Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.UNILEVER NEDERLAND B.V.,
2. UNILEVER NEDERLAND HOLDINGS B.V.,
3. UNILEVER N.V.,
4. UNILEVER RESEARCH AND DEVELOPMENT VLAARDINGEN B.V.
5. BAC IP B.V.
1.Het geding
2.De feiten
Anti-Rotavirus Protein Reduces Stool Output in Infants with Diarrhea: a Randomized Placebo Controlled Trial, Gastroenterology (2013), doi: 10.1053/j. gastro.2013.06.053 (Accepted Manuscript)).
3.Het geschil in eerste aanleg en in hoger beroep
4.Beoordeling
functional foodste ontwikkelen en te verhandelen en dat zij het recht heeft (voor dat doel) onderzoeksprojecten uit te voeren. Onder
functional foodsverstaat Unilever c.s. ‘voedingsmiddelen die de gezondheid bevorderen of het risico op ziekte beperken’ (par. 44 CvA), dus ook die met een profylactisch of therapeutisch effect (par. 29 CvA). Unilever c.s. wijst erop dat de licentie geen beperkingen bevat ten aanzien van een bepaald type voedingsproducten (anders dan dat het moet gaan om
verpaktevoedingsproducten), dat ten aanzien van de cosmetische producten wél een beperking is opgenomen tot ‘niet-medisch georiënteerde’ producten en dat de Hamers-octrooien geen enkele niet-profylactische / niet-therapeutische toepassing van antilichamen openbaar zouden maken die geschikt zou zijn voor verpakte voedingsproducten.
functional foodste ontwikkelen en te verhandelen, zolang deze geen profylactisch of therapeutisch effect hebben ten aanzien van specifieke pathogenen. Wat Unilever volgens Ablynx echter wil is het ontwikkelen en verhandelen van producten die bedoeld zijn om infecties met het rotavirus te voorkomen en te behandelen (par. 24 pleitnota Ablynx in hoger beroep).
niet-farmaceutischeproducten of in processen.” [cursivering in het origineel].
niet-exclusieve licentie wensen voor OTC-diagnostica voor kosmetische toepassing, en voor toepassing van kamelenantilichamen in producten voor de veeteelt, en niet meer dan
voeder). In dat licht kan op grond van het enkele (niet bestreden) feit dat partijen ermee bekend waren dat voedingsproducten een therapeutische werking kunnen hebben, niet worden aangenomen dat de licentie zich, bij gebreke van een uitdrukkelijke uitsluiting daarvan, geacht moet worden tevens uit te strekken tot dergelijke producten. Partijen gingen er bij het aangaan van de overeenkomst blijkens deze correspondentie immers beide vanuit – en hebben dat ook zo tegen elkaar uitgesproken – dat de licentie zich daartoe nu juist níet zou uitstrekken. Gegeven dat uitgangspunt hebben partijen voor de categorie voedingsmiddelen – anders dan bij de productcategorie cosmetica (die is beperkt tot niet-medisch georiënteerde producten), waar de licentie zich wel deels uitstrekte tot het in beginsel door VUB voor zichzelf voorbehouden domein van de therapeutische en diagnostische toepassingen – kennelijk geen aanleiding gezien die beperking expliciet in de overeenkomst op te nemen. Gelet op de inhoud van de correspondentie kan over het bestaan van die beperking bij Unilever redelijkerwijs geen verkeerde indruk hebben bestaan en Unilever heeft ook niet voldoende gemotiveerd aangevoerd op grond waarvan die indruk, in weerwil van de hiervoor genoemde correspondentie, dan zou zijn ontstaan.
niet-farmaceutischeproducten, door haar zelf zo met nadruk medegedeeld. Naar algemeen taalgebruik wordt onder ‘farmaceutisch’ verstaan: ‘betrekking hebbend op geneesmiddelen’. Dit is door Unilever c.s. bevestigd in par. 13 pleitnota hoger beroep, waar zij vermeldt dat ‘geneesmiddelen’ in de correspondentie ook wel ‘pharmaceutica’ of ‘farmaceutische producten’ worden genoemd. Onder ‘niet-farmaceutische producten’ in de brief van Unilever van 19 maart 1993 is dan ook te verstaan: ‘niet-geneesmiddelen’. Unilever c.s. heeft ook erkend dat haar licentie zich niet uitstrekte tot de ontwikkeling en verhandeling van ‘geneesmiddelen’ (zie ook pleitnota in appel par. 13). Unilever c.s. begrijpt daaronder echter slechts “pillen, spuiten en poeders” c.q. “al datgene wat een arts voorschrijft”. Daarmee gaat Unilever c.s. uit van een te beperkte uitleg van het begrip geneesmiddel en daarmee dus van een te ruime licentie. Ook producten in andere vorm dan pillen, spuiten of poeders en/of die zonder recept verkrijgbaar zijn – bijvoorbeeld bij een drogist of supermarkt – kunnen immers een therapeutische, profylactische en/of diagnostische werking hebben en dus een geneesmiddel zijn. Voor de door Unilever c.s. voorgestane beperkte uitleg van het begrip geneesmiddel c.q. farmaceutisch product is in de correspondentie tussen partijen geen aanknopingspunt te vinden en Unilever c.s. heeft ook niet voldoende onderbouwd waarop een dergelijke beperking gebaseerd zou zijn.
functional foodste ontwikkelen zolang die geen profylactische of therapeutische werking hebben ten aanzien van specifieke pathogenen, terwijl geenszins kan worden uitgesloten dat dergelijke
functional foodsonder de toepassing van genoemde richtlijn vallen. De derde grief van Ablynx, dat de rechtbank zou hebben miskend op welke wijze voor dit geschil relevant is of producten van Unilever vergunningplichtig zijn onder de geneesmiddelenwetgeving, alsmede de zesde grief, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Ablynx geen belang heeft bij haar onder r.o. 3.2 laatste gedachtestreepje bedoelde verklaringen voor recht, kunnen daarom niet slagen.
functional foods) kunnen worden verkocht die niet als geneesmiddel zijn aan te merken.
ten aanzien van specifieke pathogenen, van welke aard die producten ook zijn – recht aan hetgeen partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Unilever heeft dat onvoldoende gemotiveerd bestreden. Die scheidslijn doet in het bijzonder recht aan de – door Ablynx erkende – redelijke verwachting die Unilever mocht hebben dat zij onder de licentie
functional foodsmocht ontwikkelen en verhandelen, die een ‘algemene’ gezondheid bevorderende werking hebben, in die zin dat daarmee beoogd wordt het intrinsieke functioneren van het lichaam te bevorderen. Daaronder zijn te begrijpen voedingsmiddelen ter verhoging van de weerstand, ter verlaging van het cholesterolniveau en/of de bloeddruk, het optimaliseren van het functioneren van de darmen en van organen als de lever en nieren. Alleen
in zoverrekunnen (verpakte) voedingsmiddelen die onder de licentie vallen (vielen) derhalve therapeutische of profylactische werking hebben – namelijk voor zover deze niet is gericht op het genezen of voorkomen van een door specifieke pathogenen veroorzaakte aandoening. Dergelijke voedingsproducten behoorden ook al tot het productenassortiment van Unilever ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en zij had aan Ablynx duidelijk gemaakt in haar voornoemde brieven van 26 april en 14 juni 1993 dat zij de geoctrooieerde technologie wenste te gebruiken voor toepassing in haar “producten range”. Daarmee wordt derhalve recht gedaan aan de wens van Unilever c.s. de gelicentieerde technologie op een zinvolle wijze te kunnen toepassen. Anderzijds doet deze scheidslijn ook recht aan de verwachting van VUB dat
nietonder de licentie waren te begrijpen producten – of deze nu wel of niet ook als voedingsmiddelen zijn aan te merken – ter genezing (therapeutische werking) of preventie (profylactische werking) van aandoeningen die worden veroorzaakt door pathogenen (ziekteverwekkers van biologische oorsprong, waarvan virussen, bacteriën en schimmels de meest voorkomende zijn).