Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Partijen hebben de zaak door hun voormelde advocaten doen bepleiten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.
2.De feitenIn beide zakenDe kantonrechter heeft in haar beschikking een aantal feiten opgesomd waarvan het hof ook zal uitgaan nu tegen die feitenvaststelling niet is gegriefd. Het gaat in deze zaak om het volgende.
De verzoeken van CVO in het geding in eerste instantie en de beoordeling door de kantonrechter
4.Beoordeling van het hoger beroep
zaaknummer 200.191.897/01verzoekt [X] in hoger beroep – in hoofdzaak en samengevat – het navolgende:
primair:a. vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en herstel van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2016 onder toepassing van de voorheen geldende voorwaarden, dit op straffe van een dwangsom;
b. veroordeling van CVO tot betaling van het loon van € 5.125,-- bruto per maand verhoogd met 8% vakantietoeslag en alle overige arbeidsvoorwaarden krachtens de CAO VO, vanaf mei 2016 totdat de overeenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd;
c. CVO te veroordelen de afmelding van [X] bij het pensioenfonds ongedaan te maken dan wel hem weer aan te melden en alsnog de pensioenafdracht vanaf 1 mei 2016 te voldoen;
d. CVO te veroordelen [X] weer tot het werk toe te laten binnen twee weken na de datum van de beschikking in hoger beroep, op straffe van een dwangsom;
e. CVO te veroordelen in de proceskosten in beide instanties;
subsidiair:a. vast te stellen dat [X] niet verwijtbaar heeft gehandeld, zodat aan [X] een WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering toekomt en daarbij aan [X] een billijke vergoeding toe te kennen van € 100.000,-- alsmede een transitievergoeding van € 76.000,--, vermeerderd met wettelijke rente;
b. CVO te veroordelen in de proceskosten in beide instanties;
meer subsidiair:a. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst (anders dan op de e-grond) te baseren op de g-grond, en de beschikking van de kantonrechter aldus te verbeteren en daarbij op te merken dat [X] geen verwijt treft van het ontstaan van de aanleiding tot ontbinding zodat aan [X] een WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering toekomt, dan wel de arbeidsovereenkomst zo te ontbinden dat aan [X] geen verwijt wordt gemaakt waardoor hij het recht op WW en de bovenwettelijke uitkering behoudt;
b. CVO te veroordelen in de proceskosten in beide instanties;
aanvullend zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek:a. te bepalen dat aan [X] een transitievergoeding moet worden voldaan van € 76.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016;
b. CVO te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
In de zaak met
zaaknummer 200.192.361/01verzoekt CVO vernietiging van de bestreden beschikking en een verklaring voor recht:
Voor zover de kantonrechter heeft geoordeeld dat van verwijtbaar handelen reeds sprake is – ook al mocht [X] in hoger beroep in de strafzaak alsnog vrijuit gaan op dit punt – omdat [X] door (volwassenen)pornosites te bezoeken het aanmerkelijke risico genomen heeft dat hij kinderpornografisch materiaal zou binnenhalen, volgt het hof de kantonrechter daarin niet. Dat [X] een dergelijk ‘aanmerkelijk risico’ heeft genomen valt niet zonder meer aan te nemen op basis van de feiten en omstandigheden die naar voren zijn gekomen, als wordt aangenomen dat er – in de woorden van [X] – van ongewilde ‘bijvangst’ sprake was. Naar het oordeel van het hof kan op basis van deze argumentatie van de kantonrechter niet de conclusie worden getrokken dat [X] verwijtbaar – in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW – heeft gehandeld.
Zelfs al bestaat de kans dat [X] in hoger beroep alsnog wordt vrijgepleit van het bezit van kinderporno, dan geldt naar het oordeel van het hof dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk was doordat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is geraakt door de hierboven beschreven gang van zaken. Dit betekent dat het hof van oordeel is dat de ontbinding zoals deze door de kantonrechter is uitgesproken, in stand zal blijven, zij het op grond van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW in plaats van sub e (verwijtbaar handelen of nalaten). Het verzoek van [X] tot herstel van de arbeidsovereenkomst en tot (in wezen) tot het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 7:683 lid 4 juncto artikel 7:682 lid 6 BW, zal worden afgewezen. Ook de verlangde veroordeling van CVO [X] weer aan te melden bij het pensioenfonds voor de periode vanaf mei 2016, is niet toewijsbaar. Voor toekenning van een billijke vergoeding, zoals [X] (subsidiair) verlangt, bestaat geen ruimte; er is in de gegeven omstandigheden geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van CVO (ex artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c).
Slotsom in beide zaken
De veroordeling van [X] in de kosten het geding in eerste instantie houdt het hof in stand, nu [X] als de overwegend in het ongelijk te gestelde partij heeft te gelden. In hoger beroep zal het hof de proceskosten in zaak 200.191.897/01, gezien de uitkomst, compenseren. In zaak 200.192.361/01 zal het hof CVO in de kosten veroordelen, nu haar grieven geen doel treffen.
De veroordelingen worden, als verzocht door [X] , uitvoerbaar bij voorraad verklaard.