In deze zaak gaat het om een hoger beroep met betrekking tot aandelenlease-overeenkomsten, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, in geschil is met Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De procedure is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het hof op 14 juli 2015, waarin de zaak was aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2015 vragen beantwoord over de stuitende werking van een collectieve actie die door Stichting Eegalease en de Consumentenbond was ingesteld. De kern van het geschil betreft de vraag of Dexia zich kan beroepen op verjaring van de vernietiging van de overeenkomsten op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de collectieve actie van Eegalease en de Consumentenbond invloed heeft gehad op de verjaring van de individuele vorderingen tot vernietiging. Dexia heeft betoogd dat de vordering tot vernietiging niet door de collectieve actie is gestuit, maar het hof volgt deze redenering niet. Het hof oordeelt dat de noodzakelijke aansluiting tussen de collectieve actie en de individuele vorderingen aanwezig is, ongeacht de specifieke overeenkomsten die in geding zijn.
De appellant is toegelaten tot tegenbewijs tegen een bewijsvermoeden dat hij op de hoogte was van de overeenkomsten voordat de collectieve procedure begon. Het hof heeft verder bepaald dat getuigenverhoren zullen plaatsvinden om dit bewijsvermoeden te onderzoeken. De beslissing van het hof is aangehouden voor verdere beoordeling, waarbij het hof reeds beschikt over de volledige procesdossiers.