Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 4 oktober 2016
Fitness Personeel B.V.,
[naam],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
[S]), directeur van Fitness Personeel. De bestuurder van Fitness Personeel is zijn broer, de heer [naam] (hierna: [C]).
“in het geheel niet de bedongen arbeid heeft verricht”.[geïntimeerde] heeft daarom geen recht op loon (art. 7:627 BW) en de ontbinding had tegen een eerdere datum dan 1 februari 2016 moeten plaatsvinden. Grief 2 luidt dat er sprake is van verwijtbaar handelen van [geïntimeerde], zodat de arbeidsovereenkomst niet per 1 februari 2016, maar met ingang van 11 december 2015 had moeten worden ontbonden.
5 augustus 2015 laten weten dat zij niet meer welkom was, terwijl moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] bereid was haar werk te hervatten (r.o. 4.11). Tegen dit oordeel is in hoger beroep niet opgekomen. Wat Fitness Personeel in hoger beroep aanvoert heeft dus uitsluitend relevantie voor de eerste periode, de periode vanaf 1 juni 2015 tot 5 augustus 2015.
“heeft getracht om medewerkers na de overname op te zetten tegen mij met als doel de bedrijfsvoering te belemmeren”, hetgeen erop wijst dat [geïntimeerde] wel degelijk contact heeft gehad met verschillende medewerkers, naar het hof aanneemt in het kader van het verrichten van werkzaamheden. Ook de door Fitness Personeel overgelegde schriftelijk verklaringen van [naam]
("Na de overname van Womans World heb ik kennis gemaakt met een aantal medewerksters daarvan. Van hen heb ik heel wat negatieve reacties ontvangen. Ze vertelde me dat ze nooit op de zaak was en als ze er was dan was er een bepaalde spanning. Ze toonde geen interesse in haar medewerkers en kwam kwam bazig over") en [naam]
("[naam] kwam haar afspraken niet na en was altijd slecht bereikbaar. Zij belde uren later terug terwijl zij de manager was")wijzen er duidelijk op dat door [geïntimeerde] werkzaamheden zijn verricht, zij het niet naar tevredenheid. Of die werkzaamheden naar wens/behoren waren, is echter een andere kwestie dan de vraag of zij de bedongen arbeid heeft verricht en is niet relevant voor de loonaanspraken.
kantonrechterin afwijking van lid 8 onderdeel a van deze bepaling, een eerder einde van de arbeidsovereenkomst kan bepalen, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Voor zover wordt aangenomen dat deze bevoegdheid ook aan het hof toekomt, wordt als volgt geoordeeld.
kan, maar hoeft de rechter niet een eerder einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen.
art. 7:671b lid 8 onderdeel b BW gaat het volgens de parlementaire geschiedenis om uitzonderlijke gevallen (MvT- Algemeen Deel, TK 2013/2014, 33818, 3, p. 38-42). Daarmee is onderstreept dat het verwijtbaar handelen of nalaten
ernstigmoet zijn.
“verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer”in de zin van de zogeheten e-grond. Immers, de geschonden zorgvuldigheid regardeert [S] als overnemende partij en niet zonder meer ook Fitness Personeel als werkgever. Voor toepasselijkheid van de e-grond is immers vereist dat
van de werkgeverin redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
“heeft gezwegen waar zij openheid van zaken had moeten geven, daarmee haar werkgever en het concern voor grote problemenstellend
”en dat het voortbestaan van de sportscholen daardoor acuut is bedreigd, onvoldoende is onderbouwd. Zo heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg (verweerschrift sub 5, 8 en 10) de aan haar gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken. De kantonrechter heeft dienaangaande overwogen (r.o. 4.9):
“Nu [geïntimeerde] betwist dat zij voor FP dan wel [C][hof: bedoeld zal zijn [S]]
zaken heeft achtergehouden, is in dit stadium van de procedure onvoldoende komen vast te staan dat [geïntimeerde] verwijtbaar c.q. nalatig jegens FP heeft gehandeld”.Van Fitness Personeel mag worden verlangd bedoelde betwisting door [geïntimeerde] in hoger beroep alsnog gemotiveerd te weerspreken, hetgeen zij heeft nagelaten.
Beslissing
- bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 11 december 2015;
- veroordeelt Fitness Personeel in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- wijst af het meer of andere verzochte.