Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
verweerster in het incidenteel appel,
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
“Aangezien het loonstrookje over mei vrij laat digitaal zichtbaar was, kwam ik er pas gisteren achter dat mijn declaratie a 189,28 van de onkosten die ik zelf heb moeten voorschieten voor mijn buurtsteun activiteiten op 24 april jl. nog steeds niet gestort is geworden op mijn girorekening. (…)
Graag per omgaande nu overmaken of laten weten waarom het nog niet gestort is geworden, anders ben ik genoodzaakt de rente erbij in rekening te brengen. Dat moet ik namelijk zelf ook betalen!
Ik ben hier nogal ontstemd over. (…) Was het niet [de bestuurder van MEE Plus groep], die ong. in maart 2013 toezegde dit soort kinderziekte na de overname van DWO door MEE DS snel de wereld uit te helpen? Wat is er in die tussentijd veranderd? (…)
“Ondanks je begrijpelijke frustratie vind ik je manier van communiceren over dit probleem niet zo prettig! Jammer dat je direct zo op je strepen staat en de schuld bij het systeem legt. Ook het cc-en van Te/ma en [de bestuurder van MEE Plus groep] lijkt mij niet nodig.”
“Dag […], Helemaal met je eens dat dit niet zo’n fijne reactie is, maar ik heb hier mijn en alle redenen voor. Trek het je vooral niet persoonlijk aan.”
“Helaas moet het van mijn hart mij niet meer te kunnen vinden in het huidige definitieve voorliggende werkplan (...) van ons ‘Team Centrum’, waarvan ik overigens de enige was die wel aangaf nog behoefte te hebben aan teamcoaching. De willekeur waarbij de door mij aangegeven opbouwwerkinvulling van werkzaamheden en ideeën in het werkplan 2015 steeds weer systematisch worde verwijderd, verkeerd worden geïnterpreteerd en zonder mij worden omgevormd, ter “gerief” van 9eigen) werkzaamheden, stemt mij zeer teleur. Dir werkt bij mij nogal demotiverend, want niet gebruik willen maken van mijn professionele bagage met (creatieve) kwaliteiten en/of daar niet geïnteresseerd in (willen) zijn, lijkt mij niet erg pro-actief in een RVT en zeker niet het steeds weer proberen “deleten”ervan.
(...)
Het meenemen van mijn samenwerkingspartners in de kanteling is nu voor de 2e keer geschrapt bij Er Op Af! in het laatste werkplan, dus vergeef me mijn heftigheid en fundamenteel aankaarten. Moet alles nu nog steeds in het teken staan van ‘elleboogwerk’ en het eigen baantje veiligstellen?
(...)
Mijn opzet was vergelijkbaar niet het vragenuurtje van [naam] bij Woonbron met Grijs Genoegen, waarom wordt dit bij mij niet zo vertrouwd en nu ook weer onderuit gehaald? Stel je toch voor dat ik als medewerkster met mogelijke vervanger van MEE DS Centrum structureel op strategische plekken anders dan op de Staart aanwezig ben? Mag het wel als ik een MEE bordje voor mijn kop doe, dan zien ze niet dat ik het ben en praat het makkelijker? En dan heb ik het nog niet eens over mijn aanwezigheid in het Praathuis en DOOR, waar zeer veel kwetsbare burgers en redzame burgers samenkomen, want dat ligt ozo gevoelig... Hoe dat zo, mag ik ook weten waarom dit zo ongewenst is? Ik ben daar vraaggericht aan het werk!”
(...)
Ik snap nu pas waarom ik niet welkom was als professional op de mantelzorgbijeenkomst op de Staart op 14 nov. Wel mijn ideeën goedkeuren, maar overnemen met een totaal andere agenda en insteek, dan bedoeld. Hier trek ik mij dan ook uit terug.
(...)
Ik heb de vorige gedrukte versie van ons ‘werkplan’ hier niet meer naast gelegd om meer irritatie, hoofdpijn en nachtwerk te voorkomen. Zie mijn eerdere mail in bijlage over eerder ongevraagd wijzigen. Natuurlijk ben ik veel te laat met mijn opmerkingen, gezien mijn agenda en frustratie, dus ga gerust allen aan de gang met het voorliggende werkplan met de instemming van de teammanager.
(...)
Helaas kan ik me niet meer aan de indruk onttrekken dat ik op de Staart in de weg zit door andere persoonlijke agenda en ambities. Dit had ook op een andere manier dan via eenzijdig schrappen in een werkplan duidelijk gemaakt kunnen worden, middels een fatsoenlijk gesprek, als er iets niet begrepen wordt en nadere toelichting behoeft. Dat had zeker wat sympathieker overgekomen dan op deze indirecte manier onder de gordel.
Graag ga ik over bovenstaande verder in gesprek ook v.w.b. mijn I.P.P. en assessment en ben intern op zoek naar een andere mogelijkheid waar mijn kwaliteiten als opbouwwerker beter worden gewaardeerd/benut en ik zelf beter kan presteren, zonder steeds pootje gehaakt te worden. Ik dacht er goed aan te doen, ook voor mijn eigen gezondheid naar jullie te ventileren en mijn eigen grenzen hierin aan te geven.
(...)“
In de periode hierna hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen [verzoekster] en diverse functionarissen (waaronder de directeur) van de Stichting MEE over het door haar aan te leveren plan van aanpak zoals besproken in het gesprek op 11 december 2014. Ook hebben diverse teamsessies onder leiding van meergenoemde mevrouw [… ] plaatsgevonden. Op 25 maart 2015 heeft [verzoekster] een persoonlijk ontwikkelplan ingeleverd. In een gesprek op 18 juni 2015 heeft MEE het verbetertraject met [verzoekster] geëvalueerd en aangegeven dat [verzoekster] nog niet op het vereiste niveau functioneerde. Hierna heeft de Stichting MEE opnieuw diverse gesprekken gevoerd met [verzoekster] over de uitvoering van het ‘verbetertraject’.
3.Verzoeken in het geding in eerste instantie, oordeel kantonrechter
4.Beoordeling in hoger beroep
Het hof zal eerst de bezwaren door de Stichting MEE geformuleerd in het incidenteel beroep behandelen.
Ernstig verwijtbaar handelen ex artikel 7:671b lid 8 aanhef en sub c BW?
Dat ligt anders met de e-mail die [verzoekster] zond op 28 november 2014, waarin zij reageerde op de gang van zaken rondom het werkplan 2015 dat in overleg met de collega’s van haar team moest worden opgesteld. Stellig was [verzoekster] teleurgesteld over de wijze waarop de totstandkoming van dat werkplan verliep, maar de bewoordingen die zij in die e-mail gebruikte om van haar ongenoegen blijk te geven heeft bij de collega’s uit haar team toch tenminste de indruk kunnen wekken dat [verzoekster] niet langer bereid was op een constructieve wijze samen te werken. Vanzelfsprekend kan van een werkgever tot op zekere hoogte verlangd worden er begrip voor te hebben dat teleurstelling of frustratie van een werknemer zijn weerklank vindt in de toonzetting van een e-mail, maar hier – zo heeft de Stichting MEE kunnen menen – was meer aan de hand en dreigde de samenwerking in het team vast te lopen, voor zover dat al niet was gebeurd. De interpretatie van de Stichting MEE dat hier een sluimerend conflict escaleerde verbaast daarom niet. De door [verzoekster] gekozen bewoordingen zijn in redelijkheid niet op te vatten als louter “een uiterste poging om de kwaliteit van het voorliggende werkplan te verbeteren”, zoals [verzoekster] wil doen geloven.
Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat [verzoekster] haar werkzaamheden als sociaal cultureel werkster tot tevredenheid verrichtte. Op die werkzaamheden zag de door de Stichting MEE verlangde verbetering dan ook niet. Het ging de Stichting MEE (uitsluitend) om de drie zojuist genoemde competenties. Dat die competenties niet relevant waren omdat [verzoekster] weinig contact had met haar collega’s van het team, vindt geen bevestiging in de uitlatingen die [verzoekster] heeft gedaan over de problemen met haar teamcollega’s, zoals bijvoorbeeld weergegeven in de brief van 12 januari 2015 van directeur Vos. Klaarblijkelijk realiseerde ook [verzoekster] zich dat het ontbreken van een constructieve samenwerking met de andere teamleden een probleem vormde.
heeft het vermoeden geuit dat haar activiteiten in de plaatselijke politiek reden vormden voor een exit strategie van de stichting MEE, maar een duidelijke aanwijzing voor de juistheid van die stelling is er niet. Weliswaar heeft de heer Blom namens de Stichting MEE op 16 juni 2015 commentaar geuit op het feit dat [verzoekster] geen voorafgaand overleg heeft gevoerd over de verkiesbaar stelling voor een zetel in de gemeenteraad, maar dat dit alleen of mede voor de stichting een factor vormde om te willen komen tot beëindiging van de arbeidsrelatie met [verzoekster] blijkt uit niets.
Ook uit het feit dat de stichting MEE gezegd heeft dat ze zou overgaan tot indiening van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als [verzoekster] haar functioneren niet zou verbeteren in de daarop volgende drie maanden, kan niet worden opgemaakt dat [verzoekster] geen reële kans werd gegeven. Er zijn geen, en zeker geen concrete, aanwijzingen dat bij de stichting MEE op dat moment niet nog steeds de intentie bestond tot verbetering van het functioneren van [verzoekster] te komen en daarmee tot normalisatie van de verhouding van [verzoekster] met haar teamcollega’s; wel heeft de Stichting MEE in de communicatie met [verzoekster] meermaals duidelijk gemaakt dat het haar menens was, kennelijk omdat zij gaande het traject weinig verbetering zag in de attitude van |[verzoekster], getuige de inhoud van de brief van 19 juni 2015, waarin de stichting MEE meedeelde de houding van [verzoekster] als disrespectvol te ervaren.
Het hof heeft de indruk dat partijen hebben voortgeploeterd na (ongeveer) 1 juli 2015, terwijl toen de verhouding tussen partijen al verstoord was en - zoals ook de bedrijfsarts op 3 juli 2015 (en ook nadien) constateerde - er sprake was van een arbeidsconflict. Of en in hoeverre er nu over en weer nog echt geloof was in een vruchtbaar mediationtraject en of partijen zich daarvoor hebben ingezet kan, wat het hof betreft, dan ook in het midden blijven. De conclusie moet worden getrokken dat mediation niets heeft opgeleverd en dat de vruchteloze pogingen uiteindelijk in een onomkeerbare verstoring van de arbeidsrelatie resulteerde.
Gevolg van het slagen van het incidentele beroep
De proceskostenveroordeling in het geding in eerste instantie zal het hof evenzeer vernietigen en daarvoor zal in de plaats worden gesteld een compensatie van proceskosten, waartoe de uitkomst, met inachtneming van het slagen van het incidenteel appel, aanleiding geeft. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het appel worden veroordeeld. De veroordelingen worden, als verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.