ECLI:NL:GHDHA:2016:3351

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
200.198.252/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een civiele zaak tussen Votis c.s. en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten Votis B.V., L&J Holding B.V., Stichting Administratiekantoor de Engel en [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, dat hen hoofdelijk heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.974,48 aan [geïntimeerde]. De appellanten hebben in het hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, omdat zij van mening zijn dat het vonnis op juridische en feitelijke misslagen berust. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst tussen Votis en [geïntimeerde] voor stucwerkzaamheden, waarbij [geïntimeerde] betaling eist voor niet correct uitgevoerde werkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] niet in de procedure is verschenen, waardoor verstek is verleend. De appellanten hebben hun vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging niet voldoende onderbouwd, en het hof heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt. Het hof heeft de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering tot opheffing van de executoriale beslagen, die naar de rechtbank Den Haag is verwezen. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.198.252/01
Zaaknummer rechtbank : 4834909 \ CV EXPL 16-1087
arrest van 1 november 2016
inzake

1.[appellante sub 1],

wonende te Lisse,
hierna te noemen: [appellante sub 1],

2.Votis B.V. ,

gevestigd te Lisse,
hierna te noemen: Votis,

3.L&J Holding B.V.,

gevestigd te Lisse,
hierna te noemen: L&J Holding,

4.Stichting Administratiekantoor de Engel,

gevestigd te Lisse,
hierna te noemen: de Engel,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Votis c.s.,
advocaat: mr. ing. J. de Koning te Lisse,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Elspeet,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
niet verschenen.
Het geding in hoger beroep
1. Votis c.s. zijn op 23 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton (zittingsplaats Leiden) van 1 juni 2016. In de dagvaarding hebben zij naast vier grieven een incidentele vordering in hoger beroep ingediend. [geïntimeerde] is niet in de procedure verschenen en tegen hem is verstek verleend. Vervolgens hebben Votis c.s. arrest gevraagd.
Beoordeling van de incidentele vordering
2. Het gaat in dit incident om het volgende.
3. Votis voert een schilders- en glaszetbedrijf. L&J Holding is enig aandeelhouder en bestuurder van Votis. De Engel is enig aandeelhouder en bestuurder van L&J Holding. [appellante sub 1] is bestuurder van De Engel. [geïntimeerde] voert een stukadoorsbedrijf.
4. Tussen Votis en [geïntimeerde] bestaat een aannemingsovereenkomst in de zin van artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW) betreffende het uitvlakken van wanden en andere stucwerkzaamheden. Partijen verschillen van mening over de vraag of de overeengekomen werkzaamheden correct en tijdig zijn uitgevoerd, en welke vergoeding Votis aan [geïntimeerde] voor de werkzaamheden verschuldigd is. [geïntimeerde] maakt aanspraak op betaling van € 10.251,-, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente. Votis stelt dat zij voor de werkzaamheden niet meer dan € 5.300,- aan [geïntimeerde] verschuldigd is, en wil met deze vergoeding verrekenen een bedrag van € 2.493,60 dat zij heeft moeten betalen aan derden om de aan [geïntimeerde] opgedragen werkzaamheden alsnog tijdig af te maken.
5. [geïntimeerde] heeft een procedure aanhangig gemaakt tegen Votis c.s. bij de rechtbank Den Haag, sector kanton (zittingsplaats Leiden). Daarin heeft hij gevorderd Votis c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 10.251,- , te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.
6. Alleen Votis is in de procedure verschenen, en heeft schriftelijk verweer gevoerd. Tegen L&J Holding, De Engel en [appellante sub 1] is verstek verleend. De kantonrechter heeft een comparitie gelast. Votis is niet op de comparitie verschenen.
7. Bij vonnis van 1 juni 2016 heeft de kantonrechter Votis c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 12.974,48, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 10.251,52 vanaf 11 februari 2016 tot aan de dag van betaling, en Votis c.s. in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [geïntimeerde] heeft op grond van het vonnis executoriaal beslag laten leggen op een aantal goederen die (mede) eigendom zijn van [appellante sub 1].
8. In het incident vorderen Votis c.s. op grond van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een veroordeling van [geïntimeerde] de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te staken en gestaakt te houden totdat het hof definitief heeft beslist op het hoger beroep, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag, alsmede opheffing van de op grond van het vonnis door [geïntimeerde] ten laste van [appellante sub 1] gelegde executoriale beslagen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
9. Artikel 351 Rv laat de gevorderde veroordeling van Wieberink niet toe. Het hof kan wel op grond van artikel 351 Rv de tenuitvoerlegging schorsen van een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het hof zal de vordering van Votis c.s. zo verstaan dat deze gericht is op schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
10. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een vordering op grond van artikel 351 Rv de belangen van partijen moeten worden afgewogen, in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij de belangenafweging dient uitgangspunt te zijn dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom heeft verkregen (in dit geval [geïntimeerde]), wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Nagegaan moet worden of het belang van de veroordeelde (in dit geval Votis c.s.) bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist, zwaarder moet wegen. Het hof dient bij de beoordeling van de incidentele vordering uit te gaan van het in eerste aanleg gewezen vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep dient in de regel buiten beschouwing te blijven. Op die regel kan een uitzondering worden gemaakt indien het vonnis in eerste aanleg klaarblijkelijk op een misslag berust.
11. Votis c.s. hebben hun incidentele vordering uitsluitend gebaseerd op de stelling dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een juridische en feitelijke misslag berust. Op de vereiste belangenafweging zijn Votis c.s. niet, althans niet uitdrukkelijk ingegaan. Zij hebben niet gesteld welk(e) belang(en) van Votis c.s. het hof bij de vereiste belangenafweging moet laten meewegen en waarom deze belangen zwaarder moeten wegen dan het (vermoede) belang van [geïntimeerde] bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voor zover Votis c.s. hebben bedoeld te stellen dat [geïntimeerde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij uitvoering bij voorraad omdat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, geldt het volgende.
12. Votis c.s. stellen dat sprake is van een juridische misslag omdat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat Votis geen verhaal biedt voor de vordering van [geïntimeerde] en dat [appellante sub 1] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld als bestuurder dat haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Met deze stelling bestrijden Votis c.s. de vaststellingen die de kantonrechter aan de hoofdelijke veroordeling van onder meer [appellante sub 1] ten grondslag heeft gelegd. De kantonrechter kon deze vaststellingen aan deze veroordeling ten grondslag leggen omdat [appellante sub 1] in eerste aanleg verstek heeft laten gaan en Votis de stellingen van [geïntimeerde] ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de medegedaagden niet heeft weersproken. Van een (klaarblijkelijke) misslag in dit opzicht is derhalve geen sprake. Votis c.s. stellen verder dat de toewijzing van de vorderingen in eerste aanleg op een feitelijke misslag berust, omdat de kantonrechter voorbij is gegaan aan het verweer van Votis dat haar betalingsverplichting is opgeschort vanwege tekortkomingen in de nakoming van [geïntimeerde]. Deze stelling is onjuist. De kantonrechter is wel ingegaan op het verweer van Votis, maar heeft het gepasseerd omdat Votis haar stellingen niet met concrete feiten had onderbouwd of met stukken had toegelicht. In dit opzicht is derhalve evenmin sprake van een (klaarblijkelijke) misslag.
13. Op grond van het voorgaande zal het hof de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afwijzen.
14. Daarnaast hebben Votis c.s. opheffing van de gelegde executoriale beslagen gevorderd. Deze vordering behoort op grond van artikel 438 Rv tot de absolute competentie van de rechtbank Den Haag. Het hof zal zich derhalve onbevoegd verklaren om van deze vordering kennis te nemen, en de zaak voor zover het deze vordering betreft verwijzen naar de rechtbank Den Haag.
15. De beslissing omtrent de kosten van dit incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol van 15 november 2016 voor beraad ex artikel 2.19 van het Landelijk procesreglement.
Beslissing in het incident
Het hof:
- wijst de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging af;
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot opheffing van de gelegde executoriale beslagen en verwijst de zaak voor zover het deze vordering betreft naar de rechtbank Den Haag;
- verwijst de hoofdzaak naar de rol van 15 november 2016 voor beraad;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, E.M. Dousma-Valk en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.