ECLI:NL:GHDHA:2016:2975

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
22-000557-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door financieel adviseur met valse voorstelling van zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte, een financieel adviseur, heeft gedurende de periode van 2008 tot en met 2011 verschillende klanten benaderd voor het verkrijgen van gelden, waarbij hij een valse voorstelling van zaken heeft gegeven. Hij heeft de slachtoffers voorgespiegeld dat hun investeringen risicoloos waren en dat er garanties en zekerheden waren, die later niet bleken te kloppen. De slachtoffers hebben in totaal honderden duizenden euro's aan de verdachte geleend, maar na het faillissement van zijn bedrijf waren zij hun inleg en de rente kwijt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hem hadden, gezien zijn rol als financieel adviseur en de jarenlange relatie die hij met hen had. De slachtoffers zijn ernstig gedupeerd door zijn handelen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke financiële schade voor hen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000557-16
Parketnummer: 09-837028-15
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 27 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, onder meer onder de bijzondere voorwaarde van -kortgezegd- een beroepsverbod. Voorts is er beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen zoals nader is omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid in en omvang van het hoger beroep

1. Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder het tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

2. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld, dat het hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Nu het hof ook ambtshalve geen aanleiding ziet om hetgeen als tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd nader te onderzoeken in het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zal het openbaar ministerie ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde op de voet van het bepaalde in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

3. Omvang van het hoger beroep

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.

4. De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partijen ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Omdat de advocaat-generaal en de verdachte ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep zijn de vorderingen van deze benadeelde partijen in hoger beroep niet meer aan de orde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 april 2008 tot en met 30 januari 2012 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer perso(o)n(en) (telkens) (op valse gronden) heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), althans een goed, te weten:
- [ slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (AG-4) en/of
- [ slachtoffer 5] (en/of [slachtoffer 6]) voor een geldbedrag van (in totaal) 180.000 euro (AG 5) en/of
- [ slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro (AG 6) en/of
- [ slachtoffer 9] voor een geldbedrag van (in totaal) 5.000 euro (AG-7) en/of
- [ slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro (AG 8) en/of
- [ slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] voor een geldbedrag van (in totaal) 14.000 euro (AG 9) en/of
- [ slachtoffer 14] voor een geldbedrag van (in totaal) 20.000 euro (AG-10) en/of
- [ slachtoffer 15] voor een geldbedrag van (in totaal) 85.000 euro (AG 11) en/of
- [ slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] voor een geldbedrag van (in totaal) 2.000 euro (AG 12) en/of
- [ slachtoffer 18] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro (AG 13) en/of
- [ slachtoffer 19] en/of [slachtoffer 20] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro (AG 14) en/of
- [ slachtoffer 21] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro en/of 75.000 euro (AG 15),
immers heeft verdachte toen en aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) die geldgevers - waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie en/of vertrouwensband had - mondeling en/of schriftelijk en/of middels een zogenoemde leningovereenkomst en/of participatieovereenkomst voorgehouden dat:
- er "participaties" zouden worden uitgegeven teneinde een of meer (van zijn, verdachtes) bedrijf/bedrijven, zijnde [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], te kunnen uitbreiden en/of
- de geldgevers door het kopen van een of meerdere "participaties" zouden deelnemen in dat/die bedrijf/bedrijven en/of
- over het/de door de geldgever(s) aan hem, verdachte, en/of aan die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] te investeren en/of te belenen en/of te participeren geldbedrag(en) gegarandeerd een rente (van 5% en/of 6% per jaar) zou worden betaald en/of
- de hoofdsom, althans het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en), (na vijf jaar) gegarandeerd opeisbaar zou(den) zijn en/of
- de hoofdsom, althans het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en), te allen tijde onmiddellijk opeisbaar zou(den) zijn bij (onder meer) een faillissement van voornoemd(e) bedrijf/bedrijven en/of
- het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] en/of de waarde van de (order)portefeuille en/of verzekeringsportefeuille van [bedrijf 2] en/of de overlijdensrisicoverzekering op het leven van hem, verdachte, als zekerheidstelling zou(den) dienen en/of dat de waarde daarvan (ruim) voldoende was om het/de ingelegde geldbedrag(en) geheel terug te kunnen betalen en/of
- de/het door geldgever verstrekte geldbedrag(en) bij een bank zou(den) worden ondergebracht waardoor een hoge(re) rente mogelijk was en/of
- ten aanzien van de door die [slachtoffer 21] verstrekte geldlening van 75.000 euro: dat aan die [slachtoffer 21] de 'doorloopprovisie' van de vermogensportefeuille van [bedrijf 2] in onderpand zou worden gegeven en/of de 'doorloopprovisie' te allen tijde zou kunnen worden opgeëist bij (onder meer) een faillissement van [bedrijf 2] en/of
- die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] er financieel goed voor stond(en),
zulks terwijl in werkelijkheid:
- geen sprake was van "participaties", althans de geldgever(s) met het/de door hem/haar/hen verstrekte geldbedrag(en) in het geheel niet deelnamen in dat/die bedrijf/bedrijven en/of
- ( een (groot) deel van) het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en) aan andere doeleinden is besteed (niet zijnde de uitbreiding van voornoemd(e) bedrijf/bedrijven) (te weten als lening aan [bedrijf 2] (om (reguliere) bedrijfskosten te kunnen dekken) en/of als persoonlijke lening aan verdachte en/of aan privéuitgaven van verdachte en/of om rentebetalingen te doen aan (een) andere geldgever(s) en/of om verliezen te financieren) en/of
- [ bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] (sinds 2007) een negatief eigen vermogen had(den), althans er financieel niet goed voor stond(en) en/of
- ( een groot deel van) de aandelen in [bedrijf 2] in 2007 geen waarde (meer) hadden en/of
- ( sinds 2006) sprake was van een dalende provisieomzet voor (levens- en schade)verzekeringen en/of
- de overlijdensrisicoverzekering op naam van verdachte reeds was verpand en/of
- de 'doorloopprovisie' in het geheel niet verpand kon worden, (waardoor) verdachte en/of zijn bedrijf/bedrijven niet (geheel) in staat was/waren, althans niet de garantie kon(den) geven, om die rente daadwerkelijk (gedurende de gehele looptijd) te (blijven) voldoen en/of om de hoofdsom, althans het/de verstrekte geldbedrag(en) na vijf jaar en/of bij faillissement (geheel) terug te betalen en/of
waardoor hij, verdachte, (telkens) (een) valse voorstelling(en) van zaken heeft gewekt en/of (vervolgens) die aangever(s) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode van 4 april 2008 tot en met 30 januari 2012
te Den Haag en/of eldersin Nederland, meermalen,
althans eenmaal (telkens
)met het oogmerk om zich en/of
(een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens
) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels,
een of meerperso
(o)n
(en
) (telkens
) (op valse gronden
)heeft bewogen tot de afgifte van
(een
)geldbedrag
(en), althans een goed, te weten:
- [ slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro
(AG-4)en
/of
- [ slachtoffer 5] (en/of [slachtoffer 6]) voor een geldbedrag van (in totaal) 180.000 euro
(AG 5)en
/of
- [ slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro
(AG 6)en
/of
- [ slachtoffer 9] voor een geldbedrag van (in totaal) 5.000 euro
(AG-7)en
/of
- [ slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] voor een geldbedrag van (in totaal) 25.000 euro
(AG 8)en
/of
- [ slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] voor een geldbedrag van (in totaal) 14.000 euro
(AG 9)en
/of
- [ slachtoffer 14] voor een geldbedrag van (in totaal) 20.000 euro
(AG-10)en
/of
- [ slachtoffer 15] voor een geldbedrag van (in totaal) 85.000 euro
(AG 11)en
/of
- [ slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] voor een geldbedrag van (in totaal) 2.000 euro
(AG 12)en
/of
- [ slachtoffer 18] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro
(AG 13)en
/of
- [ slachtoffer 19] en/of [slachtoffer 20] voor een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro
(AG 14)en
/of
- [ slachtoffer 21] voor een geldbedrag van (in totaal) 40.000 euro
en/of 75.000 euro (AG 15),
immers heeft verdachte toen en aldaar
(telkens
)met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/ofbedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(telkens
)die geldgevers - waarmee verdachte een langer lopende zakelijke relatie en/of vertrouwensband had - mondeling en/of schriftelijk en/of middels een zogenoemde leningovereenkomst
en/of participatieovereenkomst voorgehouden dat:
- er "participaties" zouden worden uitgegeven teneinde een of meer (van zijn, verdachtes) bedrijf/bedrijven, zijnde [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], te kunnen uitbreiden en/of
- de geldgevers door het kopen van een of meerdere "participaties" zouden deelnemen in dat/die bedrijf/bedrijven en/of
- over
het/de door de geldgever
(s
)aan hem, verdachte, en/of aan die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] te investeren en/of te belenen en/of te participeren geldbedrag
(en
)gegarandeerd een rente (van 5% en/of 6% per jaar) zou worden betaald en/of
- de hoofdsom, althans
het/de door de geldgever
(s
)verstrekte geldbedrag
(en
),
(na vijf jaar
)gegarandeerd
enopeisbaar zou
(den
)zijn en/of
- de hoofdsom, althans het/de door de geldgever(s) verstrekte geldbedrag(en), te allen tijde onmiddellijk opeisbaar zou(den) zijn bij (onder meer) een faillissement van voornoemd(e) bedrijf/bedrijven en/of
- het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] en
/ofde waarde van de (order)portefeuille en/of verzekeringsportefeuille van [bedrijf 2] en/of de overlijdensrisicoverzekering op het leven van hem, verdachte, als zekerheidstelling zou
(den
)dienen en
/ofdat de waarde daarvan (ruim) voldoende was om
het/de ingelegde geldbedrag
(en
)geheel terug te kunnen betalen en/of
-
de/het door geldgever verstrekte geldbedrag
(en)bij een bank zou
(den)worden ondergebracht waardoor een hoge
(re
)rente mogelijk was
en/of
- ten aanzien van de door die [slachtoffer 21] verstrekte geldlening van 75.000 euro: dat aan die [slachtoffer 21] de 'doorloopprovisie' van de vermogensportefeuille van [bedrijf 2] in onderpand zou worden gegeven en/of de 'doorloopprovisie' te allen tijde zou kunnen worden opgeëist bij (onder meer) een faillissement van [bedrijf 2] en/of
- die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] er financieel goed voor stond(en),
zulks terwijl in werkelijkheid:
- geen sprake was van "participaties", althans de geldgever(s) met het/de door hem/haar/hen verstrekte geldbedrag(en) in het geheel niet deelnamen in dat/die bedrijf/bedrijven en/of
-
(een
(groot)deel van
) het/de door de geldgever
(s
)verstrekte geldbedrag
(en
)aan andere doeleinden is besteed (niet zijnde de uitbreiding van voornoemd
(e)bedrijf
/bedrijven) (te weten als lening aan [bedrijf 2] (om (reguliere) bedrijfskosten te kunnen dekken) en
/ofals persoonlijke lening aan verdachte en
/ofaan privéuitgaven van verdachte en
/ofom rentebetalingen te doen aan
(een)andere geldgever
(s
)en
/ofom verliezen te financieren) en
/of
- [ bedrijf 2] en
/of[bedrijf 1]
(sinds 2007
)een negatief eigen vermogen had
(den
), althans er financieel niet goed voor stond(en)en
/of
- (een groot deel van) de aandelen in [bedrijf 2] in 2007 geen waarde (meer) hadden en/of
-
(sinds 2006
)sprake was van een dalende provisieomzet voor (levens- en schade)verzekeringen en
/of
- de overlijdensrisicoverzekering op naam van verdachte reeds was verpand en
/of
- de 'doorloopprovisie' in het geheel niet verpand kon worden,
(waardoor
)verdachte
sen/of zijn bedrijf/bedrijven niet
(geheel)in staat
was/waren, althans niet de garantie kon
(den
)geven, om die rente daadwerkelijk
(gedurende de gehele looptijd
)te
(blijven
)voldoen en
/ofom de hoofdsom, althans
het/de verstrekte geldbedrag
(en
)na vijf jaar
en/of bij faillissement (geheel
)terug te betalen en
/of
waardoor hij, verdachte,
(telkens
) (een
)valse voorstelling
(en)van zaken heeft gewekt en
/of (vervolgens
)die aangever
(s
) (telkens
)werd
(en
)bewogen tot bovenomschreven afgifte
(n
).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Deze bewijsmiddelen zijn te vinden in de hieronder opgenomen voetnoten en de eventueel nog op te nemen bewijsmiddelenbijlage.
Nadere bewijsmotivering
Het hof verenigt zich grotendeels met hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft opgenomen onder “3. Bewijsoverwegingen”. Het hof zal deze overwegingen dan ook grotendeels overnemen, waar nodig met aanpassing of aanvulling zoals hieronder vermeld.
1. Inleiding [1]
De verdachte was vanaf 2004 een van de twee bestuurders van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) en via zijn vennootschap [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]), had hij 40% van de aandelen in [bedrijf 2] in zijn bezit. Op 23 januari 2008 heeft [bedrijf 1] aan de werkneemsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ieder 7,5% van haar aandelen [bedrijf 2] verkocht tegen een koopprijs van
€ 30.000,- per persoon. De verdachte had deze aandelen verkocht, omdat hij geld nodig had voor privéaankopen. Op 30 mei 2008 heeft [bedrijf 1] de overige 60% van de aandelen [bedrijf 2] gekocht van de beheersmaatschappij van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]), de voormalige compagnon van de verdachte, voor de koopprijs van
€ 250.000,-. Hierna had [bedrijf 1] 85% van de aandelen [bedrijf 2] en was de verdachte enig bestuurder van [bedrijf 2].
Sinds 2006 waren [bedrijf 2] en [bedrijf 1] verlieslijdend. [bedrijf 2] had voorts vanaf 2007 een negatief eigen vermogen. [2] Vanaf 2009 kon [bedrijf 2] de salarisbetalingen aan de verdachte niet voldoen, vanaf welk moment de verdachte om fiscale motieven geld is gaan lenen van [bedrijf 2]. [3] Uiteindelijk is [bedrijf 2] op 2 oktober 2012 failliet verklaard en [bedrijf 1] op 23 oktober 2012.
De verdachte heeft vanaf 2008 klanten van hem benaderd om geld te verstrekken aan [bedrijf 1]. In de periode van 29 april 2008 tot en met 30 januari 2012 heeft [bedrijf 1] een bedrag van in totaal € 635.000,- van verschillende klanten ontvangen. Deze klanten hebben gedurende een deel van de looptijd van de verstrekte leningen de hun toegezegde rente ontvangen. Hun inleg zijn zij kwijt geraakt. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden of verdachte zijn klanten hierbij heeft opgelicht.

2. Geldverstrekkingen

2.1
Inleiding
De verdachte heeft in de jaren 2008 tot en met 2011 op verschillende momenten klanten benaderd voor het verkrijgen van gelden. [4] De verdachte heeft daarbij aanbiedingsbrieven gestuurd of overeenkomsten gebruikt, die op wezenlijke onderdelen gelijkenis vertonen. Hieronder wordt ingegaan op respectievelijk de aanbiedingsbrieven en de overeenkomsten, gesteld in het licht van de verklaringen van de aangevers, die mede op basis van die brieven of overeenkomsten gelden hebben verstrekt aan de verdachte.
De in 2008 verstuurde brieven reppen over een participatie met gegarandeerde rente van 6%. Er wordt vermeld dat, teneinde de aandelen van [bedrijf 3] te kunnen kopen, [bedrijf 1] een substantieel bedrag nodig heeft. “[bedrijf 1] kan dit bedrag bij een bank lenen. Echter wij kiezen liever voor de mogelijkheid om onze cliënten een aantrekkelijk aanbod te doen”. Volgens de brieven ligt de garantie in het feit dat het aandelenkapitaal van [bedrijf 2] tot zekerheid zal dienen gedurende de looptijd van de participaties, terwijl als extra zekerheid een overlijdensrisicoverzekering is afgesloten ter waarde van de participaties bij een onverhoopt overlijden van [de verdachte]. De aangevers die hierop hebben gerespondeerd, hebben vervolgens een “lening-“ of “participatie-“overeenkomst ondertekend. [5] In de overeenkomst die door de verdachte in 2008 werd gehanteerd, wordt onder meer gesproken over een “gegarandeerde” hoofdsom die “opeisbaar” is per een in de overeenkomst nader genoemde datum, gelegen ca vijf jaar na de datum van ondertekening. Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat de verdachte hem voor het sluiten van de overeenkomst had verteld dat het geld veilig was en dat, als er problemen kwamen, de portefeuille kon worden verkocht en dat dat voldoende was om de participaties terug te betalen. [6] Aangever [slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij een goede band met de verdachte had en hem volledig vertrouwde, alsmede dat hij wist dat een portefeuille een waarde vertegenwoordigde en het allemaal goed leek. In antwoord op de vraag wat hij met het geld ging doen, heeft de verdachte geantwoord dat hij zijn bedrijf ging uitbreiden en nieuwe portefeuilles ging aankopen. [7]
Aangever [slachtoffer 10] heeft verklaard dat hij uiteindelijk tot inleg heeft besloten, omdat de verdachte hem op het hart had gedrukt dat alle risico’s waren afgedekt. [8] Aangever [slachtoffer 15] heeft verklaard dat de gunstige voorwaarden, namelijk het rentepercentage en de opeisbaarheid van de hoofdsom, voor hem de redenen waren om gelden te verstrekken. [9] Aangever [slachtoffer 21] heeft, wat betreft haar inleg van € 40.000,-, die zij heeft gedaan naar aanleiding van een brief van de verdachte inhoudende dat de verdachte geld nodig had om de aandelen van [bedrijf 3] te kopen, verklaard dat zij dit deed om hem te helpen en vanwege de garantie die er tegenover stond. [10]
In de brief van 2009 wordt onder meer vermeld dat wegens eerder succes nogmaals een participatie wordt uitgeschreven. Bij de zekerheden wordt aangegeven dat 85% van de aandelen de zekerheid bieden, alsmede een al lopende overlijdensrisicoverzekering. De overeenkomst van 2009 kent verder passages als hiervoor aangehaald uit de overeenkomst van 2008. [11] Aangever [slachtoffer 12] heeft verklaard dat de beweegreden om mee te doen de gegarandeerde zekerheid was en het verhaal van de verdachte dat hij via een bank 6% rente kon regelen. [12] Aan aangever [slachtoffer 16] gaf de verdachte als motivatie voor een nieuwe participatie het verder uitbouwen van zijn bedrijf. [slachtoffer 16] zag de lening aan de verdachte als een ‘appeltje voor de dorst’ voor zijn echtgenote. [13]
In de brief van 2010 wordt vermeld dat er weer een participatiemogelijkheid wordt uitgeschreven en staat:
”Met het bovengenoemd aanbod willen wij u, in de huidige onzekere economie, een stukje veiligheid bieden”. Elke participatie heeft een inleggarantie en een vast gegarandeerde rente van 6% per jaar. Er wordt dezelfde zekerheidsstelling genoemd als in de brief van 2009, te weten het aandelenkapitaal van [bedrijf 1] en een overlijdensrisicoverzekering. In de overeenkomst van 2010 wordt eveneens melding gemaakt van een “gegarandeerde” hoofdsom die op een zekere datum “opeisbaar” is. [14] Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij had begrepen dat haar geld zou worden besteed aan een assurantie-portefeuille en zij het ingelegde bedrag gegarandeerd zou terugkrijgen. [15]
Er zit in het dossier geen aanbiedingsbrief van 2011. In de overeenkomst van 2011 wordt wederom melding gemaakt van een gegarandeerde hoofdsom en als zekerheden worden opnieuw de overlijdensrisicoverzekering van de verdachte en de portefeuillewaarde van [bedrijf 2] (welke eigendom is van [bedrijf 1]) genoemd. [16] Aangever [slachtoffer 9] heeft verklaard dat het contract is doorgesproken, dat hem iets bijstaat van uitbreiding van zijn (verdachtes) bedrijf en dat de rente van 6% zijn beweegreden was om mee te doen. [17] Aangeefster [slachtoffer 14], bij wie overigens een afwijkend percentage van 5% is opgenomen in de overeenkomst, heeft verklaard dat verdachte haar eerder belde en aangaf dat hij een unieke aanbieding voor haar had en dat zij uit het gesprek met de verdachte de indruk had dat het geld bij een bank zou worden weggezet en dat gaf een veilig gevoel. [18] Tot slot heeft aangeefster [slachtoffer 19] verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat het geld aan zijn bedrijf werd geleend en dat zijn bedrijf het dan bij de ING zou onderbrengen. Toen zij hem vroeg waarom zij het dan niet rechtstreeks bij de ING bank kon beleggen om 6 % rente te maken zei hij dat dit een mogelijkheid was die alleen voor bedrijven openstond. [19]
Er zit in het dossier evenmin een aanbiedingsbrief van 2012. De overeenkomst van 2012 is gelijk aan die van 2011. [20] Aangeefster [slachtoffer 18] heeft verklaard dat zij specifiek aan de verdachte had gevraagd of er een kans bestond dat zij haar geld zou kwijtraken en dat de verdachte haar had verzekerd dat het geld veilig was en te allen tijde zou worden uitgekeerd. [21]
3. De beoordeling van de tenlastelegging
3.1
Het juridisch kader
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de onwaarachtige mededelingen waren gericht aanleiding had behoren te geven die onwaarachtigheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en de persoonlijkheid van het slachtoffer (vgl. HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0806, NJ 2012/279).
3.2
Het hof
Het hof overweegt dat de verdachte jarenlang heeft gewerkt als financieel deskundige en zich ook zo heeft gepresenteerd. In die hoedanigheid heeft de verdachte de aangevers, voor wie hij reeds gedurende geruime tijd en naar tevredenheid de financiële zaken behartigde, benaderd voor het verkrijgen van gelden. De verdachte had met de aangevers een vertrouwensband als gevolg van zijn eerdere financiële dienstverlening aan hen. De verdachte was in deze niet alleen de partij aan wie de aangevers geld ter beschikking stelden, maar tevens hun financieel adviseur die ze voor het onderbrengen van hun gelden geheel vertrouwden en gezien de jarenlange persoonlijke financiële dienstverlening ook mochten vertrouwen. Het voorgaande geldt overigens niet alleen voor de inleg, maar ook voor de toegezegde rentebetaling.
De grootste gemene deler uit de verklaringen van de aangevers is dat zij in de veronderstelling waren dat zij geen risico liepen bij het ter beschikking stellen van de geldbedragen. Deze veronderstelling is gestoeld op het gebruik van het woord “gegarandeerd” in de aanbiedingsbrieven dan wel de overeenkomsten, alsmede de daarin genoemde “zekerheden” betreffende de (order)portefeuille en overlijdensrisicoverzekering en de — ,naar het oordeel van het hof, gelet op onder meer de financiële positie van het bedrijf, geen nadere uitleg behoevende, evident onjuiste — mededeling in de brief van 2008 dat de gelden ook bij een bank konden worden verkregen, maar “gekozen” is voor het doen van een aantrekkelijk aanbod aan de cliënten. Ook heeft de verdachte tegen drie van de aangevers gezegd of bij hen de indruk gewekt dat hun inleg bij een bank werd ondergebracht, hetgeen een hoge mate van zekerheid impliceert. Uit de verklaringen van de aangevers volgt verder dat de verdachte niet heeft gewezen op de risico’s van inleg, maar juist heeft medegedeeld dat er geen risico’s waren. De verdachte heeft dit zowel ter zitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. [22] De aangevers liepen – voor zover al niet aanstonds de situatie feitelijk was dat het geld inleggen betekende dat zij het op dat moment al (grotendeels) kwijt waren - echter wel een reëel risico dat de inleg (geheel of gedeeltelijk) verloren zou gaan, welk risico zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Naar is gebleken, hebben zij feitelijk geld geleend aan [bedrijf 1]. De genoemde orderportefeuille bevond zich in het vermogen van de dochtermaatschappij [bedrijf 2]. Dit brengt met zich dat, ingeval van deconfiture van [bedrijf 1], zij geen bijzondere aanspraak hadden op de waarde van deze portefeuille. Feitelijk waren zij slechts concurrente schuldeisers van [bedrijf 1], welke vennootschap als voornaamste vermogensbestanddeel de aandelen in [bedrijf 2] bezat, waarvan de waarde niet alleen door de “portefeuille” werd bepaald, maar ook door haar overige bezittingen en schulden. In dat kader is voorts van belang dat is gebleken dat deze portefeuille was verpand aan de bank, als schuldeiser van [bedrijf 2]. [23] Tevens is gebleken dat de bij [bedrijf 4] afgesloten overlijdensrisicoverzekering een maximum bedrag kende van € 365.000,-, hetgeen ruim lager is dan het totaal van de door aangevers ter beschikking gestelde bedragen. [24] Daar komt bij dat zowel bij [bedrijf 1] als bij [bedrijf 2] reeds vóór het uitbreken van de economische crisis sprake was van een negatief eigen vermogen en [bedrijf 2] bovendien al sinds 2006 dalende omzetprovisies liet zien, zodat niet kan worden gezegd dat de door de verdachte aan de aangevers gegeven financiële voorstelling van zaken voornamelijk door onvoorziene ontwikkelingen in de markt negatief is uitgepakt.
De aangevers waren van al deze omstandigheden en risico’s, die deze met zich brachten voor hun inleg, niet op de hoogte. De verdachte heeft bij het sluiten van de overeenkomsten een verkeerde dan wel bedrieglijke voorstelling van zaken gegeven, waarbij sprake is geweest van meerdere feitelijke onjuistheden, hetgeen naar het oordeel van het hof is te duiden als een samenweefsel van verdichtsels.
Het hof is verder van oordeel dat verdachte de aangevers door dit samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen om geldbedragen aan [bedrijf 1] ter beschikking te stellen, hetgeen zij vervolgens ook hebben gedaan. De aangevers
[slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 7], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10], [slachtoffer 12], [slachtoffer 14], [slachtoffer 15], [slachtoffer 18],
[slachtoffer 19], [slachtoffer 21] en [slachtoffer 16] hebben (in totaal) respectievelijk de volgende bedragen aan de verdachte ter beschikking gesteld: € 25.000,-,
€ 180.000,-, € 40.000,-, € 5.000,-, € 25.000,-, € 14.000,-, € 20.000,-, € 85.000,-, € 10.000,-, € 10.000,-, € 40.000,- en € 2.000,-. [25]
Het hof overweegt hierbij dat veel gewicht toekomt aan de omstandigheid dat bij de aangevers minder de nadruk dient te worden gelegd op het gezonde wantrouwen dat een willekeurige burger aan de dag dient te leggen in situaties als de onderhavige. Er was immers sprake van een uit het verleden gegroeide vertrouwensband waarbij juist ook de financiële deskundigheid van en eerdere persoonlijke financiële dienstverlening door de verdachte de verhoudingen bepaalde.
De ingelegde gelden zijn vanaf 2008 niet uitsluitend gebruikt voor de aankoop van de aandelen van [bedrijf 3] en het uitbreiden van de activiteiten van [bedrijf 2], voor zover daarvan al sprake is geweest, maar zijn ook in substantiële mate gebruikt voor het doen van uitkeringen aan de verdachte in privé. [26] Ook uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 19] komt naar voren dat de verdachte er goed van leefde. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft bevoordeeld.
Het hof is bovendien van oordeel dat het verschil tussen de door de verdachte geschetste voorstelling van zaken – ten aanzien van de mogelijkheid dat [bedrijf 1] het aankoopbedrag voor de te verwerven aandelen in [bedrijf 2] van de bank kon lenen, de waarde van het aandelenkapitaal in [bedrijf 2], de waarde van de (order)portefeuille, de overlijdensrisicoverzekering respectievelijk de zekerheidstelling - en de daadwerkelijke, voornoemde situatie aanzienlijk is.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte, die gelet op zijn werkervaring bovendien dient te worden aangemerkt als financieel deskundige, zich hiervan bewust moet zijn geweest en is geweest en het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen moet hebben gehad.
3.3
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de aangevers.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en dat voorts aan de verdachte een beroepsverbod geldende voor elke functie in de financiële wereld wordt opgelegd voor de duur van 4 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

1. De ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft als financieel adviseur personen uit zijn klantenbestand benaderd voor het verkrijgen van gelden. Hij heeft daarbij een valse voorstelling van zaken gegeven. Het zou gaan om een risicoloze investering. Er werden ‘garanties’ en ‘zekerheden’ aangedragen door de verdachte die nadien niet bleken te kloppen. De slachtoffers hebben (het bedrijf van) de verdachte alles bij elkaar honderden duizenden euro’s geleend. Na het faillissement van het bedrijf van de verdachte waren de slachtoffers hun geld, zijnde hun inleg en de rente waar zij nog recht op hadden, kwijt. De slachtoffers zijn daardoor ernstig gedupeerd.
De verdachte heeft in ernstige mate misbruik gemaakt van de veelal jarenlange relatie die hij had met de aangevers, waarin hij veel van hun financiële zaken afhandelde. Hij was op de hoogte van hun persoonlijke financiële situatie en genoot door de jarenlange samenwerking hun vertrouwen. De verdachte heeft zijn eigen belang om zijn inkomsten veilig te stellen voorop gesteld en de belangen van de aangevers daaraan opgeofferd. Door zijn handelen heeft de verdachte in ernstige mate het vertrouwen beschaamd dat de slachtoffers in hem hadden en dat de samenleving mag stellen in de financiële sector.

2. De justitiële documentatie van de verdachte

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 september 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.

3. De richtlijnen

Bij de bepaling van een passende strafmaat heeft het hof voor de straftoemeting primair gekeken naar de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van maart 2016 met betrekking tot fraude. Deze oriëntatiepunten hebben als doel vanuit het oogpunt van rechtseenheid een strafmaat te geven waarop de rechter zich kan oriënteren bij de oplegging van de straf.

4. De door de rechtbank opgelegde straf

Het hof is gelet op onder andere de duur van de gedragingen, de mate waarin en de wijze waarop de slachtoffers zijn benadeeld en gelet op de richtlijnen van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

5. Conclusie

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat uitsluitend een gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal als extra waarborg om dergelijk delictgedrag in de toekomst te voorkomen een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde een zogenoemd beroepsverbod om in de financiële dienstverlening werkzaam te zijn.
Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
In het onderhavige strafproces hebben de navolgende slachtoffers zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot de navolgende bedragen:
- [ [slachtoffer 16]: € 2.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 14]: € 25.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 18]: € 12.500,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 19]: € 13.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 12]: € 14.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 3]: € 29.500,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 15]: € 85.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 10]: € 28.750,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 7]: € 40.000,- als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [ [slachtoffer 9]: € 5.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 6]: € 180.000,- als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Elk van de benadeelde partijen heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve zijn alle vorderingen in hoger beroep integraal aan de orde.

2. De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen overeenkomstig de wijze waarop de vorderingen in eerste aanleg zijn toegewezen, met dien verstande dat tevens de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16] zal worden toegewezen, alles met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

3. Het standpunt van de verdediging

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door en namens de verdachte niet betwist.

4. Materiële schade

Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De vorderingen zullen als volgt worden toegewezen.
- [ [slachtoffer 16]: € 2.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 14]: € 20.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 18]: € 10.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 19]: € 10.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 12]: € 14.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 3]: € 25.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 15]: € 85.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 10]: € 25.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 7]: € 40.000,- als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [ [slachtoffer 9]: € 5.000,- als vergoeding voor materiële schade;
- [ [slachtoffer 6]: € 180.000,- als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.

5. De vorderingen voor het overige

De behandeling van de overgebleven gedeelten van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 14], [slachtoffer 18], [slachtoffer 19], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 10] levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat die benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot vergoeding van de geleden schade. Deze kunnen in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

6. Kostenveroordeling

Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die iedere benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof ten aanzien van elk van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten die iedere benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

7. Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers

Nu vaststaat dat de verdachte tot bedragen van in totaal € 2.000,-, € 20.000,- € 10.000,- € 10.000,-, € 14.000,-, € 25.000,-, € 85.000,-, € 25.000,-, € 40.000,-, € 5.000,- en € 180.000,- (ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] vermeerderd met de wettelijke rente) aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde aan de slachtoffers is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen die bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van respectievelijk de slachtoffers [slachtoffer 16], [slachtoffer 14], [slachtoffer 18], [slachtoffer 19], [slachtoffer 12], [slachtoffer 3], [slachtoffer 15], [slachtoffer 10], [slachtoffer 7], [slachtoffer 9] en [slachtoffer 6], op de wijze als nader in het dictum te bepalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart
de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing
ter zake van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde;
vernietigt–met inachtneming van het voorgaande-
het vonnis waarvan beroep,voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart bewezendat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd niet direct dan wel indirect werkzaam zal zijn in de financiële dienstverlening;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 16] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 16], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 18] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 18], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 14] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 14], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 19] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 19], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 12] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 14.000,00 (veertienduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 12], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 14.000,00 (veertienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
105 (honderdvijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 15] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 85.000,00 (vijfentachtigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 15], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 85.000,00 (vijfentachtigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 10] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 10], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 40.000,00 (veertigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 40.000,00 (veertigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
235 (tweehonderdvijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 9] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 9], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

(vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6])

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 180.000,00 (honderdtachtigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 180.000,00 (honderdtachtigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. A.D. Verhoeven.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2016.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer PL15J2 2013099169 van de politie Den Haag, doorgenummerd p. 1 tot en met 1048. Het geschrift is slechts gebezigd in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
2.Een geschrift, te weten een faillissementsverslag betreffende [bedrijf 2] d.d. 15 april 2014 (dossierpagina 54 e.v.).
3.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 3 juli 2014 (dossierpagina 1030).
4.Proces-verbaal d.d. 13 januari 2014 (dossierpagina 559 e.v.).
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5], met bijlagen, d.d. 1 oktober 2013 (dossierpagina 344 e.v.); Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 10], met bijlagen, d.d. 18 oktober 2013 (dossierpagina 386 e.v.); Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 15], met bijlagen, d.d. 5 november 2013 (dossierpagina 432 e.v.).
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5], met bijlagen, d.d. 1 oktober 2013 (dossierpagina 346).
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 7], met bijlagen, d.d. 2 oktober 2013 (dossierpagina 363 e.v.).
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 10], met bijlagen, d.d. 18 oktober 2013 (dossierpagina 388 e.v.).
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 15], met bijlagen, d.d. 5 november 2013 (dossierpagina 432, in samenhang bezien met antwoord 4 op de bijlage als weergegeven op dossierpagina 435).
10.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 21], met bijlagen, d.d. 4 december 2013 (dossierpagina 497 e.v.).
11.Proces-verbaal d.d. 13 januari 2014 met bijlagen (dossierpagina 559 e.v.).
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 12], met bijlagen, d.d. 28 oktober 2013 (dossierpagina 407 e.v.).
13.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 16], met bijlagen, d.d. 27 november 2013 (dossierpagina 437 e.v.).
14.Proces-verbaal d.d. 13 januari 2014 met bijlagen (dossierpagina 559 e.v.).
15.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], met bijlagen, d.d. 24 januari 2013 (dossierpagina 321 e.v.).
16.Proces-verbaal d.d. 13 januari 2014 met bijlagen (dossierpagina 559 e.v.).
17.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 9], met bijlagen, d.d. 16 oktober 2013 (dossierpagina 380 e.v.).
18.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 14], met bijlagen, d.d. 6 november 2013 (dossierpagina 418 e.v.).
19.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 19], met bijlagen, d.d. 20 november 2013 (dossierpagina 477 e.v.).
20.Proces-verbaal d.d. 13 januari 2014 met bijlagen (dossierpagina 559 e.v.).
21.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 18], met bijlagen, d.d. 25 november 2013 (dossierpagina 456 e.v.).
22.Verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op respectievelijk 15 januari 2016 en 27 september 2016.
23.Proces-verbaal d.d. 16 juni 2014 met bijlagen (dossierpagina 654 e.v.).
24.Proces-verbaal d.d. 27 januari 2014 met bijlagen (dossierpagina 574 e.v.).
25.Processen-verbaal van aangifte, met bijlagen, van de volgende aangevers: [slachtoffer 3] (dossierpagina 321 e.v.), [slachtoffer 5] (dossierpagina 344 e.v.), [slachtoffer 7] (dossierpagina 363 e.v.), [slachtoffer 9] (dossierpagina 380 e.v.), [slachtoffer 10] (dossierpagina 386 e.v.), [slachtoffer 12] (dossierpagina 407 e.v.), [slachtoffer 14] (dossierpagina 418 e.v.), [slachtoffer 15] (dossierpagina 432 e.v.), [slachtoffer 18] (dossierpagina 456 e.v.), [slachtoffer 19] (dossierpagina 477 e.v.), [slachtoffer 21] (dossierpagina 497 e.v.) en [slachtoffer 16] (dossierpagina 437 e.v.).
26.Verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op respectievelijk 15 januari 2016 en 27 september 2016.