2.21.Bij e-mail van 6 mei 2015 heeft SRK aan mr. Van der Sande meegedeeld dat [appellante] volhardt bij haar weigering schriftelijk of mondeling haar eigen visie te geven op hetgeen is geschied en niet meewerkt aan een gesprek, hetgeen ertoe leidt dat SRK geen gronden ziet om de opschorting van het verlenen van rechtshulp ongedaan te maken.
3. [appellante] vordert in deze procedure (zakelijk weergegeven en na aanvulling eis in hoger beroep) SRK te veroordelen om:
1) de uitvoering van de door [appellante] afgesloten rechtsbijstandverzekering binnen twee dagen na de betekening van het arrest voort te zetten, althans te hervatten op straffe van een dwangsom;
2) aan [appellante] te betalen een bedrag van € 8.641,52, vermeerderd met de wettelijke rente;
3) aan [appellante] te betalen een bedrag van € 4.000,- als voorschot op de door [appellante] gemaakte en te maken kosten van dit geding op de voet van artikel 17 van de polisvoorwaarden, subsidiair met veroordeling van SRK in de kosten van beide instanties.
Daartoe heeft [appellante] – samengevat – het volgende aangevoerd. SRK is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de met [appellante] gesloten rechtsbijstandverzekering. SRK heeft [appellante] niet gewezen op de omstandigheid dat, indien er een verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de rechtsbijstand moet worden verleend, een beroep op de geschillenregeling kan worden gedaan. SRK heeft de rechtsbijstand waar [appellante] recht op heeft zonder geldige reden opgeschort. Daarnaast heeft SRK in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid en met hetgeen van een redelijk en bekwaam handelend rechtsbijstandsverzekeraar mag worden verwacht. Door de handelwijze van SRK heeft [appellante] schade geleden. Deze schade bestaat uit de kosten die zij heeft gemaakt voor de aan haar verleende rechtsbijstand.
4. SRK heeft verweer gevoerd.
5. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Hiertegen richten zich de grieven.
6. Nu SRK geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanvulling van eis door [appellante] , doet het hof recht op de aangevulde eis.
7. Dit geschil betreft naar de kern genomen de vraag of SRK de uitvoering van de overeenkomst van rechtsbijstandverzekering op goede gronden heeft opgeschort en niet meer heeft hervat. Het hof ziet aanleiding eerst grief II te behandelen. Deze grief houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat bij de beoordeling van de door [appellante] gestelde tekortkoming uitgangspunt is dat een rechtsbijstandverlener als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze grief is terecht voorgedragen. In casu staat immers niet de inhoudelijke wijze van uitvoering van de rechtsbijstand ter discussie, maar de vraag of SRK de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst als zodanig mocht opschorten en verder niet meer behoefde te hervatten, omdat de vertrouwensrelatie tussen partijen volgens haar “over en weer duurzaam en onherstelbaar is beschadigd”. Dit komt er feitelijk op neer dat SRK van mening is dat zij hoe dan ook niet meer gehouden is dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst. Bij deze stand van zaken geldt als maatstaf voor de beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag, of SRK door toedoen van de verzekerde ( [appellante] ) in een redelijk belang is geschaad in de zin van art. 7:941 lid 4 BW, hetgeen SRK – in kort geding – aannemelijk dient te maken. Dat opschorten van de uitvoering niet synoniem is aan dekking weigeren, doet aan het vorenstaande niet af, nu onder de gegeven omstandigheden materieel geen verschil bestaat tussen beide. Met [appellante] is het hof van oordeel dat SRK in dezen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een redelijk belang is geschaad. Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
8. Het hof stelt voorop dat de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de opschorting van de overeenkomst per 12 februari 2015 zich toespitsen op het gedrag van [haar vriend] op die dag (zie de e-mails van SRK van 12 februari 2015 en 17 april 2015). SRK heeft in dit verband – samengevat – bij memorie van antwoord het navolgende aangevoerd. [haar vriend] heeft tijdens het bezoek aan SRK op 12 februari 2015 grensoverschrijdend gedrag vertoond, waarbij hij tevens haar rechtshulpverlener (mr. [X] ) respectloos heeft behandeld. Daarop heeft SRK diezelfde dag een zogenoemde “ordemaatregel” genomen, waarbij de rechtshulpverlening aan [appellante] per onmiddellijk is opgeschort in afwachting van de uitkomst van een gesprek met [haar vriend] en [appellante] . Het gaat SRK hierbij om het wangedrag van [haar vriend] en het nalaten van [appellante] om [haar vriend] op 12 februari 2015 tot de orde te roepen, terwijl dit volgens SRK in de rede had gelegen. SRK wenst de eigen visie van [appellante] op één en ander te vernemen. Voorts heeft [appellante] volgens SRK niet gereageerd op verschillende schriftelijke uitnodigingen van SRK tot het voeren van een persoonlijk gesprek, in aanwezigheid van [haar vriend] , over het voorval van 12 februari 2015 en over de vraag of het geschonden vertrouwen kan worden hersteld. Ook na 1 april 2015 is [appellante] niet bereid gebleken om in aanwezigheid van [haar vriend] en haar advocaat met SRK een persoonlijk gesprek te voeren. Zij heeft bovendien nagelaten te voldoen aan het verzoek van SRK van 15 april 2015 om haar eigen visie te geven op hetgeen op 12 februari 2015 is geschied. Hieruit blijkt dat [appellante] een gesprek over de genoemde thema’s sinds 12 februari blokkeert en dat [appellante] een normale samenwerking met SRK onmogelijk maakt, aldus SRK.
9. Het hof kan SRK niet volgen in dit betoog. In de e-mail van mr. Van de Sande aan SRK van 1 april 2015 is vermeld dat hij [appellante] overeenkomstig haar wens bijstaat en in zijn daarop volgende email van 13 april 2015 is voorts duidelijk gemaakt dat [haar vriend] geen partij is bij de rechtsbijstandverzekering en dat [haar vriend] [appellante] niet (meer) bijstaat. Ook indien er van uit wordt gegaan dat SRK de nakoming van de overeenkomst aanvankelijk – bij email van 12 februari 2015 – op goede gronden had opgeschort vanwege de handelwijze van [haar vriend] ten kantore van SRK (als beschreven in de email van SRK van 12 februari 2015), ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de mededelingen van de advocaat van [appellante] , die erop neerkomen dat hij (en niet [haar vriend] ) [appellante] vanaf 1 april 2015 bijstaat. Het enkele feit dat [haar vriend] de vriend is van [appellante] (met wie zij naar zij onbetwist heeft aangevoerd niet samenwoont) en dat [haar vriend] in een verklaring van 6 juli 2015 zijn eigen visie heeft gegeven op het incident van 12 februari, doet aan dit alles niet af. De weigering van SRK om – zonder voorwaarden vooraf – een gesprek met [appellante] en haar advocaat aan te gaan, om reden dat zij er (blijkens haar email van 15 april 2015) “groot belang bij heeft” dat [haar vriend] daarbij aanwezig is, acht het hof tegen deze achtergrond bezien onbegrijpelijk dan wel niet redelijk.
10. Hierbij tekent het hof aan dat [haar vriend] het gestelde wangedrag vertoonde en dat SRK haar verzekerde [appellante] in essentie enkel verwijt dat zij hem toen niet tot de orde heeft geroepen. Dat [appellante] [haar vriend] niet tot de orde heeft geroepen, is haar evenwel niet zonder meer aan te rekenen, mede gezien het feit dat zij verwikkeld was (en is) in een - blijkens de stukken - ernstig arbeidsconflict met haar werkgever. Het hof acht het niet onaannemelijk dat juist dit ernstige arbeidsconflict met de daaraan gerelateerde spanningen haar aandacht op 12 februari 2015 grotendeels opeiste, temeer daar een reactie aan haar leidinggevende van de zijde van SRK (die de zaak op 4 december 2014 in behandeling had genomen) tot dan toe was uitgebleven. Tevens is denkbaar dat [appellante] te goeder trouw uitging van een misverstand tussen [haar vriend] en mr. [X] (zoals door [haar vriend] reeds op 12 februari telefonisch toegelicht aan mr. Dijk voornoemd), waarop zij destijds niet adequaat heeft kunnen reageren. [appellante] had, bezien in het licht hiervan, naar het oordeel van het hof door SRK in de gelegenheid dienen te worden gesteld – zonder voorwaarden vooraf – haar eigen visie op de gang van zaken te geven in een persoonlijk gesprek (met bijstand van haar advocaat en zonder de aanwezigheid van [haar vriend] ). De suggestie van SRK dat bij het bezoek van 12 februari sprake moet zijn geweest van “orkestratie” van gedrag tussen [haar vriend] en [appellante] , gericht op confrontatie en escalatie, wordt verworpen omdat deze niet wordt gestaafd door de stukken, waaronder de overgelegde schriftelijke verklaringen van de diverse betrokkenen. Nu het verwijt van SRK aan [appellante] (in ieder geval vanaf 13 april 2015) niet (meer) terecht is, gaat ook de stelling dat SRK hierdoor in haar belangen is geschaad en nadeel heeft ondervonden niet op.
11. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat de opschorting van de rechtshulpverlening door SRK in ieder geval vanaf 13 april 2015 niet langer gerechtvaardigd was. Door [appellante] niet – zonder voorwaarden vooraf – de gelegenheid te bieden tijdens een persoonlijk gesprek haar visie op de zaak te geven, heeft SRK de opschorting van de verzekeringsovereenkomst gehandhaafd, terwijl zij daarvoor op dat moment onvoldoende klemmende redenen (meer) had. SRK heeft, in dit licht beschouwd, bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de vertrouwensbreuk tussen partijen over en weer duurzaam en onherstelbaar is beschadigd. Het hof tekent hierbij aan dat SRK, als grote professionele partij (met naar eigen zeggen 350 medewerkers), ook de gerechtvaardigde belangen van [appellante] , die verwikkeld was (en is) in een ernstig arbeidsconflict, in aanmerking diende te nemen bij het maken van haar afwegingen in het kader van de uitvoering van de overeenkomst van rechtsbijstandverzekering. In dit verband staat haar, zoals ook ter zitting in hoger beroep is gebleken, eveneens de mogelijkheid ter beschikking om de rechtsbijstand door een nog aan te zoeken externe advocaat uit te laten voeren binnen het kader van de polisvoorwaarden. Het feit dat [appellante] , alvorens een eigen advocaat in te schakelen, enige tijd niet (adequaat) had gereageerd op de verzoeken van SRK, maakt dit alles niet anders. Het voorgaande brengt mee dat ook de grieven I en III slagen.
12. Het hof komt tot de volgende slotsom. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De vordering onder 1, die ertoe strekt de uitvoering van de door [appellante] afgesloten rechtsbijstandverzekering te hervatten op straffe van verbeurte van een dwangsom, zal alsnog worden toegewezen.
De vordering onder 2 betreft de vergoeding van de (voor aanvang van het geding al gemaakte) kosten van rechtsbijstand van € 8.641,52 welke aan [appellante] is gebracht bij factuur van mr. Van de Sande van 5 juni 2015. Uit het gestelde onder 5.9.2. van de memorie van grieven blijkt naar het oordeel van het hof dat [appellante] ook een grief heeft gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van dit onderdeel van de vordering welke in het verlengde ligt van de (in hoger beroep terecht bestreden) afwijzing van de vordering onder 1. De vordering onder 2 is uitdrukkelijk gebaseerd op art. 17 van de toepasselijke polisvoorwaarden en is door SRK onvoldoende specifiek en gemotiveerd weersproken. Zij heeft slechts verwezen naar haar stellingen in eerste aanleg, alwaar niet is ingegaan op art. 17. De hoogte van deze vordering komt het hof, gezien de omvang van de tussen partijen gevoerde correspondentie en het belang van deze zaak, bovendien niet als onaannemelijk of onredelijk voor. Dat het een geldvordering in kort geding betreft doet aan dit alles niet af, omdat [appellante] als particuliere rechtszoekende een voldoende spoedeisend belang heeft bij toekenning van dit bedrag en het bestaan van deze vordering, die onbetwist gebaseerd is op art. 17 van de polisvoorwaarden, voldoende aannemelijk is. Hierbij heeft het hof tevens het restitutierisico in aanmerking genomen, dat in dit geval mede gezien de hoogte van dit bedrag evenwel geen doorslaggevende betekenis heeft. De vordering onder 2 zal dan ook worden toegewezen.
Geen grief is echter gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van het door [appellante] verlangde voorschot op de gemaakte en nog te maken proceskosten van € 4.000,-, als genoemd in onderdeel 3 van de vordering. Hetgeen daaromtrent is overwogen en beslist in rov. 4.7 tot en met 4.9 van het bestreden vonnis dient dan ook in stand te blijven. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd over en weer, stuit af op al het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke behandeling. SRK zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties, te begroten conform het liquidatietarief.