ECLI:NL:GHDHA:2016:325

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
22-003059-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het gebruik van een niet op naam gesteld reisdocument

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Oekraïne in 1988, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op haar naam gesteld reisdocument, in dit geval een Poolse identiteitskaart. De feiten vonden plaats op 11 april 2015 te Hoek van Holland, waar de verdachte de identiteitskaart toonde aan een opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee tijdens een uitreiscontrole naar Harwich, Engeland.

In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 februari 2016 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege slordigheden in het dossier en de vertraging in de overbrenging van de verdachte naar de hulpofficier. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het proces-verbaal voldoende duidelijk was en dat de vertraging niet onredelijk was.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastelegging bevestigd en geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft deze straf opgelegd, waarbij het de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de LOVS-oriëntatiepunten en heeft geen aanleiding gezien om van deze richtlijnen af te wijken. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is op 16 februari 2016 openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003059-15
Parketnummer: 10-072633-15
Datum uitspraak: 16 februari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Oekraïne) op [geboortejaar] 1988,
[adres]:(Oekraïne),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 februari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 april 2015 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op haar naam gesteld(e) reisdocument en/of Nederlandse identiteitskaart, te weten een Poolse identiteitskaart (op naam van [valse naam], geboren [geboortejaar] 1988 te [geboorteplaats], kaartnummer [nr]), door genoemde identiteitskaart te tonen aan opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee district West, brigade Zuid-Holland bij de uitreiscontrole naar Harwich (GB).
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd – zakelijk weergegeven - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu het dossier vele slordigheden bevat. Daarnaast is zijn cliënte na haar aanhouding niet met de nodige voortvarendheid overgebracht naar de plaats van verhoor en vervolgens voorgeleid aan de hulpofficier.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee in die mate is gecorrigeerd, dat dit proces-verbaal naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk is.
Met betrekking tot de overbrenging en voorgeleiding van de verdachte aan de hulpofficier is het hof van oordeel dat de betreffende verbalisanten daarmee niet onredelijk lang hebben getalmd, mede gelet op hetgeen daarover is gerelateerd in het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee nr. PL27WZ/15-001730.
Het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging wordt op deze gronden verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij opof omstreeks11 april 2015 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op haar naam gesteld(e)reisdocumenten/of Nederlandse identiteitskaart, te weten een Poolse identiteitskaart (op naam van [valse naam], geboren [geboortejaar] 1988 te [geboorteplaats], kaartnummer [nr]), door genoemde identiteitskaart te tonen aan opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee district West, brigade Zuid-Holland bij de uitreiscontrole naar Harwich (GB).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk gebruik maken van een niet op haar naam gesteld reisdocument.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een niet op haar naam gesteld
reisdocument gebruikt, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Aldus handelend heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming als het onderhavige.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair onder meer bepleit om aan zijn cliënte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, op dezelfde gronden als hiervoor weergegeven onder het kopje “O
ntvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte”.
Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde strafmaatverweer, nu het – op dezelfde feitelijke stellingen berustende – verweer aangaande de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte is verworpen en het hof ook overigens gelet op de ernst van het feit geen aanleiding ziet om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof acht geslagen op de ten tijde van het gepleegde feit geldende zogeheten LOVS-oriëntatiepunten. Hieruit blijkt dat voor dit delict een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend is. Het hof ziet geen aanleiding om van deze oriëntatiepunten af te wijken en zal deze straf dan ook aan de verdachte opleggen.
Het is op deze grond dat het hof een zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. C.J. van der Wilt en mr. H.W. Samson-Geerlings, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2016.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.