ECLI:NL:GHDHA:2016:3875

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
200.176.304/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door illegale aftapping van elektriciteit ten behoeve van hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor schade die is veroorzaakt door illegale aftapping van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij. De appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Venneman, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin hij samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade die Enexis B.V. heeft geleden door de illegale aftapping. De rechtbank had vastgesteld dat de elektriciteit illegaal was afgetapt van het netwerk van Enexis, en dat de kwekerij van 11 december 2008 tot 18 maart 2011 operationeel was. De appellant ontkent betrokkenheid bij de hennepkwekerij en betwist de aansprakelijkheid op basis van artikel 6:166 BW, dat groepsaansprakelijkheid regelt.

Het hof heeft de feiten uit het vonnis van de rechtbank overgenomen, aangezien deze niet zijn betwist. Het hof oordeelt dat de appellant, samen met de andere betrokkenen, voldoende betrokkenheid heeft bij de hennepkwekerij en dat de illegale aftapping een onrechtmatige daad oplevert. De bewijslast ligt bij Enexis, maar het hof oordeelt dat Enexis voldoende feiten heeft aangedragen om de schade te onderbouwen. De appellant heeft zijn verweer onvoldoende onderbouwd en de grieven falen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOFDENHAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.176.304/01
Zaaknummer rechtbank: C/09/428884/HA ZA 12-1216

Arrest van 16 augustus 2016

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. T. Venneman te Den Haag,
tegen

ENEXIS B.V.,

gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
hierna: Enexis,
advocaat: mr. G.E.M.C. Reinartz te Eindhoven.

Het geding

Bij exploot van 30 juni 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 april 2015 dat de rechtbank Den Haag, team handel, tussen Enexis en (onder meer) [appellant] heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. Enexis heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en is arrest bepaald op heden.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling is geen bezwaar gemaakt, zodat deze feiten ook voor het hof als uitgangspunt gelden. Met inachtneming daarvan alsmede van hetgeen voorts (als niet voldoende gemotiveerd bestreden) is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1.
Op 18 maart 2011 is in een loods aan de [adres] te [plaats] een nog in gebruik zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De loods was met ingang van 11 december 2008 door mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) gehuurd. Ten tijde van de inval waren [appellant] en de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) in (één van beide ruimtes van) de loods aanwezig.
1.2.
De elektriciteitsaansluiting stond sinds 1 februari 2009 op naam van [betrokkene 1] . Voor het transport van de elektriciteit naar de loods is gebruik gemaakt van het elektriciteitsnetwerk dat door Enexis wordt beheerd. Ten behoeve van de kwekerij is elektriciteit afgenomen via een illegale aftapping op de aansluitkabel vóór de kWh-meter, waardoor geen registratie van de via deze aftakking afgenomen elektriciteit heeft plaatsgevonden.
1.3.
[betrokkene 1] , [appellant] en [betrokkene 2] zijn strafrechtelijk vervolgd voor onder meer (kort gezegd) hennepteelt tezamen en in vereniging met anderen in de periode van 7 januari 2011 tot en met 17 maart 2011. Bij afzonderlijke vonnissen van 6 april 2012 van de rechtbank Maastricht is het tenlastegelegde bewezenverklaard en zijn zij alle drie veroordeeld.
1.4.
Bij afzonderlijke uitspraken van eveneens 6 april 2012 heeft de rechtbank Maastricht aan [betrokkene 1] , [appellant] en [betrokkene 2] een ontnemingsmaatregel opgelegd in verband met hennepteelt in de periode van 1 juni 2009 tot en met 17 maart 2011.
1.5.
[betrokkene 1] , [appellant] en [betrokkene 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen zowel de strafvonnissen als de ontnemingsbeslissingen.
2. Enexis heeft bij inleidende dagvaarding de hoofdelijke veroordeling gevorderd van [betrokkene 1] , [appellant] en [betrokkene 2] tot betaling van € 107.303,58 wegens illegaal afgetapte en niet betaalde energie, te vermeerderen met rente en proceskosten. Enexis is er daarbij van uitgegaan dat de kwekerij 118 weken in werking is geweest, namelijk vanaf 11 december 2008 (datum aanvang huurovereenkomst) tot 18 maart 2011 (datum binnentreden politie).
2.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [betrokkene 1] , [appellant] en [betrokkene 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Enexis van een schadevergoeding van € 82.946,25, te weten:
( i) een bedrag van € 1.717,85 ter zake van administratiekosten, afsluitingskosten, monteurskosten en kosten fraude-inspecteur (bestreden vonnis r.o. 4.6.);
(ii) een bedrag van € 78.966,91 ter zake van weggenomen elektriciteit (bestreden vonnis r.o.-en 4.10-4.14) en
(iii) een bedrag van € 2.261,49 ter zake van misgelopen vastrecht (bestreden vonnis r.o. 4.15.).
De rechtbank is bij de berekening van de bedragen onder (ii) en (iii) in navolging van de ontnemingsbeslissingen uitgegaan van een teeltperiode van 89 weken. Het door Enexis meer gevorderde is dus afgewezen, hetgeen ook geldt voor de door Enexis gevorderde vergoeding van vooronderzoekskosten ad € 307,-. Enexis heeft geen hoger beroep ingesteld.
3. De eerste twee grieven van [appellant] zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [betrokkene 1] , [appellant] en [betrokkene 2] op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Enexis heeft geleden als gevolg van de ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal afgetapte energie. [appellant] ontkent elke betrokkenheid bij de hennepkwekerij en is van mening dat niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:166 BW. De derde grief ziet op de berekening en omvang van de schade.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW?
4. Het is juist dat de bewijslast in deze bij Enexis rust en dat in verband met het ingestelde hoger beroep het strafvonnis en de ontnemingsbeslissing geen dwingende bewijskracht heeft als bedoeld in artikel 161 Rv. Dat neemt niet weg dat de strafrechter en de ontnemingsrechter op basis van de in die procedures samengestelde dossiers tot de hierboven vermelde uitspraken zijn gekomen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de overgelegde uitspraken voldoende aanknopingspunten bieden voor betrokkenheid van [appellant] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij de onderhavige hennepkwekerij en dat Enexis – die niet over het strafdossier beschikt, omdat geen diefstal van energie tenlastegelegd is en zij zich dus niet als benadeelde partij heeft kunnen voegen – heeft voldaan aan haar stelplicht door naar die uitspraken te verwijzen. Hetgeen [appellant] daartegenover heeft aangevoerd geldt – zoals hierna zal worden toegelicht – niet als een voldoende gemotiveerde betwisting, zodat aan nadere bewijslevering aan de zijde van Enexis niet wordt toegekomen.
5. Zo heeft [appellant] betoogd dat uit het strafvonnis niet blijkt dat hij op 18 maart 2011 “in een nog in werking zijnde hennepkwekerij” is aangetroffen, zoals de rechtbank heeft overwogen. Hij betwist echter niet dat hij in één van de beide ruimtes van de bedrijfsloods aanwezig was en uit het strafvonnis blijkt dat in de ene ruimte een groot aantal hennepplanten werden aangetroffen en in de andere ruimte een groot aantal plantenpotten met teeltaarde en afgeknipte hennepstelen, dan wel resten van “verse” hennepplanten. Niet volgehouden kan dan ook worden dat één van beide ruimtes niets met de kwekerij te maken had. Voorts heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte uit de in het strafvonnis genoemde zendmastgegevens en verklaringen heeft afgeleid dat [appellant] en [betrokkene 2] meermalen in de loods zijn geweest, dit terwijl de rechtbank deze stukken niet zelf onder ogen heeft gezien en zendmastgegevens niet nauwkeurig zijn. Ook de verwijzing naar de in het strafvonnis opgenomen chatsessies zou onterecht zijn, omdat deze chatsessies niets met [appellant] te maken zou hebben. Vaststaat echter dat de strafrechter op basis van het strafdossier heeft geconcludeerd dat het tenlastegelegde bewezen kon worden. Van [appellant] kon dan ook worden verwacht dat hij zijn stelling dat de strafrechter het niet goed heeft gezien, nader zou onderbouwen, onder overlegging van en verwijzing naar de volgens hem relevante delen van het strafdossier. Dit heeft hij nagelaten. Wat betreft de chatsessies voegt het hof daar nog aan toe dat niet weersproken is dat uit die sessies kan worden afgeleid dat de kwekerij werd gerund door “de Hagenezen” en dat [appellant] en [betrokkene 2] in Den Haag wonen.
6. [appellant] klaagt er ook nog over dat de rechtbank zich geen rekenschap heeft gegeven van zijn in de strafzaak ingenomen stelling dat hij alleen in de loods is geweest om klussen te verrichten in opdracht van een man uit Den Haag. De strafrechter heeft deze stelling niet aannemelijk geacht en heeft daarbij overwogen (p. 8 bovenaan) dat [appellant] niet daadwerkelijk inzicht heeft gegeven wie deze persoon is en hoe hij met deze persoon in contact zou zijn gekomen. Het hof is van oordeel dat [appellant] dit inzicht in de onderhavige procedure evenmin gegeven, nu hij heeft volstaan met de hierboven weergegeven vage stelling.
7. Aldus staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [appellant] samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] betrokken is geweest bij de in het geding zijnde hennepkwekerij in de zin van het strafvonnis (tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telen van hennepplanten, zie de bewezenverklaring op p. 9 van het strafvonnis, onderaan), dat [appellant] dus méér heeft gedaan dan alleen in de loods aanwezig zijn, zoals [appellant] suggereert (MvG 17) en dat [appellant] wel degelijk behoorde tot een groep. In dat laatste verband zij nog opgemerkt dat onjuist is de stelling van [appellant] (MvG 18) dat uit de conclusie van antwoord van [betrokkene 1] niet blijkt dat zij heeft erkend uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk te zijn voor de schade als gevolg van het wegnemen van elektriciteit. Die erkenning blijkt uit de conclusie van antwoord van [betrokkene 1] sub 6.
8. Het wegnemen van elektriciteit buiten de meter om levert ontegenzeggelijk een onrechtmatige daad op jegens Enexis, welke onrechtmatige daad schade voor haar heeft veroorzaakt. Gelet op het voorgaande staat vast dat [appellant] behoorde tot de groep die deze schade heeft toegebracht. Daarmee komt het hof toe aan de vraag of is voldaan aan het vereiste van artikel 6:166 BW dat het aldus toebrengen van schade de groep, waaronder [appellant] , had moeten weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Anders dan [appellant] beantwoordt het hof deze vraag bevestigend. Hoewel misschien niet altíjd sprake zal zijn van diefstal van elektriciteit bij een hennepkwekerij, zoals [appellant] heeft gesteld, is het een feit van algemene bekendheid dat dit meestal wel het geval is. [appellant] hult zich in stilzwijgen en verklaart niets over de gang van zaken binnen de kwekerij en zijn rol daarbij. Voor zover al uit zijn stellingen moet volgen dat [appellant] niet actief betrokken is geweest bij het aanbrengen van de illegale aftapping en voor zover dit al juist is, geldt dat dit hem niet van aansprakelijkheid ontslaat. Ook indien hij simpelweg stilzwijgend heeft aangenomen dat het wat betreft het elektriciteitsgebruik wel goed zat, valt hem dit toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof behoorde [appellant] in redelijkheid te begrijpen dat het groepsoptreden (gezamenlijk een hennepkwekerij runnen) in elk geval het risico schiep op schade voor de energieleverancier, welke schade uiteindelijk ook is geleden.
Omvang van de schade
9. De toewijzing van het bedrag onder (i) is door [appellant] niet bestreden; de grieven richten zich uitsluitend tegen de bedragen onder (ii) en (iii), meer in het bijzonder tegen het daaraan ten grondslag liggende oordeel ten aanzien van de periode waarover elektriciteit is afgenomen.
10. Ook deze grieven falen. Voorop staat dat de bewijslast ter zake van de hoeveelheid illegaal afgenomen energie ingevolge artikel 150 Rv op Enexis rust. Daaraan mogen in dit geval echter geen al te zware eisen worden gesteld, nu het aan omstandigheden gelegen in de risicosfeer van [appellant] en de andere betrokkenen is te wijten dat de geleverde energie niet exact kan worden gemeten. Wel kan van Enexis worden gevergd dat zij voldoende feiten en omstandigheden stelt (en zo nodig bewijst) die de afgenomen hoeveelheid elektriciteit voldoende aannemelijk maken zodat de schade beredeneerd kan worden geschat (ex artikel 6:97 BW). Het is vervolgens aan [appellant] om deze stellingen gemotiveerd te betwisten.
11. Zoals hierboven reeds is opgemerkt staat vast dat Enexis niet over het strafdossier beschikt. Vaststaat ook dat [appellant] wel over het strafdossier beschikt, maar dit niet volledig heeft overgelegd en dat hij niets heeft verklaard over wanneer de hennepkwekerij in de loods is opgezet, terwijl door het ontbreken van de in de strafzaak afgelegde verklaringen van hem en zijn mede-verdachten onduidelijk is of in die procedure door hem en/of zijn medeverdachten (en/of eventuele (andere) getuigen (dan de verhuurder)) wel iets is verklaard over de duur van de kwekerij-activiteiten, en zo ja, wat.
12. Mede gelet op het voorgaande heeft Enexis haar vordering voldoende onderbouwd door (onder meer) te verwijzen naar de ontnemingsbeslissing. Weliswaar stelt Enexis zich ook in appel nog steeds primair op het standpunt dat men direct na het sluiten van de huurovereenkomst, in december 2008, is begonnen met het opzetten van de hennepkwekerij, maar daarin kan Enexis niet worden gevolgd. Enexis heeft immers geen incidenteel appel ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank, in navolging van de ontnemingsrechter, dat sprake is geweest van een kweekperiode van 89 weken, te weten van 1 juli 2009 tot 18 maart 2011 (in de ontnemingsbeslissing staat 1 juni 2009, maar gelet op het genoemde aantal weken gaat het hof er evenals de rechtbank van uit dat dit een vergissing is). Als vaststaand moet dus worden aangenomen dat de kwekerij in elk geval niet eerder dan op 1 juli 2009 in bedrijf was. Daartegenover staat dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de kwekerij eerst (veel) later dan op die datum is gaan draaien. Dit is in zoverre ook niet aannemelijk nu, zoals Enexis terecht heeft betoogd, ervan mag worden uitgegaan dat men in elk geval zo snel als dat kon de huur wilde gaan “terugverdienen”. Als er voorafgaand aan de hennepkwekerij andere lucratieve activiteiten in de loods zijn ontplooid, had het op de weg van [appellant] gelegen om dit te stellen en te onderbouwen. Hij heeft dit echter nagelaten en hij heeft ook niet gesteld (laat staan toegelicht) dat hij bij gebrek aan wetenschap hierover niets kan verklaren. Het hof zal dus eveneens uitgaan van een kweekperiode van 89 weken.
13. [appellant] heeft er nog op gewezen dat hij in de strafzaak “slechts” is veroordeeld voor betrokkenheid bij de hennepteelt in de periode van 7 januari 2011 tot en met 17 maart 2011. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Nu in de strafzaak geen ruimere periode was tenlastegelegd, kon de strafrechter ook geen ruimere periode bewezen verklaren. Niet ongebruikelijk is dat in een ontnemingsprocedure van een ruimere periode wordt uitgegaan, indien aannemelijk wordt geacht dat de hennepkwekerij al eerder is aangevangen. In ontnemingsjargon wordt de betrokkenheid in die eerdere periode dan samengevat met de term “soortgelijke feiten”. Dat in dit geval met “soortgelijke feiten” wordt gedoeld op een andere kwekerij dan de onderhavige, zoals [appellant] stelt, is op niets gebaseerd. Uit de ontnemingsbeslissing blijkt het tegendeel (zie onder meer p. 3 bovenaan van die beslissing).
14. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de duur van een teeltperiode (10 weken) en de gebruikte apparatuur en wattage daarvan (r.o.-en 4.11. en 4.12. van het bestreden vonnis) zijn niet bestreden. Evenmin bestreden zijn de aanname dat deze apparatuur feitelijk gedurende de gehele teeltperiode is gebruikt (r.o. 4.12) en de overigens door de rechtbank gehanteerde uitgangspunten (r.o. 4.13) en prijzen (r.o. 4.14.). Het hof komt daarmee op dezelfde bedragen uit als de rechtbank ter zake van de schade aan weggenomen elektriciteit (€ 78.966,91) en het misgelopen vastrecht (€ 2.261,49).
Conclusie
15. De conclusie luidt dat [appellant] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd.
16. Het bovenstaande brengt mee dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hierbij past dat [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 15 april 2015, voor zover gewezen tussen Enexis en [appellant] ;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Enexis tot op heden begroot op € 5.160,- aan griffierecht en € 1.631,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, M.E. Honée en T.G. Lautenbach en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.