ECLI:NL:GHDHA:2016:2795

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
22-005804-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake diefstal van goederen uit een woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Roemenië in 1982, was eerder veroordeeld voor diefstal en heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van verscheidene goederen, waaronder sieraden en geld, uit een woning in 's-Gravenhage op 19 februari 2014. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte had in eerste aanleg eenzelfde straf opgelegd gekregen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 augustus 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de tenlastelegging niet volledig kon weerleggen, ondanks het verweer dat de vingerafdrukken op een zilverkleurige doos niet doorslaggevend bewijs waren. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de benadeelde partij kan haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter indienen. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005804-15
Parketnummer: 09-819880-15
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de gevangenhouding van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen op of aan de [x]) heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en/of een geldbedrag en/of een of meer ander(e) goed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door met een valse sleutel, te weten een niet voor verdachte en/of zijn mededader(s) bestemde sleutel en/of een niet voor die woning bestemde sleutel, een deur van die woning te openen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Partiële vrijspraak
Het hof heeft niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de beschikking had over de in de tenlastelegging bedoelde valse sleutels, zodat de verdachte van de tenlastegelegde kwalificerende omstandigheid behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 februari 2014 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe
ë-eigening in
/uiteen woning, gelegen
op ofaan de [x] heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden en
/ofeen geldbedrag en
/of een of meerander
(e
)goed
(eren
),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door met een valse sleutel, te weten een niet voor verdachte en/of zijn mededader(s) bestemde sleutel en/of een niet voor die woning bestemde sleutel, een deur van die woning te openen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam, 8 september 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6408 en van de Rechtbank Amsterdam, 29 april 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9194 op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er vingerafdrukken van de verdachte op een zilverkleurige doos in de slaapkamer van de aangeefster zijn aangetroffen. Nu deze doos een makkelijk te verplaatsen voorwerp is, waardoor niet valt uit te sluiten dat de doos al eerder door een ander dan de verdachte is meegenomen en de doos later weer is teruggelegd op de slaapkamer van de aangeefster, valt aan deze vingerafdruk geen doorslaggevende bewijswaarde toe te kennen.
Voorts stelt de raadsvrouw dat de verdachte geen foto van de zilverkleurige doos heeft gezien ten tijde van zijn verhoor, waardoor hij geen verklaring heeft kunnen afleggen over de vraag op welke wijze zijn vingerafdrukken op de doos terecht zijn gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ofschoon de sporendrager inderdaad een roerende zaak betreft die zich naar zijn aard voor eenvoudige verplaatsing leent, begrijpt het hof uit de verklaringen van de aangeefster dat deze doos zich in elk geval sedert januari 2013 onderin een ladekast in de slaapkamer van de aangeefster onder een stapel ondergoed heeft bevonden. In het licht hiervan en tegen de achtergrond van de verklaring van de verdachte dat hij in 2013 in Nederland is aangekomen, acht het hof het uitgesloten dat de aangetroffen vingersporen op een ander moment dan ten tijde van het ten laste gelegde op de sporendrager terecht zijn gekomen. Gelet op de aard van de sporen acht het hof voorts buiten redelijke twijfel dat deze vingerafdrukken door de verdachte zijn aangebracht. Nu deze sporen zijn aangetroffen op een doos waaruit de aangeefster weggenomen goederen vermist en diezelfde doos na de diefstal op het bed van de aangeefster is aangetroffen, acht het hof deze sporen dadersporen en leidt het hof uit deze sporen - ofschoon deze op een verplaatsbare drager voorkomen - af dat het de verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte, toen hij werd geconfronteerd met het aantreffen van zijn vingerafdrukken op de zilverkleurige doos, heeft nagelaten voor die sporen een aannemelijke verklaring te geven. Dat er geen foto’s van de doos aan de verdachte zijn getoond doet daaraan niet af.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van verscheidende goederen in een woning. Dit is een ernstig feit, dat gevoelens van onbehagen en onveiligheid veroorzaakt bij zowel de slachtoffers van een dergelijk feit als in de samenleving. Voorts leidt een dergelijk feit tot financiële schade en overlast bij de benadeelden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.020,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar vordering verlaagd tot het bedrag van
€ 2.020,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de gehele vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. R.M. Bouritius en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 augustus 2016.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.