Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 13 december 2016
[appellant],
Coöperatieve Rabobank U.A. als rechtsopvolger van voorheen
Het geding
mr. Van Uffelen-van der Burg voornoemd en mr. M.W.M. Souren, advocaat te Zoetermeer, en Rabobank VZ door mrs. H. van Haaften en T.M.D. van den Beld, advocaten te Utrecht. De advocaten hebben zich daarbij bediend van overgelegde pleitnotities.
Beoordeling van het hoger beroep
31 december 2013, als statutair bestuurder in dienst van Coöperatieve Rabobank Vlietstreek-Zoetermeer U.A. (hierna: Rabobank VZ).
“dat ze het een redelijk voorstel vinden waar ze achter staan. Wat hen betreft bezegelen we het voorstel vooralsnog middels een ferme handdruk en in een later stadium, als het relevant lijkt te worden, werken we het voorstel uit in een definitieve vaststellingsovereenkomst”.
- De arbeidsovereenkomst eindigt per 31 december 2013 (art. 3).
- [appellant] ontvangt een beëindigingsvergoeding van € 970.000,-- bruto
- Rabobank VZ betaalt een bijdrage in de gemaakte kosten van juridische advisering van maximaal € 1.500,-- , inclusief kantoorkosten en exclusief btw (art. 14).
- Partijen verlenen elkaar over en weer finale kwijting ter zake van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan (art. 16).
“coulance overkreditering januari 2014.docx”en
“afrekenvoorstel januari 2014 def.docx”toegestuurd. In dit emailbericht is onder meer geschreven:
“Maar hoe dan wel? We zouden kunnen kiezen voor uitkering ineens “conform afspraak”, waarbij het hypotheekconstruct niet hoeft?”.
“Coulance-uitkering vanwege overkreditering”is door Rabobank VZ aan [appellant] een bedrag van € 216.776,-- toegekend. Bij overeenkomst van dezelfde datum getiteld
“Afrekening arbeidsvoorwaarden”is door Rabobank VZ een [appellant] een bedrag van
€ 243.000,-- toegekend ter zake van nog te verrekenen posten en daarnaast een bedrag van € 54.000,-- als variabele beloning over 2013.
“Coulance-uitkering vanwege overkreditering”van € 216.776,-- zijn door Rabobank VZ op respectievelijk
13 november 2013 en 4 december 2013 aan [appellant] betaald.
“graag kort het eindsaldo van de afronding [wil] opmaken”. Onder het kopje
“Status implementatie vangnet”is onder meer opgenomen:
en mij verantwoord is áán de RvC. Binnen de bank zijn de relevante betrokken functionarissen inmiddels ook volledig geïnformeerd over onze financiële afspraken, in het kader van verantwoording, correcte verslaglegging en boekhouding. De RvC is (onder protest) akkoord gegaan. Ik heb hierbij moeten refereren aan het mandaat dat [commissaris 2] en ik hadden. De RvC houdt zich aan de afspraken waar wij beiden voor hebben getekend.Nadatdeze twee afspraken (‘emolumenten en hypotheek’) door jou op papier gesteld zijn en door ons beiden getekend zijn, wilde jij naar aanleiding van het aanblijven [van] [directeur 2][hof: [directeur 2]]
nog 1,5 ton ontvangen. De RvC is hiermee niet akkoord. Niet alleen binnen de RvC is kritisch gereageerd op de gehanteerde redenaties, de afspraken en de hoogte van de bedragen, ook binnen de bank heeft het in die kleine groep tot consternatie geleid, zo is mij duidelijk geworden. […]”
“Ingebrekestelling”) geschreven:
conventiegevorderd dat Rabobank Den Haag als rechtsopvolger van Rabobank VZ wordt veroordeeld aan hem te betalen (i) een bedrag van € 297.000,-- wegens afrekening arbeidsvoorwaarden, (ii) een bedrag van
€ 149.724,-- wegens discretionaire beloning, (iii) een bedrag van € 1.500,-- wegens advieskosten, (iv) een bedrag van € 4.000,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente, en met veroordeling van Rabobank Den Haag in de proceskosten.
reconventieheeft Rabobank Den Haag gevorderd (i) vernietiging van de overeenkomst
“Coulance-uitkering vanwege overkreditering”, (ii) partiële vernietiging van de overeenkomst
“Afrekening arbeidsvoorwaarden”, (iii) (terug)betaling een bedrag van € 216.776,-- netto, en in
voorwaardelijke reconventiegevorderd (iv) ontbinding van de arbeidsovereenkomst met nevenvorderingen, alsmede in
conventie, reconventie en voorwaardelijke reconventieveroordeling gevorderd van [appellant] in de proceskosten.
conventieRabobank Den Haag veroordeeld aan [appellant] te betalen een bedrag van € 93.000,-- ter zake van de afrekening arbeidsvoorwaarden, met rente en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. In
reconventieheeft de kantonrechter in dit vonnis (i) de overeenkomst
“Coulance-uitkering vanwege overkreditering”vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, (ii) de overeenkomst
“Afrekening arbeidsvoorwaarden”partieel vernietigd - voor het deel dat niet door Rabobank Den Haag als verschuldigd is erkend - wegens misbruik van omstandigheden, en (iii) [appellant] veroordeeld tot (terug)betaling aan Rabo Den Haag van een bedrag van € 216.776,-- netto, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten begroot op nihil.
€ 93.000,-- verschuldigd te zijn, zodat dit bedrag toewijsbaar is. De vaststellingsovereenkomst van 1 november 2013 kent een finale kwijting en deze staat er aan in de weg nadere vergoedingen aan [appellant] toe te kennen. Vergoedingen ter zake van niet genoten sabbaticals en opleidingsbudget zijn niet aan de orde, nu de betreffende regelingen daarin niet voorzien. De handtekening ter instemming die [commissaris 1] plaatste onder de twee documenten van 4 november 2013 zijn onder misbruik van omstandigheden geplaatst. [appellant] wist dat deze overeenkomsten in strijd waren met de beleidsregels inzake (onder meer) afscheidsregelingen en heeft [commissaris 1] daarover bewust een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. [commissaris 1] heeft met de extra wensen van [appellant] ingestemd omdat deze anders de fusie niet zou laten doorgaan. [appellant] wist althans moest weten dat [commissaris 1] zich onder al deze omstandigheden gedwongen voelde om de extra wensen van [appellant] te honoreren.
€ 216.776,-- netto met wettelijke rente, (b) een bedrag van € 204.000,-- bruto met wettelijke rente, (c) een bedrag van € 1.500,-- wegens juridische advieskosten met wettelijke rente, (d) een bedrag van € 4.000,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten met wettelijke rente en (e) veroordeling van Rabobank Den Haag in de proceskosten van beide instanties.
“Afrekening arbeidsvoorwaarden”en
“Coulance-uitkering vanwege overkreditering”(hierna: de overeenkomsten) rechtsgeldig en zonder wilsgebreken tot stand zijn gekomen en dat Rabobank Nederland gehouden is de daarmee gemoeide bedragen te betalen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, als volgt.
“extra argument”tegen toewijzing van de vorderingen van [appellant] aangevoerd dat de overeenkomsten strijdig zijn met art. 1:125 lid 2 Wet Financieel Toezicht (WFT) en daarom op grond van art. 1:116 lid 3 WFT nietig zijn. Het hof zal dit verweer niet beoordelen. De in art. 347 lid 1 Rv besloten liggende tweeconclusieregel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op verweren die in een later stadium dan in de memorie van antwoord worden aangevoerd, tenzij zich een van de in de rechtspraak erkende uitzonderingen op die regel voordoet (zie recentelijk
HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2906, r.o. 3.5). Het verweer is in strijd met deze in beginsel strakke regel eerst bij pleidooi in hoger beroep aangevoerd. Omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van deze regel zijn gesteld noch gebleken. Daar komt bij, dat het eerst in dit stadium van het geding aanvoeren van bedoeld verweer tevens in strijd is met de goede procesorde. De wettelijke regels waarop Rabobank Nederland zich beroept zijn niet van openbare orde, zodat het hof niet ambtshalve (art. 25 Rv) gehouden is deze toe te passen.
“het moet wel kunnen”,
“dat de afspraken wel moesten passen binnen de kaders van de Rabobankorganisatie”(conclusie van antwoord sub 1 en 6, 24),
“dat deze overeenkomsten zouden worden getoetst bij Rabobank Nederland”(conclusie van antwoord sub 26, memorie van antwoord sub 61 en 62) en voorts “
het moest wel kloppen”(notitie bij de comparitie van partijen sub 2). Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep – in reactie op de pleitnota zijdens [appellant] sub 56 - heeft Rabobank Nederland gesteld dat de voorwaarde inhield dat de overeenkomsten door Rabobank Nederland
“moesten worden goedgekeurd”.
“de kaders van de Rabobankorganisatie”.
inhoudelijkniet verdragen met een aantal beleidsregels van de Rabobank-organisatie, dat de toetsing door Rabobank Nederland die strijd heeft vastgesteld en dat daarom de “opschortende voorwaarde” niet is vervuld. In welk opzicht de overeenkomsten inhoudelijk met deze beleidsregels strijden is echter niet onderbouwd, ook niet na de herhaalde stelling van [appellant] dat deze beleidsregels geen materiële normen of standaarden inhouden, maar procedureregels uit het oogpunt van
governance. Door Rabobank Nederland is (ook) niet gesteld dat het niet volgen van deze procedureregels bedoelde strijd met de beleidsregels oplevert. Van belang is voorts dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat er - in lijn met de aankondiging in de email van 21 januari 2014 (r.o. 1.15) - een compliance rapport moet zijn opgesteld. Dat rapport is door Rabobank Nederland niet in het geding gebracht, hetgeen voor de hand had gelegen ter onderbouwing van haar standpunt. Aldus is onvoldoende onderbouwd wat de strijd is met
“de kaders van de Rabobankorganisatie”en wat de betekenis is van een toetsing door Rabobank Nederland daaraan. Ook is onvoldoende onderbouwd wat het onzekere karakter is van die toetsing in de zin van art. 6:21 BW. Voorts is van belang dat Rabobank Nederland ook stelt dat [appellant] de raad van commissarissen bewust op het verkeerde been heeft gezet om een situatie te creëren dat [appellant] zich op een bindende overeenkomst kon beroepen (conclusie van antwoord sub 7 en 10). Hoe dat verwijt zich verhoudt tot de stelling dat er sprake was van een opschortende voorwaarde – en dus geen reeds bindende overeenkomst - is niet onderbouwd.
“het moet wel kunnen”,
“dat de afspraken wel moesten passen binnen de kaders van de Rabobankorganisatie”en
“dat deze overeenkomsten zouden worden getoetst bij Rabobank”.
“moesten worden goedgekeurd”iets anders bedoelt dan wat hiervoor in r.o. 8.1 is aangegeven, gaat het hof daaraan voorbij. Deze andere betekenis is niet onderbouwd. Daar komt nog bij, dat het in strijd is met de goede procesorde om eerst bij pleidooi in hoger beroep een wezenlijk andere betekenis aan de voorwaarde te verbinden. Het processuele debat tot dan ging over de inhoudelijke strijd van de overeenkomsten met “
de kaders van de Rabobankorganisatie”. Afgaande op hetgeen door Rabobank Nederland is aangevoerd tot aan het pleidooi, moet ervan worden uitgegaan dat het (werkelijke) probleem van Rabobank Nederland zit in de omvang van de toegekende financiële aanspraken. Dit lijkt aan te sluiten op het mailbericht van [commissaris 1] van 5 februari 2014, geciteerd in r.o. 1.16, waarin hij zegt: “
De RvC is overruled door RN”. Echter, Rabobank Nederland heeft in deze procedure niet gesteld dat [commissaris 1] en/of [commissaris 2] [appellant] steeds als voorwaarde hebben gesteld dat Rabobank Nederland moest instemmen met de omvang van de toegekende financiële aanspraken, los van de vraag of er strijd was met “
de kaders van de Rabobankorganisatie”. Een dergelijk standpunt had tot een heel ander processueel debat geleid over de aard en de consequenties van de opschortende voorwaarde.
“het budget”van
€ 1.336.500,-- waarop [appellant] aanspraak maakte. [commissaris 1] ging daarin zo ver mee dat hij zich heeft gestoord aan het oormerken van bedragen met dat doel en heeft gesuggereerd te
“kiezen voor uitkering ineens “conform afspraak”(zie r.o. 1.9). Uiteindelijk heeft [commissaris 1] (toch) de overeenkomsten getekend.
“Coulance uitkering wegens overcreditering”aan hem zouden worden betaald. [appellant] heeft keer op keer duidelijk laten blijken dat hij de fusie kon maken of breken of in ieder geval te kunnen vertragen. Op 4 november 2013 was er een grote tijdsdruk in het kader van de fusie. Er was voor [commissaris 1] en [commissaris 2] geen tijd om de overeenkomst aan Rabobank Nederland voor te leggen, aldus nog steeds Rabobank Nederland.
“Ik wil je dit graag mee geven: ik werk nog steeds hard voor jou. Ik kan mijzelf daarom recht in de spiegel kijken. De RvC is overruled door RN. Maar ik ben nog bezig. Opdat je dit weet. Hopelijk geeft dit je wat steun.”
€ 1.336.500,-- als [appellant] na de fusie boventallig zou zijn verklaard en met toepassing van de geldende regelingen (veel later) zou zijn vertrokken. Rabobank Nederland heeft de cijfermatige onderbouwing daarvan op punten wel weersproken, maar daarmee niet aangetoond dat genoemd bedrag bovenmatig was, laat staan voor [appellant] kenbaar bovenmatig was.
(art. 6:248 lid 2 BW).
€ 1.500,-- wegens juridische advieskosten met wettelijke rente. Rabobank Nederland zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.
Het hof:
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Rabobank Nederland tot betaling aan [appellant] van (a) een bedrag van
- veroordeelt Rabobank Nederland in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van [appellant] tot op 5 maart 2015 begroot op € 462,-- aan griffierecht en € 1.600,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Rabobank Nederland in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van [appellant] tot op 5 maart 2015 begroot op nihil;
- veroordeelt Rabobank Nederland in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 94,19 aan kosten exploot, € 1.615,-- aan griffierecht en € 7.790,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.