet een onderscheid worden gemaakt tussen de (kosten van de) knip en de klantruimte. Ten aanzien van de klantruimte had [appellante] in zijn visie slechts een inspanningsverplichting om deze gerealiseerd te krijgen. Het hof ziet echter onvoldoende grond voor een andere behandeling van de kosten van de klantruimte dan die van de knip. De aan de leveringsakte toegevoegde bepaling ziet op beide, en ook de discussie over de kosten die aan de leveringsakte vooraf is gegaan, had op beide betrekking. Dat in de leveringsakte een inspanningsverplichting van [appellante] is opgenomen om de klantruimte in het transformatorstation van Eneco geplaatst te krijgen doet niet af aan de afspraak dat [appellante] de kosten van zowel de knip als de klantruimte zou dragen. Grief 3 van [appellante] faalt dus ook.
38. Grief 4 is een veeggrief zonder zelfstandige betekenis en deelt het lot van de vorige grieven. Dat betekent dat geen van de grieven in het principaal appel slaagt en de rechtbank onderdelen (i), (ii), (iii), (iv) - tot een bedrag van € 8.269,88 exclusief btw - en (vi) van de vordering van [geïntimeerden] in conventie terecht heeft toegewezen, en onderdelen (i), (ii) en (iii) van de reconventionele vordering van [appellante] terecht heeft afgewezen. Tegen de toewijzing van de overige onderdelen van de vordering van [geïntimeerden] in conventie en de afwijzing van de overige onderdelen van de vordering van [appellante] in reconventie heeft [appellante] als gezegd geen grieven gericht. Het hof zal de bestreden vonnissen van de rechtbank dus bekrachtigen en de vordering van [appellante] om [geïntimeerden] te veroordelen tot terugbetaling van € 150.000,- en teruggave van de bankgarantie, en tot betaling van € 47.326,64 te vermeerderen met btw en rente, afwijzen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [appellante] veroordelen in de kosten van het principaal appel.
39. Nu het hof de grieven van [geïntimeerden] tegen het oordeel van de rechtbank over de kosten van de knip en de klantruimte heeft verworpen, is de voorwaarde waaronder [geïntimeerden] incidenteel appel hebben ingesteld niet vervuld, en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het incidenteel appel.