Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
- i) Linde is een bedrijf dat zich bezighoudt met de productie, levering en distributie van (onder meer) industriële gassen.
- ii) [geïntimeerde] is in 1976 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) Linde. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Coördinator verpakkingsmiddelen onderhoud op de afdeling Plan & Source PGP Benelux. [geïntimeerde] verdiende € 5.345,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
- iii) In het voorjaar van 2013 kreeg de afdeling Plan & Source PGP Benelux de opdracht tot het laten verschroten van ongeveer 5.000 acetyleencilinders. In de loop van 2013 werd de opdracht tot het verschroten gegund aan [naam V.O.F.] (hierna: [V.O.F.] ). [V.O.F.] heeft de opdracht laten uitvoeren door Groenleer Metaalrecycling B.V.
- iv) Op 18 november 2013 heeft het eerste transport van acetyleencilinders naar [V.O.F.] plaatsgevonden.
- v) Op 23 januari 2014 is door Groenleer geconstateerd dat bij de verschroting van de door Linde aangeleverde acetyleencilinders asbest is vrijgekomen. Hiervan is melding gemaakt bij de Inspectie SZW.
- vi) Medio mei 2014 heeft het Openbaar Ministerie naar aanleiding van het asbestincident een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In dit onderzoek zijn onder meer Linde en [geïntimeerde] aangemerkt als verdachten.
- vii) Linde heeft op 3 december 2015 het eind-proces-verbaal van het Openbaar Ministerie ontvangen. Nadat Linde het eind-proces-verbaal had bestudeerd, heeft er op 21 december 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen Linde en [betrokkene] .
- viii) [geïntimeerde] is op 24 december 2015 op staande voet ontslagen. De ontslagbrief luidt, voor zover relevant:
grieven 1 tot en met 8aangevoerd dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag en dat dit ontslag ook onverwijld is gegeven. Linde heeft daartoe het volgende gesteld. Acetyleen wordt opgeslagen in cilinders die zijn gevuld met een vaste poreuze stof, waardoor het gas wordt verdeeld in de cilinder. In het verleden werd in deze vaste poreuze stof asbest verwerkt. [geïntimeerde] was mede verantwoordelijk voor het verschroten van de acetyleencilinders. [geïntimeerde] heeft in de voorbereiding van de verschrotingswerkzaamheden en bij het sluiten met het contract met [V.O.F.] geen rekening gehouden met het feit dat acetyleencilinders asbest kunnen bevatten. Hij heeft [V.O.F.] ook niet gemeld dat sprake kon zijn van asbest. Direct na het incident heeft Linde enkele malen aan [geïntimeerde] gevraagd of hij vóór of ten tijde van het verschroten op de hoogte was van het risico dat acetyleencilinders asbest konden bevatten, waarop [geïntimeerde] steevast heeft geantwoord dat hij geen kennis had van het risico dat ook de cilinders van na 1968 asbest konden bevatten en dat hij destijds niet wist dat hij de toepasselijke regelgeving overtrad. Na de ontvangst van het eindproces-verbaal van het Openbaar Minister heeft Linde ontdekt dat deze mededelingen onjuist waren, aldus Linde.
al flessen voor ons verwerkte, kwam hij eigenlijk met het verhaal zo van, ik heb dat en dat gehoord. Ik zeg, ja daar zijn we mee bezig, maar dat is wel eh… kan je dat dan. Nou, heb ik het hem allemaal uitgelegd wat dat was en moest hij zelf maar kijken van hoe en wat, en zo is het gaan rollen.
grief 9voert Linde aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Linde is van mening dat [geïntimeerde] zijn taken en verantwoordelijkheden in zijn functie als Coördinator Verpakkingsmiddelen en Onderhoud ernstig heeft veronachtzaamd.
ernstigverwijtbaar heeft gehandeld. Dit heeft volgens Linde tot gevolg dat zij niet gehouden is een transitievergoeding aan [geïntimeerde] toe te kennen. Naar het oordeel van het hof is van ernstige verwijtbaarheid geen sprake. Weliswaar zijn de gevolgen van de nalatigheid van [geïntimeerde] buitengewoon ernstig, maar dat betekent niet zonder meer dat [geïntimeerde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit het vorenstaande volgt dat [geïntimeerde] in de voorbereidingen voor het verschrotingsproces onvoldoende alert is geweest op mogelijke aanwijzingen dat de cilinders asbest zouden kunnen bevatten en te gemakkelijk is afgegaan op mededelingen van collega’s. Daar staat echter tegenover dat [geïntimeerde] – naar hij onbestreden heeft gesteld – voorafgaand aan het verlenen van de opdracht tot verschroting geen (bijzondere) kennis had op het terrein van het verschroten van asbestcilinders, waardoor het gemakkelijker kon gebeuren dat hij aanwijzingen voor de aanwezigheid van asbest over het hoofd zag. Daarbij betrekt het hof dat de door Linde aan haar personeel verstrekte instructies over het verschroten van gasflessen en cilinders in 2013/2014 geen bijzondere regels kenden voor het verschroten van acetyleencilinders. Van Linde had mogen worden verwacht dat zij de kennis over de aanwezigheid van asbest in de cilinders nu juist wel had geborgd voor werknemers zoals [geïntimeerde] , nu er in het verleden regelmatig door Linde partijen cilinders zijn verschroot. Het verzoek van Linde om een verklaring voor recht dat geen transitievergoeding is verschuldigd omdat [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wordt derhalve afgewezen.