ECLI:NL:GHDHA:2016:2867

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
2 oktober 2016
Zaaknummer
BK-16/00096 en BK-16/00097
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroepen in belastingzaken en vertegenwoordiging door gevolmachtigde

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van beroepen van [X] B.V. tegen naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor de jaren 2003 tot en met 2006, na een boekenonderzoek. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vennootschap op 11 januari 2012 is ontbonden zonder vereffening. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag, waarbij de vraag centraal staat of de beroepen ontvankelijk zijn en of mr. [Y] rechtsgeldig is gevolmachtigd om namens belanghebbende op te treden.

Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de machtigingen die aan mr. [Y] zijn verstrekt, niet als rechtsgeldig kunnen worden aangemerkt. De heer [A], die de machtigingen heeft afgegeven, was op dat moment geen bestuurder of vereffenaar van de vennootschap. Het Hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat mr. [Y] bevoegd was om namens belanghebbende beroep in te stellen. Hierdoor is het Hof van oordeel dat de rechtbank de uitspraak terecht heeft bevestigd, maar op andere gronden dan de rechtbank heeft overwogen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, bestaande uit drie rechters. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 september 2016. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-16/00096 en BK-16/00097

Uitspraak van 28 september 2016

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank
Den Haag van 6 januari 2016, nummers SGR 15/4763 en SGR 15/4765, betreffende de
onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen.

Naheffingsaanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 27 april 2007 een naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 en op 4 april 2008 een naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2006 opgelegd.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 29 mei 2015 zijn de naheffingsaanslagen verminderd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof van mr. [Y] op 15 augustus 2016 een nader stuk ontvangen waarvan op dezelfde dag een afschrift aan de Inspecteur is gezonden.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 augustus 2016 in Den Haag. Beide partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het Hof heeft na afloop van de zitting van mr.
[Y] op 22 augustus 2016 een faxbericht met bijlage ontvangen waarvan een afschrift ter kennisneming is gezonden aan de Inspecteur.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
De naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 is opgelegd op 27 april 2007 tot een totaalbedrag van € 1.100.814 inclusief heffingsrente.
3.2.
De naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 is opgelegd op 4 april 2008 tot een totaalbedrag van € 191.137.
3.3.
De naheffingsaanslagen zijn opgelegd na een boekenonderzoek bij belanghebbende. Het rapport van het boekenonderzoek dateert van 14 maart 2007.
3.4.
Mevrouw mr. [Y] heeft namens belanghebbende bij de Inspecteur bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Vervolgens heeft tussen partijen de volgende correspondentie plaatsgevonden: brieven van 14 juni 2007, 3 december 2008, 12 augustus 2010, 18 maart 2011, 3 augustus 2011, 6 februari 2012 en 26 april 2012. Op 29 mei 2015 is uitspraak op bezwaar gedaan.
3.5.
[A] was van omstreeks 1 augustus 2000 tot 12 september 2008 onmiddellijk dan wel middellijk via een houdstervennootschap enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. Vanaf 12 september 2008 is [B] enig aandeelhouder en bestuurder. Belanghebbende is volgens opgave van de Kamer van Koophandel op 11 januari 2012 opgehouden te bestaan wegens verondersteld gebrek aan baten.
3.6.
[A] is, nadat het voornemen daartoe door hem is kenbaar gemaakt op 22 november 2008, door de Ontvanger als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen op grond van de Invorderingswet 1990.
3.7.
Op 7 juli 2015 heeft [A] , handelend als voormalig directeur van belanghebbende een volmacht verleend aan mevrouw mr. [Y] om belanghebbende te vertegenwoordigen ter zake van het onderhavige hoger beroep.
3.8.
Op 15 maart 2016 heeft [A] een onbeperkte volmacht verstrekt aan mevrouw mr. [Y] . In de volmacht is – voor zover van belang – vermeld:

“ONBEPERKTE VOLMACHT

De heer [A]

(…)
Handelend voor zich in privé en als voormalig bestuurder en belanghebbende bij [de vennootschap] (liq)

Hierna te noemen, “de volmachtgever”

Verklaart bij deze volmacht te geven aan:

Mevrouw mr [Y]

(…)
Hierna te noemen, “
de gevolmachtigde
De volmacht geldt voor alle persoonlijke en/of zakelijke handelingen en belangen van volmachtgever, inclusief en met name de vertegenwoordiging van de volmachtgever in zijn hoedanigheid van voormalig bestuurder van [de vennootschap] (liq) in alle lopende en toekomstige fiscale zaken en procedures. De volmacht is reeds eerder afgegeven maar wordt hierbij in het kader van de lopende fiscale procedure opnieuw vastgesteld. De volmacht eindigt wanneer partijen zulks noodzakelijk achten. Het einde van de volmacht dient door beide partijen schriftelijk te worden bevestigd.”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In geschil is of de beroepen ontvankelijk zijn. Zo dat het geval is, is tussen partijen niet in geschil dat de beroepen ter behandeling en beslissing dienen te worden teruggewezen naar de rechtbank.
4.2.
Belanghebbende heeft het volgende aangevoerd.
Belanghebbende wordt bevoegd vertegenwoordigd door mr. [Y] . De machtiging is aan haar in 2007 verstrekt door de voormalig aandeelhouder en bestuurder en niet ingetrokken door de nieuwe bestuurder aan wie in 2008 de aandelen zijn overgedragen. De volmacht is niet komen te vervallen door vereffening en ook niet door ontbinding.
Belanghebbende heeft omzet gederfd, omdat de Belastingdienst heeft geweigerd een 'verklaring goed betalingsgedrag' over te leggen. Deze weigering vloeide direct voort uit het opleggen van de bestreden aanslagen. Belanghebbende kreeg geen opdrachten meer en werd daardoor direct in de uitoefening van de onderneming getroffen. De schade die daaruit voortvloeit, wil zij vorderen van de Belastingdienst.
Zonder dat sprake was van enige betalingsachterstand en zonder dat de aanslagen onherroepelijk vast zijn komen te staan, is de genoemde verklaring niet langer verstrekt. Belanghebbende diende als gevolg hiervan haar onderneming te staken. Daarnaast is het opleggen van de aanslagen een direct gevolg geweest van onrechtmatig handelen van zowel het Openbaar Ministerie als de Belastingdienst. Deze onrechtmatigheid staat rechtens vast. Onderzocht dient te worden welke gevolgen daaraan verbonden dienen te worden door zowel de strafrechter als de fiscale rechter.
4.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en - onder handhaving van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd - in hoger beroep het volgende aangevoerd.
Uit het bij het beroepschrift gevoegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat belanghebbende met ingang van 11 januari 2012 is ontbonden. Vereffening heeft niet plaatsgevonden. Belanghebbende is opgehouden te bestaan vanwege afwezigheid van bekende baten. Vanaf het moment van de ontbinding heeft [A] - tot 12 september 2008 (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende - geen rechtstreeks belang meer bij belanghebbende. Op laatstgenoemde datum zijn de aandelen in het kapitaal van belanghebbende overgedragen aan [B] , een derde.
Het belang dat belanghebbende stelt te hebben - een nagekomen bate bestaande uit een, overigens onvoldoende onderbouwd, verzoek tot schadevergoeding dat is gedaan gedurende de bezwaarprocedure – zal zijn verdisconteerd in de overeengekomen overnameprijs ter zake de onderneming van belanghebbende.
Conclusies van partijen
5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en tot terugwijzing van het geding naar de rechtbank ter behandeling van het beroep. In beroep concludeert zij tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het navolgende overwogen:
“1. Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiseres op 11 januari 2012, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren, zonder vereffening opgehouden te bestaan. Zodra een rechtspersoon is opgehouden te bestaan, kunnen niet langer op diens naam rechtshandelingen, waaronder het instellen van beroep, worden verricht (vergelijk Gerechtshof ’s Hertogenbosch 22 april 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9911). Dat er aanleiding bestaat om eiseres te doen herleven is gesteld noch gebleken.
2. Gelet op het voorgaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling.
Proceskosten
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

Voortzetting procedure ontbonden rechtspersoon
7.1.
Op grond van artikel 2:19, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) houdt een ontbonden rechtspersoon in geval van vereffening van haar vermogen eerst op te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt, terwijl artikel 2:23c, eerste lid, BW voorziet in de mogelijkheid om de vereffening te heropenen, onder meer ingeval nog een schuldeiser opkomt of van het bestaan van een bate blijkt. Hiermee strookt het om aan te nemen dat in een geval waarin een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen de rechtspersoon kan worden voortgezet, mede in volgende instanties, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers overeenkomstig artikel 2:19, zesde lid, BW (Vgl. HR 11 januari 2013, 11/04505, ECLI:NL:HR:2013: BX9762). Het vorenstaande brengt, naar het oordeel van het Hof en anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, mee dat ervan kan worden uitgegaan dat belanghebbende, ook na ontbinding, in beginsel in beroep kan komen tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur. Het Hof zal vervolgens onderzoeken of belanghebbende rechtsgeldig is vertegenwoordigd.
Vertegenwoordiging
7.2.
De machtigingen uit juli 2015 en maart 2016 worden niet aangemerkt als een rechtsgeldige volmacht, waaruit blijkt dat mr. [Y] gevolmachtigd is om namens belanghebbende beroep en/of hoger beroep in te stellen. De heer [A] was op het moment van afgifte ervan geen bestuurder of vereffenaar van belanghebbende. Ook op andere wijze is niet gebleken dat [A] bevoegd was om deze machtigingen namens belanghebbende af te geven. Niet gebleken is dat de wel daartoe bevoegde bestuurder [B] een toereikende volmacht heeft verstrekt.
7.3.
Het Hof heeft mr. [Y] de gelegenheid geboden de door haar gestelde rechtsgeldige volmacht uit 2007 over te leggen. Bij faxbericht van 22 augustus 2016 heeft zij niet een dergelijke door de heer [A] of een andere, namens belanghebbende bevoegd persoon, getekende volmacht overgelegd. Wel heeft zij een voorbeeld van een blanco volmacht overgelegd die ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag in gebruik was bij het kantoor waar zij destijds in dienst was. Onduidelijk blijft dus, hoewel zij in de bezwaarfase steeds namens belanghebbende is opgetreden, of en welke volmacht aan mr. [Y] is verstrekt zijdens belanghebbende. Derhalve kan niet worden vastgesteld of mr. [Y] gevolmachtigd is om namens belanghebbende beroep en/of hoger beroep in te stellen. Verder is niet uitgesloten dat, zo er een volmacht is verstrekt, deze aan de voormalige werkgever van mr. [Y] met substitutie is verstrekt en dat de machtiging van de cliënt bij die werkgever is gebleven toen zij het kantoor verliet.
Het feit vermeld in de machtiging uit maart 2016 dat het gaat om een volmacht die reeds eerder is afgegeven, maar opnieuw wordt vastgelegd, kan het Hof, gelet op het voorgaande niet als vaststaand aannemen.
7.4.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat niet is gebleken dat mr. [Y] gevolmachtigd is om namens belanghebbende beroep en/of hoger beroep in te stellen. Het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het op andere gronden.
Slotsom
7.5.
Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd en dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding de vergoeding van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. D.M. Drok en mr. J.E.H.M. Pinckaers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 28 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.