ECLI:NL:GHDHA:2016:3028

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
BK-16/00218
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten met betrekking tot het Aumat apparaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten door belanghebbende, die in 2012 een Aumat apparaat heeft geleased voor behandelingen met magnetische velden. De belanghebbende, die in 2012 een belastbaar inkomen van nihil had, had een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen van de Inspecteur, die geen aftrek van specifieke zorgkosten toestond. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten voor het Aumat apparaat als specifieke zorgkosten konden worden afgetrokken, omdat er geen sprake was van behandeling door een arts. De verklaringen van de huisarts en de Russische arts waren te algemeen en gaven onvoldoende aan dat de behandelingen onder medisch toezicht plaatsvonden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor medicijnen en andere aanpassingen werden ook niet voor aftrek in aanmerking genomen, omdat deze niet boven de drempel uitkwamen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van medisch toezicht voor aftrekbaarheid van zorgkosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00218

Uitspraak van 14 september 2016

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 april 2016, nummer SGR 15/9053, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.823 (hierna: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brieven van 9 juni 2016 en 29 juli 2016 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 juni 2016 en 29 juli 2016 nadere stukken ingediend. Afschriften hiervan zijn aan de wederpartij verzonden.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 augustus 2016, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft in 2012 voor een bedrag van € 930 aan edelstenen en € 328 aan kunstwerken gekocht, welke volgens haar dienden ter verbetering van haar gezondheid. Voorts heeft zij een Aumat apparaat in Wit-Rusland geleased voor behandelingen met magnetische velden. In 2012 heeft zij volgens maandfacturen in totaal 750 behandelingen ondergaan. Per behandeling is zij € 24,75 verschuldigd.
3.2.
Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 gedaan naar een verzamelinkomen van € nihil. In de aangifte heeft belanghebbende onder meer opgenomen een WIA-uitkering van € 21.723 en persoonsgebonden aftrek van € 22.735. Een bedrag van € 21.135 ziet op uitgaven voor specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft de specifieke zorgkosten als volgt berekend, waarbij het onder “Medische hulp’ vermelde bedrag ziet op uitgaven ter zake van het Aumat apparaat:
  • Andere aanpassingen € 1.258
  • Kleding- en beddengoed € 420
  • Medicijnen € 681
  • Medische hulp
€ 20.459
Verhoging
€ 944
€ 21.493
Drempelbedrag -/-
€ 358
€ 21.135
3.3.
Bij de vaststelling van de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 16.700 aan meer genoten WIA-uitkering (in totaal € 38.423) in aanmerking genomen, € 1.600 aan persoonsgebonden aftrek verleend en geen aftrek van specifieke zorgkosten verleend.
3.4.
Tot de stukken van het geding behoren verklaringen van een Russische arts en verklaringen van de huisarts van belanghebbende. De Russische arts heeft op 8 januari 2012 aan belanghebbende geschreven:
“(…)
Prescription
(…)
Taking into consideration the improved results after your examination I’d like to recommend you to continue treatment by low frequency magnetic waves for 1 year longer.
For the treatment of your spine and joints I recommend you to apply the irradiator MRTA-5 (model “Arthrosis”) of the AUMAT device. In this case the quantity of procedures should be reduces till 20 times a month, 3 times a day.
On the basis of your cardiorgram I should recommend you apart of the homeopathic medicine to apply the irradiator MRTA-5 (model “Blood vessel system”) on the area of heart once a day between meals for 25 min. This will give the improvement of coroner blood circulation and better feeding of myocardium. The duration of the procedures should be 6 months.
You could prolong the rental agreement of the AUMAT device at the PRIZE company for the period of 2012.
(…)”
3.5.
De huisarts heeft met dagtekening 5 augustus 2014 verklaard:
“Ik heb mw [X] verwezen voor behandeling met laag frequente magnetische veld van Belarus in het jaar 2012.”
Bij de ondertekening staat als datum 21 december 2011.
3.6.
In de bijlage bij de door belanghebbende op 25 juli 2015 aan de Inspecteur verstuurde brief verklaart de moeder van belanghebbende dat zij € 18.000 aan belanghebbende heeft geleend voor behandeling in 2012. Voort heeft de moeder van belanghebbende bij geschrift zonder datum verklaard dat zij in februari 2012 € 18.000 tegen 3 percent rente aan belanghebbende heeft geleend en dat belanghebbende in mei 2014 € 1.000 heeft terugbetaald.
3.7.
De huisarts heeft met dagtekening 14 februari 2016 op een formulier achter de tekst “Omschrijving aangevraagde behandeling, therapievorm of hulpmiddel” geschreven:
“Aumat behandeling vanaf 2012”
3.8.
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank van 22 maart 2016 heeft belanghebbende voor de rechtbank verklaard:
“(…)
- ik behandel thuis met het apparaat mijn hele lichaam: rug, gewrichten, armen, hoofd, hart, knieën. Ik stel het apparaat per behandeling per lichaamsdeel in op ongeveer 20 minuten. Het apparaat heb ik in Wit-Rusland gehuurd.
- ik heb veel baat bij de behandeling met magnetische velden. Deze behandeling onderga ik op advies van Russische artsen. Zij hebben mij ook gezegd hoeveel minuten ik elk lichaamsdeel moet behandelen. Ik ga ook jaarlijks naar Wit-Rusland toe voor controle en dan krijg ik na een aantal scans ook te horen hoe ik me verder moet behandelen.
- het zou een kostbare aangelegenheid worden als mijn huisarts drie- à viermaal per dag naar mij zou moeten komen. Hij weet over welke apparatuur ik beschik en hij weet ook dat ik mijzelf die behandelingen kan toedienen zonder dat hij erbij aanwezig is om toezicht te houden.
- ik heb een vertaling van de verklaringen van de Russische artsen, dus vindt de behandeling onder medisch toezicht plaats.
(…)”
3.9.
De huisarts heeft met dagtekening 12 april 2016 verklaard:
“Hierbij verklaart ondergetekende dat mw [X] , geboren [in] 1974 door mij behandeld is met Aumat apparaat. Hierbij is de patient door mij begeleid tijdens en consulten, onderzoeken en observaties”
3.10.
Belanghebbende heeft met dagtekening 8 juni 2016 een nader stuk ingediend met de volgende inhoud:
“Ondergetekende verklaart dat Mw. [X] bij mij fysiek behandeld is met Aumat apparaat met laag frequentie magnetisch veld. Ik heb de behandelingen, begeleid, consulten en onderzoek gedaan.
Het jaar 2012:
1 3-jan 60 min
2 4-jan 60 min
3 5- jan 60 min
4 6- jan 60 min
5 9- jan 60 min
6 10- jan 60 min
7 11- jan 60 min
8 12- jan 60 min
9 13- jan 60 min
10 16- jan 60 min
11 17- jan 60 min
12 18- jan 60 min
13 19- jan 60 min
14 20- jan 60 min
15 23- jan 60 min
16 24- jan 60 min
17 25- jan 60 min
18 26- jan 60 min
19 27- jan 60 min
20 31-jan 60 min
[Voor de maanden februari tot en met december volgt eenzelfde opstelling: 60 minuten per dag op vrijwel alle werkdagen]
(…)
[Z] 7 juni 2016
[stempel en handtekening huisarts]
3.11.
Met dagtekening 24 juni 2016 heeft de moeder van belanghebbende verklaard dat zij haar dochter € 18.000 heeft geleend tegen 3 percent rente en dat belanghebbende op 2 mei 2014 € 1.000 heeft terugbetaald, op 23 december 2015 € 1.950 met 3 percent rente en op 24 juni 2016 € 1.400 met 3 percent rente.
3.12.
De gemachtigde van belanghebbende heeft met dagtekening 14 juli 2016 aan de Inspecteur geschreven:
“(…) de originele verklaring van de huisarts de heer [Y] d.d. 7 juni 2016.
De heer [Y] heeft vandaag in een telefoongesprek aan mij bevestigd dat die verklaring van hem afkomstig is en dat de behandelingen met het aumat-apparaat hebben plaatsgevonden in zijn praktijk zoals in de verklaring is omschreven.
De heer [Y] heeft die consulten niet bij de zorgverzekering gedeclareerd, omdat hij er niet veel tijd aan kwijt is. De huisarts zet het aumat-apparaat aan en het apparaat verricht de behandeling. De behandeling vindt onder toezicht van de huisarts plaats, maar de huisarts hoeft gedurende de behandeling niet voortdurend aanwezig te zijn.
(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het geschil ziet met name op uitgaven ter zake van het Aumat apparaat.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Dat de kosten van edelstenen en kunstwerken niet aftrekbaar zijn, is niet langer in geschil.
4.3.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de aanslag.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder.
“1. Eiseres heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Eiseres heeft daarbij een bedrag van € 21.723 aan WIA-uitkering vermeld. Eiseres heeft voorts een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen van € 22.735, waarvan een bedrag van € 21.135 ziet op specifieke zorgkosten.
2. Bij de aanslagregeling heeft verweerder een aantal correcties aangebracht. Verweerder heeft een bedrag van € 16.700 aan meer ontvangen WIA-uitkering in aanmerking genomen en voorts van de persoonsgebonden aftrek de uitgaven voor specifieke zorgkosten ten bedrage van € 21.135 niet in aftrek toegelaten. Verweerder heeft daarop de definitieve aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.823.
3. In geschil is of recht op aftrek voor specifieke zorgkosten ten bedrage van €21.135 bestaat. Dit bedrag ziet op kosten voor genees- en heelkundige hulp van € 18.190, kosten voor medicijnen van € 681, kosten voor andere aanpassingen dan die aan een woning van € 1.258 en kosten voor extra kleding en beddengoed van € 420. Eiseres heeft het totaal van deze bedragen verhoogd met een bedrag van € 944 en op het alsdan verkregen bedrag een drempel van € 358 (€ 21.723 x 1,65 %) in mindering gebracht.
4. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat een bedrag van € 200 aan kosten van genees- en heelkundige hulp en het bedrag van € 420 aan kosten voor extra kleding en beddengoed in beginsel voor aftrek in aanmerking komen, maar dat aftrek afstuit op de omstandigheid dat het totaal van deze bedragen de in aanmerking te nemen drempel van thans € 633 (€ 38.423 x 1,65 %) niet te boven gaat.
5. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Wet IB 2001 - voor zover hier van belang - zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp en voor andere hulpmiddelen.
Ingevolge het negende lid, aanhef en onder b, van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder genees- en heelkundige hulp verstaan een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus.
6. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de last rust aannemelijk te maken dat recht op de door haar gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten van € 21.135 bestaat. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin met hetgeen zij heeft ingebracht en heeft aangevoerd niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. Anders dan eiseres kennelijk meent, maakt de enkele omstandigheid dat zij kosten heeft gemaakt nog niet dat die kosten, voor zover die niet door een ziektekostenverzekeraar zijn vergoed, zonder meer voor aftrek in aanmerking komen. Aftrek is slechts mogelijk indien aan de daartoe in de Wet IB 2001 gestelde vereisten is voldaan.
Kosten voor genees-en heelkundige hulp
8. Behoudens tandartskosten ten bedrage van € 116,63, waarvan eiseres - naar verweerder onweersproken heeft gesteld - heeft verklaard dat zij deze niet zelf heeft betaald, alsmede niet vergoede kosten voor een geneeskundige behandeling ten bedrage van € 470,20, waarvan € 270,20 tot het eigen risico behoort en een bedrag van € 200 in beginsel - naar hiervoor onder 4 vermeld - voor aftrek in aanmerking komt, ziet onderhavige aftrekpost op kosten van een behandeling met magnetische velden. Eiseres heeft verklaard dat zij in verband met klachten aan haar wervelkolom een behandeling ondergaat met een door haar uit Wit Rusland geleased apparaat, dat laag frequentie magnetische golven uitzendt. Eiseres verricht de behandelingen zelf, tot ongeveer viermaal per dag. Een arts of paramedicus is daarbij niet aanwezig. Het aantal behandelingen wordt door de apparatuur geregistreerd. Blijkens de tot de gedingstukken behorende maandelijkse facturen heeft eiseres in 2012 een aantal van 750 behandelingen ondergaan, waarvoor zij per behandeling € 24,75 verschuldigd is. Eiseres heeft gesteld dat zij voor de betaling hiervan van haar moeder een bedrag van € 18.000 heeft geleend. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar claim onder meer verklaringen van haar behandelend Russische arts en haar Nederlandse huisarts overgelegd. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat in de door eiseres overgelegde medische verklaringen onvoldoende concreet is aangegeven dat de behandelingen die eiseres ondergaat onder medisch toezicht en begeleiding plaatsvinden. De twee verklaringen van de Nederlandse huisarts van eiseres, geschreven op een aanvraagformulier voor de verzekeraar en daaraan gericht, zijn in dat verband van zo algemene aard dat daaruit evenmin kan worden afgeleid dat sprake is van medisch toezicht of medische begeleiding bij de behandelingen. Feitelijk bedient eiseres het apparaat zelf en betaalt zij de door het apparaat geregistreerde behandelingen. Dat zij éénmaal per jaar naar Wit Rusland afreist ter controle aldaar doet daaraan niet af. Onder deze omstandigheden is geen sprake van genees- of heelkundige hulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste en negende lid, van de Wet IB 2001. Nu reeds gelet hierop de geclaimde kosten ten bedrage van € 18.190 niet voor aftrek in aanmerking komen, behoeft de vraag of bij de door eiseres van haar moeder ontvangen gelden sprake is van een lening geen verdere bespreking meer.
Medicijnen
9. De kosten voor medicijnen ten bedrage van € 681 vallen, voor zover niet vergoed, onder het eigen risico. Op grond van artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet IB 2001 zijn deze kosten niet aftrekbaar.
Andere aanpassingen dan die aan een woning
10. De kosten voor edelstenen à € 930 en kunstbeelden à € 328 waarvan - zoals eiseres ter zitting heeft toegelicht - een geneeskrachtige werking uitgaat, zijn niet aftrekbaar nu het hier geen zaken betreft die hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt (artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001).
Extra kleding en beddengoed
11. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in diens verklaring dat de geclaimde kosten van € 420 in beginsel voor aftrek in aanmerking komen. Hetgeen hiervoor onder 8, 9 en 10 is overwogen leidt echter tot de conclusie dat het totaal van de voor aftrek in aanmerking komende kosten onder de drempel van € 633 blijft. Onderhavige kosten, evenals de kosten van € 200 als genoemd onder 8, komen dus toch niet voor aftrek in aanmerking.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Artikel 6.17, van de Wet IB 2001 luidt voor zover van belang:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
(…)
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.”
7.2.
In geschil is of de uitgaven die belanghebbende in 2012 stelt te hebben gedaan, aftrekbaar zijn als uitgaven voor geneeskundige hulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, en negende lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van behandeling door een arts. Naar het oordeel van het Hof is daarvan geen sprake geweest. Belanghebbende heeft in de loop van het geding meerdere verklaringen op naam van haar huisarts ingebracht en haar verklaring ter zitting van het Hof wijkt af van haar verklaring afgelegd voor de rechtbank. Volgens de verklaring van 7 juni 2016 en de verklaring van belanghebbende ter zitting van het Hof is belanghebbende in het gehele jaar 2012 doordeweeks vrijwel dagelijks een uur in de huisartspraktijk door de huisarts behandeld met het Aumat apparaat. Het vóór de zitting van het Hof door de Inspecteur gevraagde bewijs hiervan in de vorm van informatie van de zorgverzekeraar kon belanghebbende niet verstrekken, aangezien de huisarts de behandelingen volgens belanghebbende niet zou hebben gedeclareerd. Het Hof acht het, met name gelet op de hiervoor onder 3.5 en 3.9 opgenomen eerdere verklaringen van de huisarts en de onder 3.8 opgenomen verklaring van belanghebbende ter zitting van de rechtbank - waarbij zij onder meer verklaarde de behandelingen zelf thuis te verrichten- , ongeloofwaardig dat de huisarts de behandeling met het Aumat apparaat (vrijwel dagelijks) in zijn praktijk heeft uitgevoerd. De uitgaven ter zake van het Aumat apparaat zijn dan ook niet aftrekbaar op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 aangezien geen sprake is van behandeling door een arts.
7.3.
Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat de kosten voor de huur van het Aumat apparaat aftrekbaar zijn ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001. Op grond van deze bepaling zijn aftrekbaar de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt. De gemachtigde van belanghebbende heeft per brief van 25 juli 2016 aan huisarts [Y] de vraag gesteld of het Aumat apparaat alleen gebruikt wordt door zieke en/of invalide personen. Hierbij staat handgeschreven “ja” met een paraaf en een stempel van de huisarts. Het Hof acht zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het Aumat apparaat hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt (vgl. Hoge Raad 5 maart 2004, nr. 38.428, ECLI:NL:HR:2004:AO5054). Van een hulpmiddel in de zin van artikel 6:17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 is derhalve geen sprake zodat de gestelde uitgaven ter zake van het Aumat apparaat ook niet op grond van deze bepaling voor aftrek in aanmerking komen.
7.4.
Ten overvloede overweegt het Hof dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven ter zake van het Aumat apparaat op haar hebben gedrukt. Belanghebbende stelt een bedrag van € 18.000 van haar moeder te hebben geleend. Het Hof acht niet aannemelijk dat, zo al sprake is van een lening, belanghebbende gelet op haar inkomen en vermogen feitelijk in staat is de lening af te lossen. Dit geldt temeer aangezien belanghebbende, naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, ook in de jaren 2013, 2014 en 2015 soortgelijke bedragen van haar moeder zou hebben geleend zodat de lening inmiddels ongeveer € 100.000 zou belopen.
7.5.
Niet in geschil is dat een bedrag van € 620 in beginsel voor aftrek als specifieke zorgkosten in aanmerking komt (€ 200 aan kosten van genees- en heelkundige hulp (door belanghebbende in de onder 3.2 weergegeven opstelling opgenomen onder “Medicijnen”) en € 420 aan kosten voor extra kleding en beddengoed). Belanghebbende stelt dat de drempel in haar geval, anders dan de rechtbank heeft berekend, € 607,57 is en zij derhalve recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Hierin volgt het Hof belanghebbende niet. Ingevolge artikel 6.20 van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen voor zover zij, na toepassing van de verhoging ingevolge artikel 6.19, meer bedragen van 1,65% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De drempel zoals de rechtbank die heeft berekend (€ 633 (€ 38.423 x 1,65 %)) is derhalve juist en wordt niet overschreden.
7.6.
Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zou hebben verklaard dat zij de tandartskosten van € 116,63 niet zelf heeft betaald. Ook deze grond slaagt niet. In de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 11 september 2015 staat dat belanghebbende heeft aangegeven dat zij de tandartskosten niet zelf heeft betaald, maar deze door een familielid zijn vergoed. Belanghebbende stelt eerst in hoger beroep dat zij de kosten zelf heeft betaald. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij de betreffende kosten zelf heeft betaald.
7.7.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.2.
Evenmin is er aanleiding de vergoeding van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. S.E. Postema, mr. J.J.J. Engel en mr. P.A. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mijnans. De beslissing is op 14 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.