1.[geïntimeerde 1]
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te Zwijndrecht,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
niet verschenen.
1. Bij exploot van 2 mei 2016 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam (team kanton), locatie Dordrecht tussen partijen gewezen vonnis van 4 februari 2016. Bij memorie van grieven met producties hebben [appellanten] één grief aangevoerd. [geïntimeerden] zijn niet in de procedure verschenen en tegen hen is verstek verleend. Vervolgens hebben [appellanten] arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. De door de kantonrechter in het vonnis van 4 februari 2016 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3. [appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren. Hun huizen staan haaks op elkaar.
4. [geïntimeerden] wonen sinds 1985 in hun woning. Tijdens de nieuwbouw in 1985 is door [geïntimeerden] een dakraam van 55 × 77 cm (hierna: het oude dakraam) geplaatst in het dak aan de zijde van wat nu het erf van [appellanten] is. Het oude dakraam bevond zich binnen 2 m van de grenslijn van het erf van [appellanten], was beweegbaar en doorzichtig en bood uitzicht op het erf van [appellanten]
5. [appellanten] kochten hun woning in 1997. Eerst woonden hun zonen in de woning en verbleven [appellanten] er zo nu en dan. Sinds 2008 wonen [appellanten] er permanent.
6. Het dakraam van [geïntimeerden] is eind 2007 vervangen door een groter (eveneens doorzichtig en beweegbaar) dakraam van 134 × 98 cm (hierna: het nieuwe dakraam). Het nieuwe dakraam bevindt zich op dezelfde plaats in het dak als het oude dakraam, maar het ligt door de grotere afmetingen één dakpan lager dan het oude dakraam.
7. [appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerden] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot (i) het ondoorzichtig, gesloten en vaststaand maken van het nieuwe dakraam, op straffe van verbeurte van een dwangsom en (ii) betaling van buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op nihil. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [appellanten] zich weliswaar op grond van artikel 5:50, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen verzetten tegen een dakraam van [geïntimeerden] dat zich binnen 2 m van de erfgrens bevindt en uitzicht biedt op het erf van [appellanten], maar dat het vorderingsrecht van [appellanten] in 2005 is verjaard, omdat [appellanten] zich niet hebben verzet tegen het oude dakraam. Volgens de kantonrechter met de plaatsing van het nieuwe dakraam de mogelijkheid tot schending van de visuele privacy van [appellanten] (waaronder de kantonrechter heeft verstaan: de mogelijkheid tot inkijk op het erf en in de woning van [appellanten]) niet dusdanig vergroot dat een nieuwe situatie is ontstaan en de verjaringstermijn opnieuw is gaan lopen.
8. In hoger beroep vorderen [appellanten] het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende, de oorspronkelijke vordering van [appellanten] alsnog toe te wijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties.
9. Nu tegen [geïntimeerden] verstek is verleend dient het hof de vordering van [appellanten] toe te wijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv in samenhang met artikel 353 Rv, vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8504). Bij deze beoordeling van de vordering van [appellanten] moet het hof rekening houden met het vonnis van de kantonrechter en de stellingen die [geïntimeerden] in eerste aanleg hebben ingenomen. 10. De grief van [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat met de plaatsing van het nieuwe dakraam geen nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. [appellanten] hebben ter onderbouwing van deze grief onder meer gesteld dat ten gevolge van de veel grotere afmetingen van het nieuwe raam en de iets lagere plaatsing in het dak, [geïntimeerden] nu wel inkijk hebben op het erf en in de woning van [appellanten], waar zij dat eerst niet hadden. Ter illustratie daarvan hebben [appellanten] een aantal nieuwe foto’s overgelegd. Daaruit blijken, meer dan uit de in eerste aanleg overgelegde foto’s, de aanzienlijk grotere omvang van het nieuwe raam en de vergrote mogelijkheden tot inkijk op het erf en in de woning van [appellanten]
11. Naar het oordeel van het hof kan op grond van de stellingen van [appellanten] en de overgelegde foto’s in hoger beroep worden aangenomen dat met de plaatsing van het nieuwe dakraam in 2007 een nieuwe situatie is ingetreden, en voor die nieuwe situatie een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen die nog niet is verstreken. De vordering van [appellanten] komt het hof dus niet onrechtmatig of ongegrond voor.
12. Daarbij gaat het hof gaat er in navolging van het bestreden vonnis vanuit dat het nieuwe dakraam in strijd is met artikel 5:50, eerste lid BW en dus onrechtmatig is. De stellingen van [geïntimeerden] in eerste aanleg leiden in dit opzicht niet tot een ander oordeel. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg aanvankelijk gesteld dat [appellanten] toestemming hebben verleend voor de plaatsing van het nieuwe dakraam, maar uit het bestreden vonnis blijkt dat zij deze stelling bij de comparitie hebben laten varen. De stelling van [geïntimeerden] dat het nieuwe dakraam geen direct uitzicht geeft op het erf van [appellanten] maar “
hooguit met enige moeite op een blinde muur van de uitbouw en het dak daarvan” is onjuist gelet op de overgelegde foto’s. De stellingen van [geïntimeerden] in eerste aanleg dat voor vervanging van het dakraam toestemming door de gemeente is verleend, het nieuwe dakraam groter is dan het oude omdat eenzelfde formaat niet meer beschikbaar was en dat gekozen is voor een groter raam om meer lichtinval te creëren, kunnen evenmin afdoen aan de onrechtmatigheid van het nieuwe dakraam.
13. Uit artikel 5:51 BW volgt dat [geïntimeerden] aan deze onrechtmatige toestand een einde kunnen maken door het nieuwe dakraam vaststaand en ondoorzichtig te maken. Het hof zal [geïntimeerden] dan ook overeenkomstig de vordering van [appellanten] veroordelen tot het vaststaand en ondoorzichtig maken van het nieuwe dakraam. [appellanten] hebben verder gevorderd dat het hof aan de veroordeling een dwangsom zal verbinden van € 100,- voor iedere dag dat [geïntimeerden] na twee dagen na betekening van het te wijzen arrest daarmee in gebreke blijven, tot een maximum van € 10.000,-. De termijn van twee dagen acht het hof onredelijk kort. In plaats daarvan zal het hof [geïntimeerden] een termijn geven van een maand om aan de veroordeling te voldoen. De dwangsom, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten zal het hof toewijzen zoals door [appellanten] gevorderd.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam (team kanton), locatie Dordrecht van 4 februari 2016;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk binnen één maand na betekening van dit arrest het dakraam van hun woning aan de Gershwinstraat 79 te Zwijndrecht dat rechtstreeks uitzicht biedt op het erf van [appellanten] ondoorzichtig en vaststaand te maken;
bepaalt dat [geïntimeerden] voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het hierboven bepaalde, aan [appellanten] een dwangsom verbeuren van € 100,- per dag tot een maximum van € 10.000,-;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellanten] te betalen € 242,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van [appellanten] begroot op € 180,07 aan verschotten en € 904,- aan salaris advocaat in eerste aanleg, en € 419,28 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat in hoger beroep;
verklaart het arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, J.J. van der Helm en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.