ECLI:NL:GHDHA:2016:3353

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
200.181.125/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen H&B Bouw B.V. en Coöperatieve Rabobank U.A.

In deze zaak heeft H&B Bouw B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank oordeelde dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen H&B Bouw en Coöperatieve Rabobank U.A. De rechtbank stelde vast dat de onderhandelaar van Rabobank, [medewerkerFGH], niet bevoegd was om de onroerende zaak te verkopen, en dat er geen volmacht aan hem was verleend. H&B Bouw had een bod gedaan van €1.350.000,-, maar de Rabobank had dit bod onder voorbehoud van goedkeuring door de Raad van Commissarissen (RvC) gedaan. Het hof bevestigde de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat H&B Bouw niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de totstandkoming van de overeenkomst, gezien het voorbehoud dat was gemaakt. Het hof oordeelde verder dat Rabobank niet onrechtmatig had gehandeld door de onderhandelingen af te breken, aangezien H&B Bouw niet exclusief met Rabobank kon onderhandelen en Rabobank vrij was om met andere partijen te onderhandelen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde H&B Bouw in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.181.125
Zaaknummer rechtbank : C/09/484841/HA ZA 15-325

arrest van 25 oktober 2016

inzake

H&B Bouw B.V.,

gevestigd te Voorhout (gemeente Teylingen),
appellante,
hierna te noemen: H&B Bouw,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit te Leiden,
tegen
Coöperatieve Rabobank U.A., statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Hillegom, als gevolg van fusie rechtsopvolgster onder algemene titel van Coöperatieve Rabobank Bollenstreek U.A.,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. L. PH. J. baron van Utenhove te Den Haag.

Het geding

1. Bij exploot van 23 november 2015 is H&B Bouw in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 11 november 2015. Daarop heeft Rabobank een akte naamswijziging ingediend. Bij memorie van grieven met producties tevens houdende wijziging van eis, heeft H&B Bouw vijf grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Rabobank de grieven bestreden. Nadien hebben beide partijen nog een akte met producties ingediend. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De feiten

2. Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen niet zijn weersproken, neemt ook het hof deze tot uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a) H&B Bouw exploiteert een bouw- en aannemersbedrijf voor weg- en waterbouw, burgerlijke utiliteitsbouw en grondwerken. De heren [directeurX] (hierna: [directeurX]) en [directeurY] (hierna: [directeurY]) zijn de (mede-) directeuren van H&B Bouw.
b) Rabobank is (was) eigenaar van een kantoorgebouw met erf en tuin aan de J.P. Gouverneurlaan 20 en een aangrenzend perceel aan de Keerweerlaan te Sassenheim, kadastraal bekend gemeente Sassenheim, sectie A, nummers 7676 en 8285, totaal groot 2.890m² (hierna: de onroerende zaak).
c) Rabobank heeft de onroerende zaak in 2012 te koop gezet. Op 21 oktober 2013 heeft de heer [medewerkerFGH] (hierna: [medewerkerFGH]), werkzaam bij FGH Vastgoed Expertise B.V., een onderdeel van Rabo Vastgoed Groep B.V. (hierna: FGH), verkoopinformatie met betrekking tot de onroerende zaak naar H&B Bouw gestuurd.
d) [medewerkerFGH], [directeurX], [directeurY] en de heer [medewerkerRabo] van Rabobank Bollenstreek hebben op 1 november 2013 de onroerende zaak bezichtigd.
e) Op 22 november 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [medewerkerFGH] en [directeurX] en [directeurY] over de verkoop van de onroerende zaak. Tijdens dit gesprek hebben [directeurX] en [directeurY] namens H&B Bouw een bod uitgebracht van €1.250.000,-, onder voorbehoud van financiering en onder de voorwaarde dat een jaar later zou worden geleverd.
f) Op 29 november 2013 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [medewerkerFGH] en [directeurX] en [directeurY], waarbij de laatste het bod van H&B Bouw heeft verhoogd naar €1.350.000,-.
g) Bij e-mail van 2 december 2013 heeft [directeurY] namens H&B Bouw aan [medewerkerFGH] geschreven, voor zover relevant:

Naar aanleiding van ons gesprek afgelopen vrijdag waarbij we mondeling akkoord zijn gegaan met de aankoop van het pand van de Rabo te Sassenheim aan de gouverneurlaan voor het bedrag van 1.350.000 euro. Waarbij wij zouden aangeven onder welke voorwaardes we kunnen afnemen. Hieronder een aantal punten en als ik wat vergeet graag aanvullen:• Bestemmingswijziging van de locatie en bouw vergunning , waarbij de kosten geheel voor rekening van H&B zijn.• Afnamen na afgifte onherroepelijke vergunning verlening na 4 weken.• Meewerken in de overdracht sfeer, 6% regeling aan de nieuwe koper (s)• U zorg draagt voor het pand tot aan de overdracht met de daarbij behorende kosten.’
h) [medewerkerFGH] heeft bij e-mail van 3 december 2013 het bod van H&B Bouw van €1.350.000 aan de directie van Rabobank Bollenstreek, in persoon van [directielidRabo], voorgelegd. Deze e-mail vermeldt, voor zover relevant:
‘Ik heb onder voorbehoud goedkeuring directie en RvC van de bank (en RN)(de Raad van Commissarissen van Rabobank (hierna: RvC) en Rabobank Nederland, toevoeging hof)
overeenstemming bereikt met H&B Bouw over de verkoopprijs van Sassenheim. De prijs is 1.350.000,-- k.k. Ik zal een conceptovereenkomst opstellen en deze naar je mailen.’
i) Bij e-mail van 9 december 2013 9:15 uur heeft [directeurY], namens H&B Bouw, aan [medewerkerFGH] geschreven, voor zover relevant:
‘[voornaammedewerkerFGH], wanneer kunnen wij de voorlopige koopcontracten ontvangen voor Sassenheim, we willen proberen wat snelheid er in te houden.’
j) [medewerkerFGH] heeft hierop bij e-mail van 9 december 2013 10:03, voor zover relevant, gereageerd:
‘Je ontvangt deze week het concept van de koopovereenkomst’.
k) Bij e-mail van 6 januari 2014 11:23 uur heeft [medewerkerFGH] aan [directeurX] en [directeurY] geschreven, voor zover relevant:
‘Vandaag met de bank de conceptkoopovereenkomst doorgenomen. De directie is akkoord maar wil de koopovereenkomst pas vrijgeven als de Raad van Commissarissen ook akkoord is. Die vergaderen pas eind januari. Het duurt dus nog even voordat de koopovereenkomst jullie kant op komt.’
l) [directeurX] heeft hierop bij e-mail van 6 januari 2014 17:46 uur, namens H&B Bouw en voor zover relevant, gereageerd:
‘Ik begrijp dat je wat voorzichtig te werk wilt gaan maar elke maand is ervoor ons ook één. We zijn nu al 2 maanden verder! Graag willen we toch het voorlopige contract zoals deze nu is opgesteld willen inzien en deze zullen we uiteraard vertrouwelijk mee omgaan. Zodat als deze wordt voorgelegd bij de Raad dat wij het er alvast mee eens zijn en weten hoe deze in elkaar steekt. Lijkt me een beter en sneller plan. Ik hoop dat je ons ook begrijpt.’
m) Op 16 januari 2014 heeft [medewerkerFGH] per e-mail aan [directielidRabo] geschreven, voor zover relevant:
‘Ik ben benaderd door de koper van kantoor Sassenheim. Hij is enigszins ontstemd dat het allemaal zo lang duurt. In ieder geval wil hij de levering dan ook opschuiven. Voorts vroeg hij om niet teveel tijd te verliezen of hij al een conceptovereenkomst mag ontvangen. Zodat zodra de RvC akkoord is hij de andere dag kan tekenen en niet eerst de koopovereenkomst moet laten beoordelen door zijn adviseur. Jij kunt het beste beoordelen of dit een optie is. Normaal gesproken is dat geen probleem (ontbindende voorwaarden zijn toch opgenomen). Jij kent echter de politieke omgeving.’
n) [medewerkerFGH] heeft bij e-mail van 22 januari 2014 aan [directeurX] geschreven, voor zover relevant:
‘Meerdere keren met de bank overlegd, maar de directie wil eerst groen licht van de Raad van Commissarissen ontvangen. Op verzoek heb ik nog een advies geschreven. (Vertrouwelijk voor jou: een positief advies om aan jullie te verkopen). Zodra ik meer weet bericht ik je.’
o) Rabobank Bollenstreek heeft op 4 februari 2014 aan [medewerkerFGH] gezegd dat zij het bod van H&B Bouw te laag vindt en dat zij van mening is dat de onroerende zaak meer zou kunnen en moeten opbrengen.
p) Op 13 februari 2014 is [medewerkerFGH] bij H&B Bouw geweest om een toelichting te geven op de vragen die speelden bij H&B Bouw. [medewerkerFGH] heeft van dit gesprek een verslag gemaakt. Het gespreksverslag vermeldt, voor zover relevant:
‘Bij H&B geweest en de achtergronden toegelicht, zoals vragen over prijs, de bank eventueel zelf zou gaan realiseren en dan mogelijk uit zou komen op circa 2 mln. Zij waren not amused en gaven aan dat ze niet wilden dat de bank c.q. de RvC een spelletje speelde. (…) Gevraagd hoeveel ruimte H&B Bouw nog heeft. Maximum was 1,4 mln.’
q) [directeurY] heeft bij e-mail van 25 april 2014 7:54 uur, namens H&B Bouw en voor zover relevant, aan [medewerkerFGH] geschreven:
‘Begin februari hebben we het gehad over een termijn van 4-6 weken waarin duidelijk zou worden hoe we verder gaan, dit na jullie nieuw berekening, en de vergadering van de RvC van Rabo. 3 weken geleden gaf je aan in een heel kort telefoontje dat de uitslag er was en dat je direct erop terug zou komen. We zijn nu bijna 3 maanden verder vanaf februari en hebben nog steeds niets van jou c.q. Rabo vernomen.’
r) [medewerkerFGH] heeft hierop bij e-mail van 25 april 2014 9:09 uur gereageerd, voor zover relevant:
‘Het gaat allemaal niet zo als ik het graag zou willen zien. Steeds lever ik nieuwe gegevens aan. Begin deze week heb ik nog een nieuw voorstel gelanceerd. Niet a.s. week maar de week erna (…) heb ik daarover een gesprek met de directievoorzitter. Hopelijk heb je nog geduld tot medio mei.’
s) Op de vraag van H&B Bouw of er al meer duidelijk was over de verkoop van de onroerende zaak heeft [medewerkerFGH] bij e-mail van 3 juni 2014 15:11 uur, voor zover relevant, geantwoord:
‘Ik ben nog steeds in gesprek. (…) Ik hoop (…) op korte termijn duidelijkheid te krijgen.’
t) Bij e-mail van 25 juli 2014 heeft [medewerkerFGH] aan [directeurY] geschreven, voor zover relevant:
‘Even een update van de stand van zaken met betrekking tot de vereiste goedkeuring van de RvC van de bank. Deze week opnieuw met de directie van de bank gesproken. Er leven nog steeds veel vragen bij de RvC, terwijl ik zag dat we al meer dan 10 maanden met elkaar in gesprek zijn (onze eerste afspraak dateert van 1 november 2013), en we eind november 2013 overeenstemming hadden over prijs en voorwaarden. De conceptovereenkomst ligt vanaf december bij de bank. In de tussentijd zijn er diverse notities van mijn kant opgesteld en berekeningen gemaakt om de RvC te overtuigen van een redelijke mate van marktconformiteit van jullie voorstellen. Voor de RvC vergadering van na de zomervakantie wordt weer een nieuwe notitie voorbereid om binnen de RvC tot besluitvorming te komen. Dat betekent dat we zeker nog enige weken nodig hebben. Wij begrijpen jullie ongeduld maar zonder de vereiste goedkeuring van de diverse gremia binnen de bank, waaronder de RvC en Rabobank Nederland zoals ik jullie in ons eerste gesprek heb uitgelegd kan er geen transactie tot stand komen. Ik hoop dat jullie nog enig geduld kunnen betrachten. Zoals ik jullie ook heb gemeld, omdat jullie dat vermoedden, ben ik niet met een andere partij in gesprek. In september a.s. hopen we elkaar weer te spreken.’
u) Op 30 oktober 2014 heeft [directeurY] namens H&B Bouw een e-mail aan [medewerkerFGH] gestuurd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
‘Wij zijn ondertussen door de maand september en oktober van 2014 en helaas horen wij helemaal niets meer van jou of Rabo. Wij weten niet goed wat we hier van moeten denken, want we worden nu al zolang aan het lijntje gehouden. Taal nog tekenen van jou of de RABO de afgelopen weken, maanden. Ik verzoek je vriendelijk ons op de hoogte te brengen van de stand van zaken a.u.b., want het klopt we zijn alweer bijna een jaar verder.’
v) In reactie hierop heeft [medewerkerFGH] bij e-mail van 6 november 2014 aan [directeurY] geschreven, voor zover relevant:
‘Medio november zit ik bij de directeur bedrijfsmanagement om de stand van zaken inzake de verkoop van Lisse en Sassenheim door te praten naar aanleiding van de visie van de Raad van Commissarissen. Ik schat overigens in dat ondanks alle inspanningen, de RvC niet akkoord gaat met de transactie omdat zij de prijs te laag vinden. Uiterlijk binnen 2 weken wil ik een definitief besluit zodat iedereen weet waar hij aan toe is. Je hoort dus uiterlijk deze maand nader.’
w) Op 8 december 2014 heeft [directeurY] namens H&B Bouw per e-mail aan [medewerkerFGH] geschreven, voor zover relevant:
‘Wij hebben nog steeds niets van u vernomen m.b.t. de RABO Sassenheim sinds 7-11-2014 (De 2 weken zijn helaas ondertussen 4 weken geworden) Wij verzoeken u vriendelijk te reageren.’
x) De koop aan H&B Bouw heeft geen doorgang gevonden. Bij e-mail van 12 december 2014 heeft [medewerkerFGH] aan H&B Bouw bericht, voor zover relevant:
‘Met verwijzing naar mijn mondelinge toelichting in ons eerste gesprek dat bij elke transactie er goedkeuring dient te komen van de RvC en de regiodirectie van Rabobank Nederland, en zoals later ook bevestigd in diverse mails, is vele malen geprobeerd de RvC te overtuigen goedkeuring te geven. De RvC vindt de prijs echter veel te laag en wenst een substantieel hogere opbrengst. Ik heb jullie daar meermaals van op de hoogte gebracht. Steeds zag ik nog mogelijkheden goedkeuring te verkrijgen. Echter het is nu definitief dat de RvC niet wenst te verkopen voor de prijs van EUR 1.350.000 k.k., overige voorwaarden nader te bespreken. Helaas kan ik niet anders berichten. Dank voor de contacten.’
y) Rabobank heeft de onroerende zaak op 15 december 2014 verkocht aan Sedos B.V. (hierna: Sedos) voor – naar achteraf is gebleken – een bedrag van € 1.650.000,- k.k. In een gesprek met een directeur van Rabobank op 5 januari 2015 is aan [directeurX] en [directeurY] verteld dat de onroerende zaak aan een derde was verkocht.

De vordering en de beoordeling in eerste aanleg

3. H&B Bouw heeft in eerste aanleg gevorderd Rabobank te veroordelen bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de onroerende zaak aan H&B Bouw te leveren voor de koopsom van € 1.350.000, - k.k., op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag voor iedere dag dat Rabobank met het voorgaande in gebreke blijft en met veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en H&B Bouw in de kosten veroordeeld.
4. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. [medewerkerFGH] is opgetreden in de hoedanigheid van makelaar. In die hoedanigheid had hij geen volmacht om de onroerende zaak namens Rabobank te verkopen. Door [medewerkerFGH] als makelaar in te schakelen heeft Rabobank ook niet de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewekt. De e-mail van [medewerkerFGH] van 6 januari 2014 waarin hij [directeurX] en [directeurY] mededeelt dat de directie (van Rabobank) akkoord is met de concept koopovereenkomst, kan (nog daargelaten dat in de e-mail een voorbehoud wordt gemaakt) niet worden gezien als een bekrachtiging van een door [medewerkerFGH] gesloten koopovereenkomst, nu deze e-mail afkomstig is van [medewerkerFGH], ten aanzien van wie H&B Bouw moest aannemen dat hij optrad als bode en niet als vertegenwoordiger van zijn opdrachtgever Rabobank. Er is dus tussen Rabobank en H&B Bouw geen koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de onroerende zaak.

De beoordeling in hoger beroep

5. In hoger beroep heeft H&B Bouw haar eis gewijzigd. Zij vordert thans vernietiging van het vonnis van de rechtbank en:
a) primair, een verklaring voor recht dat Rabobank jegens H&B Bouw toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst;
b) subsidiair, een verklaring voor recht dat Rabobank de met H&B Bouw gevoerde onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken en/of anderszins jegens H&B Bouw onrechtmatig heeft gehandeld; en
c) primair en subsidiair, Rabobank te veroordelen om aan H&B Bouw te vergoeden de schade die zij dientengevolge heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Rabobank in de kosten van beide instanties.
6. Het hof zal grieven 1 tot en met 4 van H&B Bouw gezamenlijk behandelen. Met deze grieven komt H&B Bouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens H&B Bouw heeft de rechtbank [medewerkerFGH] ten onrechte aangemerkt als een makelaar zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid. [medewerkerFGH] is een werknemer van Rabobank die vooraf mandaat van Rabobank had gekregen om de onroerende zaak te verkopen aan H&B Bouw. Mogelijke gebreken in de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [medewerkerFGH] zijn achteraf gerepareerd met een bekrachtiging van de directie van Rabobank. Voor zover [medewerkerFGH] (niet als vertegenwoordiger maar) als bode van Rabobank optrad, heeft hij in die hoedanigheid bij de e-mail van 6 januari 2014 het akkoord van de directie van Rabobank aan H&B Bouw overgebracht. Daarmee was de aanvaarding van het aanbod van H&B Bouw compleet. Bij de aanvaarding is geen voorbehoud gemaakt voor goedkeuring door de RvC. Blijkens de statuten van Rabobank is die goedkeuring ook niet vereist, aldus nog steeds H&B Bouw.
7. Het hof kan H&B Bouw niet volgen in haar stelling dat [medewerkerFGH] zelf bevoegd was de onroerende zaak namens Rabobank te verkopen. [medewerkerFGH] was geen werknemer van Rabobank, maar van de aan Rabobank gelieerde vennootschap FGH. [medewerkerFGH] bekleedde derhalve geen positie bij Rabobank waaraan hij de bevoegdheid kon ontlenen om Rabobank te vertegenwoordigen. De stelling van H&B Bouw dat [medewerkerFGH] vooraf door Rabobank was gemachtigd om de onroerende zaak te verkopen is in strijd met de uitdrukkelijke erkenning aan de zijde van H&B Bouw tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg dat [medewerkerFGH] tijdens de gesprekken van 22 en 29 november 2013 onbevoegd was om Rabobank te vertegenwoordigen. Voor het geval H&B Bouw tevens bedoelt te stellen dat zij in ieder geval mocht denken dat er een volmacht was, geldt dat hiervoor krachtens artikel 3:61 BW is vereist dat H&B Bouw het bestaan van die volmacht op grond van een verklaring of gedraging van Rabobank heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen. H&B Bouw baseert haar stelling dat [medewerkerFGH] over een volmacht van Rabobank beschikte echter uitsluitend op gedragingen en verklaringen van [medewerkerFGH].
8. Het hof kan ook niet inzien dat sprake is geweest van een bekrachtiging door Rabobank van een onbevoegd door [medewerkerFGH] in haar naam verrichte rechtshandeling. De e-mail van 6 januari 2014 waarop H&B Bouw zich in dit verband beroept is van de hand van [medewerkerFGH]. Aan een e-mail van [medewerkerFGH] kan geen bekrachtiging door Rabobank van handelingen van [medewerkerFGH] worden ontleend.
9. Of [medewerkerFGH] nu wel of niet kenbaar voor H&B Bouw als makelaar voor Rabobank is opgetreden kan gezien het voorgaande in het midden blijven. Ook als [medewerkerFGH] niet als makelaar voor Rabobank is opgetreden, heeft H&B Bouw niet gewezen op verklaringen of gedragingen van Rabobank of andere feiten of omstandigheden die voor rekening van Rabobank komen, waaruit een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [medewerkerFGH] kan worden afgeleid.
10. De stelling van H&B Bouw dat als [medewerkerFGH] niet als gevolmachtigde van Rabobank is opgetreden, hij dan in zijn e-mail van 6 januari 2014 als bode van de directie van Rabobank het akkoord van de Rabobank met het bod van H&B Bouw heeft overgebracht, miskent dat [medewerkerFGH] als bode geen verklaringen namens Rabobank kan doen. Voor zover H&B Bouw bedoelt te stellen dat Rabobank in dit geding niet heeft betwist dat zij zelf met het bod van H&B Bouw heeft ingestemd, geldt het volgende. Rabobank heeft weliswaar erkend dat de directie akkoord was met de prijs, maar heeft daaraan toegevoegd dat dit was onder voorbehoud van goedkeuring door de RvC. Naar het oordeel van het hof heeft Rabobank voldoende onderbouwd en heeft H&B Bouw onvoldoende gemotiveerd betwist, dat sprake was van een dergelijke opschortende voorwaarde en dat H&B Bouw dat ook zo heeft begrepen, althans redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Het voorbehoud blijkt ook uit de e-mail van 6 januari 2014 en de latere e-mails waarin meermalen uitdrukkelijk naar de nog benodigde goedkeuring van de RvC wordt verwezen en waarop geen protest van H&B Bouw is gevolgd. H&B Bouw stelt dat de goedkeuring van de RvC een interne aangelegenheid was, maar wat daarvan ook zij
in het algemeen,gelet op de mailwisseling is het
in deze zaakin elk geval niet zo dat H&B Bouw heeft mogen aannemen dat er al een perfecte overeenkomst was en dat de goedkeuring van de RvC alleen nodig was in het kader van de interne procedure. Uit de mailwisseling in deze zaak blijkt immers dat een koopovereenkomst pas mogelijk werd bij een akkoord van de RvC. Dit klemt temeer nu H&B Bouw haar bod desgevraagd nog heeft verhoogd. Het stond Rabobank ook vrij voormeld voorbehoud te maken, ongeacht de vraag of volgens de statuten van Rabobank goedkeuring van de RvC vereist was voor een besluit van de directie omtrent de verkoop van de onroerende zaak.
11. Op het voorgaande stuiten grieven 1 tot en met 4 van H&B Bouw af.
12. Subsidiair heeft H&B Bouw in hoger beroep aangevoerd dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen met H&B Bouw af te breken.
13. De onrechtmatigheid van het handelen van Rabobank is volgens H&B Bouw gelegen in het feit dat Rabobank, terwijl zij nog met H&B Bouw in onderhandeling was over de koop van de onroerende zaak, met Sedos is gaan onderhandelen over de koop van dezelfde onroerende zaak, en vervolgens H&B Bouw niet in de gelegenheid heeft gesteld om de onroerende zaak te verwerven voor de door Sedos geboden prijs van € 1.650.000,- k.k. Doordat de directie van Rabobank al in januari 2014 had ingestemd met het bod van H&B Bouw van € 1.350.000,- k.k., al dan niet onder voorbehoud van goedkeuring van de RvC, mocht H&B Bouw er gerechtvaardigd op vertrouwen dat een koopovereenkomst met Rabobank tot stand zou komen, aldus H&B Bouw.
14. Bij de beoordeling van deze grief moet worden vooropgesteld dat als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:2005:AT7337).
15. Zoals hierboven overwogen, staat vast dat een voorbehoud is gemaakt voor goedkeuring door de RvC. Dit voorbehoud is in latere e-mails van [medewerkerFGH] herhaald. Tijdens een bezoek van [medewerkerFGH] aan H&B Bouw op 13 februari 2014 is aan de orde geweest dat de RvC de geboden prijs te laag vond. Naar aanleiding daarvan heeft H&B Bouw aangegeven bereid te zijn een bedrag van € 1.400.000,- k.k. te betalen, in de hoop dat dit goedkeuring door de RvC zou bespoedigen.
16. Uit het verloop van de onderhandelingen moet het H&B Bouw derhalve duidelijk zijn geweest dat aan de zijde van de RvC aarzelingen bestonden naar aanleiding van de door haar geboden koopprijs, en dat die aarzelingen niet waren weggenomen nadat zij had aangegeven dat zij bereid was haar bod te verhogen tot € 1.400.000,- k.k. Rabobank had zich bovendien niet verbonden om exclusief met H&B Bouw te onderhandelen, of biedingen van derden eerst aan H&B Bouw voor te leggen alvorens deze te aanvaarden. Het stond Rabobank derhalve vrij naast H&B Bouw ook met derden te onderhandelen. Zeker nadat H&B Bouw duidelijk was geworden dat aan de zijde van Rabobank aarzelingen bestonden naar aanleiding van de door H&B Bouw geboden koopprijs, diende H&B Bouw er rekening mee te houden dat Rabobank onderhandelingen met derden zou gaan voeren, en dat die onderhandelingen tot overeenstemming over een hogere prijs zouden kunnen leiden. Nu Sedos een veel hoger bedrag had geboden dan H&B Bouw, en H&B Bouw, daartoe uitgenodigd, slechts bereid was geweest haar oorspronkelijke bod met € 50.000,- te verhogen, kon H&B Bouw niet van Rabobank verwachten dat zij het bod van Sedos aan H&B Bouw voorlegde alvorens het te aanvaarden.
17. Ook de stelling van H&B Bouw dat Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen met H&B Bouw af te breken kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
18. Grief 5 richt zich tegen de uitgesproken kostenveroordeling. Deze grief steunt op de overige grieven en deelt het lot daarvan.
19. Bij gebreke van stellingen die - indien bewezen - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
20. Het voorgaande betekent dat alle grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en H&B Bouw, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 november 2015;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- veroordeelt H&B Bouw in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 711,- aan verschotten en € 1.351,- aan salaris advocaat; en
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs E.M. Dousma-Valk, G. Dulek-Schermers en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.