ECLI:NL:GHDHA:2016:4049

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
200.190.408/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Den Haag. De man, verzoeker en appellant, verzocht om schorsing van de alimentatieverplichting die hem was opgelegd in de bestreden beschikking van 4 maart 2016. Hij stelde dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde door inkomensverlies en de verplichtingen die voortvloeien uit zijn nieuwe gezinssituatie. De vrouw, verweerster en geïntimeerde, verweerde zich tegen dit verzoek en voerde aan dat de man geen nieuwe feiten had aangedragen en dat zijn noodsituatie niet voldoende onderbouwd was.

Het hof overwoog dat de man voldoende had aangetoond dat zijn financiële situatie nijpend was en dat het belang van de vrouw om de alimentatie te ontvangen minder zwaar woog dan het belang van de man bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring. Het hof besloot daarom de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, met onmiddellijke ingang, totdat op het hoger beroep was beslist. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de belangenafweging die gemaakt moet worden bij verzoeken tot schorsing van uitvoerbaarverklaringen in het familierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 7 oktober 2016
Zaaknummer : 200.190.408/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-5223
Zaaknummer rechtbank : C/09/491936
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens voorwaardelijk incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Bhulai te Wassenaar,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster, tevens voorwaardelijk incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.J. van Steensel te 's-Gravenhage.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 2 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 maart 2016 van de rechtbank Den Haag, hierna: de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.190.408/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend, ingeschreven bij het hof onder zaaknummer 200.190.408/02.
De vrouw heeft op 30 mei 2016 een verweerschrift op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
De zaak met nummer 200.190.408/02 is op 7 oktober 2016 mondeling behandeld, tezamen met de zaak bekend onder zaaknummer 200.190.408/01.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - met wijziging in zoverre van haar beschikking van 30 januari 2014 de door de man met ingang van 4 maart 2016 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 2.031,- bruto per maand bepaald, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is thans enkel de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De man verzoekt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van het onderhavige geding. Kosten rechtens
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking af te wijzen,
naar het hof begrijpt: met veroordeling van de man in de kosten van het incident.
4. De man stelt dat hij in een noodsituatie verkeert nu hij met de bij de bestreden beschikking opgelegde alimentatie niet uitkomt. Hij is vanaf zijn standplaats [standplaats] in [land] naar [plaats] verhuisd en heeft daardoor inkomensverlies geleden. Bovendien is de man in het huwelijk getreden met een nieuwe partner en is uit dit huwelijk een kind geboren. Het spaargeld van de man is op en hij wil niet in de schulden geraken. Hij houdt maandelijks bijna niets over om te kunnen eten en drinken. Daarnaast is zijn huidige echtgenote wederom in verwachting. Volgens de man worden de belangen van de vrouw door de schorsing niet geschaad. Immers, er wordt nog in haar aanvullende behoefte voorzien, zoals eerder door de rechtbank is bepaald
5. De vrouw verzet zich tegen het schorsingsverzoek van de man en voert daartoe het volgende aan:
- de man heeft in eerste aanleg zelf verzocht om een uitvoerbaarverklaring bij voorraad en geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek om uitvoerbaarverklaring van de vrouw in eerste aanleg;
- de man voert geen nieuwe feiten en omstandigheden aan;
- de man voert geen juridische of feitelijke misslag aan;
- de man heeft een eventuele noodtoestand niet nader gespecificeerd en onderbouwd;
- de nood is kennelijk niet zo hoog omdat de man de mondelinge behandeling ter zake het schorsingsverzoek heeft uitgesteld en op (een luxe) vakantie is gegaan naar [land] ;
- de vrouw heeft belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking omdat zij per 1 juli 2016 zicht heeft op zelfstandige woonruimte en zij de hogere partneralimentatie nodig heeft om de desbetreffende huur te kunnen betalen.
6. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen de beschikking hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking moet worden geschorst, worden de navolgende maatstaven aangelegd (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en 30 mei 2008, nr. 07/12668, ECLI:NL:HR:2008:BC5012):
( i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven;
(iv) indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
( v) indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
7. Nu de hiervoor onder (iv) genoemde omstandigheid zich naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet voordoet, komt het overeenkomstig het onder (v) vermelde aan op een belangenafweging.
8. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De man heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat zijn financiële situatie nijpend is. Het inleidende verzoek van de man strekkende tot alimentatieverlaging heeft ten gevolge van het zelfstandige verzoek van de vrouw in eerste aanleg juist geleid tot een alimentatieverhoging. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof dat bij een belangenafweging het belang van de vrouw om deze hogere alimentatie te ontvangen, minder zwaar weegt dan het belang van de man bij schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, nu de man aan de vrouw daardoor in ieder geval het in de echtscheidingsprocedure vastgestelde bedrag aan partneralimentatie verschuldigd zal blijven totdat in de bodemzaak in hoger beroep zal zijn beslist. Het hof zal de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking dan ook schorsen.
9. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD
Het hof:
schorst de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang totdat op het hoger beroep in de zaak met nummer 200.190.408/01 is beslist;
compenseert de kosten van het onderhavige geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2016 door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en B. Breederveld, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en geminuteerd op 26 oktober 2016.