ECLI:NL:GHDHA:2016:3988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
22-001620-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van het in scène zetten van een straatroof en valse aangifte door een bezorger

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het in scène zetten van een straatroof en het doen van een valse aangifte. De verdachte had samen met een mededader een situatie gecreëerd waarin hij deed voorkomen dat hij tijdens het bezorgen van een maaltijd was beroofd. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voor het subsidiair ten laste gelegde en het tweede feit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte alsnog veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijk deel van 40 uren en een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering van de benadeelde partij, de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam, tot schadevergoeding van € 250,- werd toegewezen, omdat de verdachte door zijn valse aangifte de politie onterecht aan het werk had gezet. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001620-15
Parketnummer: 10-682194-14
Datum uitspraak: 13 september 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 april 2014 te Sliedrecht op de openbare weg de Stationsweg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende ongeveer 250 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [café], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het met kracht slaan/stompen op het gezicht, althans op het hoofd;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 april 2014 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een portemonnee (inhoudende 250 euro, althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [café], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als bezorger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 06 april 2014 tot en met 1 mei 2014 te Sliedrecht aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [aspirant van politie], aspirant van politie Eenheid Rotterdam opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het hof komt tot een andere strafoplegging en motivering ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1. primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op
of omstreeks06 april 2014 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk een portemonnee (inhoudende 250 euro
, althans enig geldbedrag),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deletoebehoorde
(n)aan [café],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),en welk
(e)goed
(eren)verdachte
en/of zijn mededader(s)uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking
van/als bezorger,
in elk geval anders dan door misdrijfonder zich had
(wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 06 april 2014 tot en met 1 mei 2014 te Sliedrecht aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan
van [aspirant van politie], aspirantvan politie Eenheid Rotterdam opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voor wat betreft hetgeen door de verdediging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is aangevoerd, te weten dat de verdachte de aangifte deed in opdracht van zijn werkgever als degene die feitelijk zou zijn bestolen en dus dat niet de verdachte maar zijn werkgever feitelijk degene is geweest die aangifte heeft gedaan, overweegt het hof nog het navolgende. Blijkens het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 april 2014 is de aangifte opgemaakt op naam van de verdachte en doet hij niet alleen aangifte van het onder hem gestolen geld, maar ook van het tijdens de overval tegen hem gepleegde geweld, waarvan alleen hìj kennis droeg. Voor zover hij aangifte deed ten behoeve of in opdracht van zijn werkgever geldt dat derhalve uitsluitend wat betreft het gestolen geld en niet(ook) het jegens hem (beweerdelijk) gepleegde geweld. Derhalve wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader een straatroof in scene gezet door te doen voorkomen dat hij tijdens het bezorgen van een maaltijd zou zijn beroofd. Hij heeft hierbij het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde en ook behoorde te kunnen stellen op ernstige wijze beschaamd en haar daarenboven ook financieel nadeel en overlast berokkend. Voorts heeft de verdachte valselijk aangifte gedaan van de zogenaamde straatroof. De verdachte heeft zodoende getracht het ambtelijk gezag te misleiden en het opsporingsapparaat onnodig extra belast.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een straf rechtvaardigt zoals door de rechtbank is opgelegd. Anders dan de rechtbank zal het hof evenwel een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen, nu tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zich bewust is van de ernst van de feiten, dat dit een eenmalige misstap lijkt te zijn geweest en hij lering lijkt te hebben getrokken uit de gevolgen die het plegen van dergelijke feiten voor een slachtoffer hebben. Ook heeft het hof meegewogen de ten tijde van het feit jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid, dat verdachte sindsdien een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Voorts neemt het hof in aanmerking dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens nu de inzendtermijn voor de stukken in hoger beroep met bijna vier maanden is overschreden. Het hof is echter van oordeel dat die overschrijding wordt gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep, aangezien de zaak van de verdachte in appel binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, wordt afgedaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Rotterdam
In het onderhavige strafproces heeft de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde tot een bedrag van € 943,30. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 250,-.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Er zou geen sprake zijn van rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de door de politie geleden schade niet valt onder het bereik van de bescherming van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast zijn de opgevoerde loonkosten niet aan te merken als daadwerkelijk geleden schade, omdat het daarbij gaat om loonkosten die ook zouden zijn gemaakt als er geen valse aangifte zou zijn gedaan.
Het hof stelt voorop dat het belang dat met het in artikel 188 Sr strafbaar stellen van het doen van een valse aangifte wordt gediend primair is gelegen in de bescherming van het ambtelijk justitieel gezag tegen de gevaren van misleiding. De verdachte heeft de politie door de valse aangifte bewust zonder grond aan het werk gezet, waardoor nodeloos politiewerkzaamheden zijn verricht, immers in verband met een niet bestaand feit. In zoverre kunnen de door de politie daadwerkelijk gemaakte kosten ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde naar het oordeel van het hof dan ook worden aangemerkt als schade die in de zin van artikel 51f Sv in voldoende “rechtstreeks” causaal verband staat met het gepleegde strafbare feit. Het hof is voorts van oordeel dat de door de politie opgevoerde en nader onderbouwde loonkosten, met uitzondering van de 20% “overheadkosten”, zijn aan te merken als door haar concreet geleden “schade”, omdat de desbetreffende verbalisanten gedurende de tijd die zij aan de valse aangifte hebben besteed niet konden worden ingezet voor onderzoek naar en opsporing van werkelijk gepleegde strafbare feiten en de politie daarom tegenover de door haar betaalde loonkosten het resultaat van die reguliere werkzaamheden heeft moeten missen.(vgl. HR 22 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278).
Het vorenstaande brengt met zich dat de vordering tot schadevergoeding toewijsbaar is tot het in hoger beroep aan de orde zijnde bedrag van € 250,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Nationale Politie, Eenheid Rotterdam
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer Nationale Politie, Eenheid Rotterdam.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 188 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van

120 (honderdtwintig) uren,
indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) urenindien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Rotterdam

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Rotterdam ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Nationale Politie, Eenheid Rotterdam, ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer, mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. A.E.A.M. van Waesberghe, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2016.