In deze zaak gaat het om de vraag of de werkzaamheden van belanghebbende, die onder de naam [Y] advies- en coachingsopdrachten uitvoert, in het jaar 2011 een bron van inkomen vormen en of de daaruit voortvloeiende inkomsten als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt. Belanghebbende heeft in 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, waarbij de inspecteur de door belanghebbende aangegeven negatieve winst uit onderneming niet in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Gerechtshof Den Haag heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Belanghebbende heeft sinds eind 2009 activiteiten verricht, maar de opbrengsten waren in de jaren 2009 tot en met 2014 zeer beperkt. In 2011 behaalde hij een opbrengst van € 1.100, maar had hij een negatief bedrag van € 14.198 als belastbare winst uit onderneming aangegeven. De inspecteur heeft betwist dat er sprake is van een bron van inkomen en heeft gesteld dat de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt.
Het Hof oordeelt dat er geen objectieve voordeelsverwachting is voor het jaar 2011, gezien de geringe omzet en de hoge kosten in de voorafgaande jaren. De activiteiten van belanghebbende zijn niet als een onderneming te kwalificeren, en de inspecteur heeft terecht de negatieve winst geweigerd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.