Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
- i) Op 5 september 1999 is [appellant] met zijn fiets ten val gekomen. [appellant] was ten tijde van het ongeval als jurist zelfstandig werkzaam. Hij was eigenaar van de eenmanszaak “Bedrijfsjuridisch Adviesburo [appellant]”.
- ii) [appellant] heeft als gevolg van het ongeval fracturen aan zijn linker pols en zijn linker elleboog opgelopen.
- iii) Het ongeval werd veroorzaakt door een andere fietser, van wie de aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea, bij brief van 2 maart 2000 de aansprakelijkheid voor het ongeval heeft aanvaard.
- iv) Het letsel en de klachten van [appellant] die aan het ongeval zijn gerelateerd, zijn in januari 2003 op aanwijzing van Achmea onderzocht door orthopedisch chirurg dr. J.P.G.M. Maussen (hierna: Maussen). Maussen heeft zijn bevindingen vastgelegd in een medische rapportage van 24 januari 2003.
- v) Achmea heeft op 28 september 2005 (een voorschot op de) schadevergoeding ten bedrage van € 22.500,- aan [appellant] betaald.
- vi) Achmea heeft vervolgens de register-arbeidsdeskundige ing. F. Bosscher (hierna: Bosscher) verzocht de bedrijfseconomische schade van [appellant] te begroten, alsmede de schade die [appellant] lijdt omdat hij als gevolg van het ongeval behoefte heeft aan huishoudelijke hulp. Bosscher heeft op 30 december 2005 een rapport uitgebracht. Bosscher heeft [appellant], in aanwezigheid van zijn advocaat, gesproken op 27 oktober 2005.
- vii) Achmea heeft op 11 mei 2006 een bedrag van € 28.629,- aan [appellant] betaald, zijnde (een voorschot op) de schadevergoeding.
- viii) [appellant] heeft vervolgens eigen deskundigen ingeschakeld om zijn schade als gevolg van het ongeval vast te stellen:
- ix) Op 16 februari 2007 heeft Achmea een voorschot van € 25.000,- uitgekeerd.
- x) Naar aanleiding van overleg tussen partijen, heeft dr. A.J.G. Nollen (medisch adviseur, hierna: Nollen) op verzoek van Achmea op 26 juli 2007 een verklaring uitgebracht over de beperkingen van [appellant].
verlies van verdienvermogenheeft de rechtbank geoordeeld dat uit het deskundigenbericht van Artoos volgt dat er sprake is van inkomensachteruitgang in de jaren 1999 tot en met 2001. In de hypothetische situatie zonder ongeval moet op basis van het rapport Artoos en het rapport ABAX voor die jaren worden uitgegaan van de volgende cijfers:
behoefte aan huishoudelijke hulpoverweegt de rechtbank dat op grond van het deskundigenbericht van Artoos de behoefte aan huishoudelijke hulp als gevolg van het ongeval in de periode 1999-medio 2007 dient te worden vastgesteld op drie uur per week. Uitgaande van een gemiddeld uurtarief van € 11,- begroot de rechtbank deze schade op een bedrag van € 12.408,-. Voor de periode vanaf medio 2007 is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van Artoos volgt dat er geen uitval in huishoudelijke arbeid was, zodat [appellant] over die periode geen schade heeft geleden.
verlies van zelfwerkzaamheidoverweegt de rechtbank dat zal worden uitgegaan van het door Artoos vastgestelde aantal uren van 54,6 per jaar, hetgeen uitkomt op een totaalbedrag aan schade van € 9.660,42.
werken met toetsenbord en muis licht beperkt,
kan zo nodig een halve werkdag toetsenbord bedienen”, inclusief – zoals blijkt uit zijn brief van 6 november 2007 – de door de bijbehorende pijnlijke hinder veroorzaakte concentratie- en accuratesse problemen. Van Waart, die niet aangeeft dat het concentratieverlies meer of anders ingeschat moet worden dan Van Strien, komt tot een soortgelijke conclusie. [appellant] heeft niet weersproken dat hij in staat moet worden geacht verspreid over de dag ongeveer vier uur per dag te typen. Evenmin heeft hij gemotiveerd weersproken dat hij gedurende ongeveer een half uur in een normaal tempo met toetsenbord en muis te werken, zoals door Van Waart (en eerder door Van Strien) is geconcludeerd. Anders dan [appellant] aanvoert, is het niet de arbeidsdeskundige, maar de verzekeringsdeskundige die de beperkingen van [appellant] dient vast te stellen.
Gezien de cijfers over 1997 en 1998 is duidelijk dat betrokkene per 2002 weer een als voorheen florerend bedrijf voerde. Betrokkene deelt die mening”. Tegen deze zinsnede heeft [appellant] destijds geen bezwaar aangetekend. Op dit uitgangspunt bouwt Artoos in haar rapport voort. Zij heeft daarin geconcludeerd dat van [appellant] verwacht had kunnen worden dat hij vanaf 2004 gebruik zou zijn gaan maken van inspreekapparatuur en vanaf 2009 vanaf spraakherkenningssoftware. Zij acht het aannemelijk dat er een (eventuele) inkomensachteruitgang is geweest in de jaren 1999 tot en met 2001 (p. 48/49). Ter nadere onderbouwing van deze conclusie heeft zij het volgende geschreven (p. 39):