ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ9194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13-660020-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van woningovervallen en veroordeling wegens wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee woningovervallen en wapenbezit. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 16 april 2013 gehouden. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het medeplegen van een woningoverval op 30 december 2012, het voorhanden hebben van een patroonmagazijn en patronen op 3 januari 2012, en het medeplegen van een woningoverval op 9 augustus 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte op basis van de bewijsmiddelen veroordeeld kon worden voor de ten laste gelegde feiten. Er werd onder andere een bankafschrift met een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen in de woning van de aangever van de eerste overval. De rechtbank oordeelde echter dat het aantreffen van het bankafschrift onvoldoende bewijs opleverde voor het daderschap van de verdachte, aangezien het een verplaatsbaar object betreft dat ook door anderen in de woning kan zijn achtergelaten. Daarnaast zijn er historische telefoongegevens die de verdachte op het moment van de overval in Zaandam plaatsen, wat zijn alibi ondersteunt. De rechtbank heeft ook de getuigenverklaringen en de bewijswaarde van de aangetroffen vingerafdrukken op doosjes in de tweede overval beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de woningovervallen en sprak hem vrij van deze feiten. Wel werd de verdachte veroordeeld voor het wapenbezit, aangezien hij bekend had dat de aangetroffen patroonhouder en patronen van hem waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/660020-12 (Promis)
Datum uitspraak: 29 april 2013
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1991],
wonende op het adres [adres], [postcode plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Louman en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 december 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging heeft geprobeerd om uit de woning van [A] geld en/of goederen weg te nemen, vergezeld met bedreiging van geweld tegen die [A], dan wel heeft geprobeerd door bedreiging met geweld [A] te dwingen tot afgifte van dat geld en/of die goe-deren (feit 1).
Tevens wordt hem verweten dat hij op 3 januari 2012 te Zaandam een patroonmagazijn en pa-tronen voorhanden heeft gehad (feit 2).
Tot slot wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 9 augustus 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging geld en/of goederen heeft weggenomen uit de woning van [B], vergezeld met bedreiging van geweld tegen [B], diens dochter en haar vriendje, dan wel door bedreiging met geweld [B] heeft gedwongen tot afgifte van dat geld en/of die goederen (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging is in bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste geleg-de feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Hij voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is in de woning van aangever [A] een bankaf-schrift aangetroffen dat op naam van verdachte is gesteld. Op het bankafschrift zit tevens een vingerafdruk van verdachte, hetgeen bevestigt dat verdachte het bankafschrift in handen heeft gehad. Nadat verdachte is aangehouden, heeft er een foslo-confrontatie plaatsgevonden. Hoe-wel [A] niet voor honderd procent kon zeggen op welke foto verdachte stond afgebeeld, heeft hij vlak na de foslo-confrontatie verklaard dat de man op foto vijf verdachte was. Daarnaast is het alibi van verdachte niet geloofwaardig, nu het er alle schijn van heeft dat [C] en [D], twee vrienden van verdachte, behulpzaam zijn geweest bij de totstandkoming van zijn alibi. Dat het alibi van verdachte niet geloofwaardig is, blijkt tevens uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte.
Voor wat betreft de bij verdachte aangetroffen patroonhouder en patronen, heeft verdachte bekend dat deze van hem zijn.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, zijn op het bed van aangever [B] na de woningoverval een drietal doosjes aangetroffen. Volgens [B] bevonden deze doosjes zich voor de overval in een kast. Op één van deze doosjes is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Hoewel zich in het dossier geen foto’s van de doosjes bevinden, doet het ontbreken van deze foto’s niet af aan de bewijswaarde van de vingerafdruk van verdachte op een van deze doosjes. Tot slot zijn er twee getuigen die hebben verklaard dat verdachte een gouden hoektand had, hetgeen bevestiging vindt in het dossier. Het is echter niet verrassend dat deze gouden hoektand ineens is verdwenen, zoals op de vorige terechtzitting is geconstateerd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
De raadman stelt zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt dat het bewijs kan worden teruggebracht naar slechts het bankafschrift van verdachte. Een bankaf-schrift is een verplaatsbaar object en kan dus in het bezit zijn gekomen van iemand anders, des te meer nu het bankafschrift drie weken oud was. Voorts kan de herkenning van [A] niet bijdragen aan de overtuiging dat verdachte de overval heeft gepleegd. [A] kon niet voor hon-derd procent zeggen op welke foto verdachte stond afgebeeld en heeft daarom niemand aan-gewezen. Nadat de confrontatieleider dit resultaat aan de toenmalige advocaat van verdachte had medegedeeld, heeft [A] verklaard dat hij twijfelde tussen foto 1 en foto 5 en dat voor zijn gevoel de persoon op foto 5 de dader moest zijn geweest. Er is duidelijk sprake van deductief redeneren door [A]. Hierbij is voorts opvallend dat [A] heeft verklaard dat de persoon op foto 5, in tegenstelling tot de overvaller, wat betreft zijn hoofdhaar inhammen heeft.
Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat de telefoon van verdachte om 18:13 uur een tele-foonmast in Zaandam heeft aangestraald. De overval heeft om 18:50 uur in [Amsterdam] plaatsgevonden. Het is onmogelijk om binnen een half uur van Zaandam naar Amsterdam [Amsterdam] te rijden. De historische gegevens van de telefoon van verdachte bevestigen zijn alibi en daarmee zijn onschuld.
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde bekend. Ten aanzien van dit feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde kan het bewijs worden teruggevoerd naar slechts één vingerafdruk van verdachte. Op het bed, in de slaapkamer van aangever [B], zijn drie doosjes aangetroffen. De vingerafdruk van verdachte bevond zich op één van deze doos-jes. Verdachte had hier graag een verklaring over willen afleggen. Problematisch is echter dat de doosjes niet zijn gefotografeerd of nauwkeurig omschreven, waardoor onduidelijk is om wat voor een doosje het gaat en op welk doosje de vingerafdruk is aangetroffen. Het dossier is ten aanzien van deze doosjes zelfs zo onduidelijk, dat niet blijkt op welke plek op het doosje de vingerafdruk van verdachte precies is aangetroffen. De aangetroffen vingerafdruk is on-voldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte de overval heeft gepleegd, temeer nu uit de overige stukken in het dossier evenmin blijkt dat verdachte één van de daders is geweest.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
In de avond van 30 december 2012 omstreeks 18.50 uur is [A] in zijn woning, gelegen in [Amsterdam], [gemeente], overvallen. De daders zijn zonder buit vertrokken. Eén van hen heeft in de woning een bankafschrift achtergelaten. Dat afschrift betreft een rekening van verdachte en daarop is een duimafdruk van verdachte aangetroffen.
De rechtbank komt – anders dan de officier van justitie –, gelet op het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [E] van 19 januari 2012 (doorgenummerde bladzijde 131), tot het oordeel dat niet juist is dat [A] verdachte na het tonen van de fotoselectie heeft herkend.
Het volgende is hiervoor redengevend. Weliswaar staat in het ongedateerde proces-verbaal “Tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie” (doorgenummerde bladzijde 82), ondertekend door [A] als getuige, gerelateerd dat [E] [A] na het tonen van de fotoselectie op 12 januari 2012 hoorde zeggen dat hij niet voor de volle 100% kon zeggen wie de verdachte was, dat hij zei dat hij ervan overtuigd was dat de verdachte geen inhammen had, dat hij er wel van overtuigd was dat het foto 1 of 5 moest zijn en dat de verdachte foto 5 moest zijn, met als reden dat hij op de foto breder overkwam dan tijdens de overval. In het door verbalisant [E] opgesteld aanvullend proces-verbaal van 19 januari 2012 staat echter gerelateerd dat [A] na het tonen van de fotoselectie heeft verklaard dat hij niet voor honderd procent kon zeggen op welke foto de verdachte stond afgebeeld. Hij verklaarde dat hij dit zei naar aanleiding van het lezen van de informatie voor de getuige waarin staat dat als je twijfelt, je niemand moet aanwijzen. Hierna is de confrontatieleider naar de advocaat van verdachte gelopen en heeft hem de uitkomst van de fotoconfrontatie medegedeeld. Nadat de advocaat was vertrokken, is de confrontatieleider teruggelopen naar [A]. [A] heeft vervolgens gezegd dat hij tijdens de fotoconfrontatie twijfelde tussen foto 1 en foto 5. Voor zijn gevoel stond de verdachte op foto 5, maar de persoon op foto 5 had inhammen en zag er breder uit dan de persoon die hem had overvallen. Om deze reden besloot hij niemand aan te wijzen omdat hij dat niet voor de volle 100% kon zeggen.
De rechtbank concludeert uit dit aanvullende proces-verbaal dat [A] tijdens de met zorgvuldigheidsprotocollen omgeven foslo-confrontatie en in bijzijn van de toenmalige raadsman van verdachte, de verdachte niet heeft herkend. De opmerkingen die [A] na afloop daarvan nog heeft gemaakt tegen de confrontatieleider, toen de genoemde raadsman al weg was, kunnen hieraan niet afdoen. Nog daargelaten dat de formele foslo-confrontatie op dat moment reeds teneinde was, houden deze opmerkingen naar het oordeel van de rechtbank een toelichting in waarom de getuige had besloten niemand aan te wijzen en geven deze er geen blijk van dat de getuige verdachte alsnog heeft herkend op foto 5.
Als gezegd is na de overval een daar door één van de overvallers achtergelaten bankafschrift van verdachte aangetroffen met daarop zijn duimafdruk. Daarmee staat vast dat de verdachte het bankafschrift in handen heeft gehad. Direct bewijs dat het verdachte was, die in de woning is geweest en één van de overvallers was, levert dit echter niet op. Gelet op het feit dat het bankafschrift aan verdachte toebehoort, is het niet onbegrijpelijk dat zich hier een vingerafdruk van verdachte op bevindt. Daarnaast is een bankafschrift een verplaatsbaar object, waardoor niet uitgesloten kan worden dat het door toedoen van iemand anders dan verdachte in de woning van [A] terecht is gekomen. Het enkele aantreffen van het bankafschrift kort na de overval in de woning vormt daarom onvoldoende bewijs dat verdachte één van de overvallers was.
Dan zijn er nog de historische gegevens met betrekking tot het gebruik van de telefoon van verdachte. Vastgesteld is dat de telefoon van verdachte heeft uitgepeild in Zaandam om 18.13 uur en vervolgens weer om 20.51 uur, eveneens te Zaandam, terwijl de overval plaats vond om 18.50 uur te [Amsterdam]. Ook indien zou worden aangenomen dat, zoals de officier van justitie betoogt en de raadsman betwist, het tijdsbestek van (ruim) 30 minuten tussen het uitpeilen om 18.13 uur en het tijdstip van de overval om 18.50 uur – toelaat dat verdachte binnen dat tijdsbestek van Zaandam naar [Amsterdam] is gereden, is deze omstandigheid onvoldoende voor een bewezenverklaring. Uit dit bewijsmiddel volgt immers hooguit dat de telefoongegevens niet uitsluiten dat verdachte de overval heeft medegepleegd.
Aangezien ander bewijs tegen verdachte ontbreekt, moet hij van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2. Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Onder feit 3 is aan verdachte het medeplegen ten laste gelegd van opnieuw een woningoverval, ditmaal gepleegd te Rotterdam, waarbij onder meer horloges zijn weggenomen. Het enige bewijs voor het daderschap van verdachte is dat een afdruk van de palm van zijn hand is aangetroffen op een doosje dat volgens de aangever [B] door één van de overvallers uit een kast in zijn slaapkamer moet zijn gepakt en dat hij na de overval tezamen met twee andere doosjes aantrof op zijn bed.
Ook hier gaat het om een voorwerp dat verplaatsbaar is, waaraan het bewijs voor het daderschap van verdachte is verbonden. Om die reden heeft de verdediging er terecht op aangedrongen dat foto’s zouden worden geproduceerd waarop het aantreffen van de doosjes is vastgelegd. De rechtbank heeft de officier van justitie gevraagd de bedoelde foto’s in het dossier te voegen of een proces-verbaal te doen opmaken met een nauwkeurige beschrijving van de doosjes. Vervolgens is proces-verbaal opgemaakt en in het dossier gevoegd, waarin staat dat de ambtenaar die het sporenonderzoek heeft gedaan, heeft verzuimd foto’s te maken en zij niet langer in staat is de doosjes te omschrijven.
Hierdoor is verdachte onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zich tegen de waarde van dit bewijsmiddel te verweren. Het recht op een eerlijk proces brengt mee dat aan verdachte meer openheid van zaken gegeven had moeten worden omtrent dit bewijsmiddel, teneinde hem in staat te stellen een hem mogelijk ontlastende verklaring te geven voor de aanwezigheid van een doosje op de plaats van het delict met daarop de afdruk van zijn handpalm. Bij gebreke daarvan, kent de rechtbank een geringe bewijswaarde toe aan dit bewijsmiddel. Dit brengt mee dat er naar het oordeel van de rechtbank meer bewijs nodig is om daarop de overtuiging te baseren dat verdachte de woningoverval heeft begaan.
Als gezegd ontbreekt echter ander bewijs voor het daderschap van verdachte. Verdachte zal derhalve van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.3. Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna in de bewezenverklaring vermeld.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
op 3 januari 2012 te Zaandam, [gemeente], in een woning gelegen aan de [adres] voorhanden heeft gehad een vuurwapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pa-troonmagazijn van het merk Glock, kaliber 9x19mm, en 133 patronen kaliber 9x19mm “9mm Luger” en 10 patronen kaliber 9mm knal “Cobra”.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewe-zen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft bepleit, heeft de rechtbank verzocht verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een onvoorwaar-delijke gevangenisstraf op te leggen die in elk geval niet van langere duur is dan die van het voorarrest.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een patroonmagazijn en een groot aantal patronen. Het ongecontroleerde bezit van deze attributen brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en kan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Het maatschappelijk belang om te voorkomen dat onbevoegden over dergelijke munitie beschikken is dan ook bijzonder groot. De rechtbank houdt voorts bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat bij verdachte, naast het aantreffen van voornoemde attributen, ook een politiejas, politiepet, politiemuts, een bivakmuts en een steekwerend vest zijn aangetroffen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2013 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Gelet hierop, en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, kan niet worden gekomen tot een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank heeft laten meewegen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepas-sing is.
Nu verdachte niet voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Onttrekking aan het verkeer
1. Nu met betrekking tot de hierna genoemde voorwerpen het 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
2 3.00 STK Munitie
LUGER 9 MM
3 doosjes (4211895)
3 1.00 STK Munitie
COBRA 9 MM
1 doosjes (4211896)
4 1.00 STK Wapen
-
Vuurwapen (4211899)
5 3.00 STK Munitie Kl:goud
LUGER 9 MM
Patronendozen (4211958)
6 1.00 STK Munitie
COBRA 9 MM
1 doos patronen (4211968)
8 1.00 STK Zak
Albert Heijn
Van plastic met munitie erin (4212026)
10 1.00 STK Sporttas Kl:zwart
Champion
(4212553)
11 1.00 STK Holster
-
Met opdruk: [opdruk] (4212569)
2. Nu hierna genoemde voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdach-te begane misdrijf, terwijl zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
7 2.00 STK Verpakkingsmateriaal Kl:bruin
-
4211980
9 1.00 STK Tas
-
Van plastic (4212031)
12 1.00 STK Muts Kl:grijs
-
Politielogo (4212582)
13 1.00 STK Jas Kl:blauw
-
Politie uniform jas (4212589)
14 1.00 STK Regenjas Kl:blauw
-
Politie uniform (4212594)
15 1.00 STK Pet Kl:blauw
-
Politiepet (4212606)
3. Nu hierna genoemde voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een misdrijf en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
1 1.00 STK Mes
-
Steakmes (4209120)
18 1.00 STK Stof Kl:zwart
-
Stuk stof aangetroffen in de hal (4209124)
4. De rechtbank zal de teruggave van de in beslag genomen enveloppe en het bankafschrift aan verdachte gelasten.
16 1.00 STK Papier Kl:blauw
-
Enveloppe met daarin een witte servet (420912)
17 1.00 STK Papier
-
Bankpapieren ABN AMRO (4209129)
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wet-boek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen ge-pleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in ver-zekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Mes
-
Steakmes (4209120)
2 3.00 STK Munitie
LUGER 9 MM
3 doosjes (4211895)
3 1.00 STK Munitie
COBRA 9 MM
1 doosjes (4211896)
4 1.00 STK Wapen
-
Vuurwapen (4211899)
5 3.00 STK Munitie Kl:goud
LUGER 9 MM
Patronendozen (4211958)
6 1.00 STK Munitie
COBRA 9 MM
1 doos patronen (4211968)
7 2.00 STK Verpakkingsmateriaal Kl:bruin
-
4211980
8 1.00 STK Zak
Albert Heijn
Van plastic met munitie erin (4212026)
9 1.00 STK Tas
-
Van plastic (4212031)
10 1.00 STK Sporttas Kl:zwart
Champion
(4212553)
11 1.00 STK Holster
-
Met opdruk: [opdruk] (4212569)
12 1.00 STK Muts Kl:grijs
-
Politielogo (4212582)
13 1.00 STK Jas Kl:blauw
-
Politie uniform jas (4212589)
14 1.00 STK Regenjas Kl:blauw
-
Politie uniform (4212594)
15 1.00 STK Pet Kl:blauw
-
Politiepet (4212606)
18 1.00 STK Stof Kl:zwart
-
Stuk stof aangetroffen in de hal (4209124)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
16 1.00 STK Papier Kl:blauw
-
Enveloppe met daarin een witte servet (420912)
17 1.00 STK Papier
-
Bankpapieren ABN AMRO (4209129)
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en P.J. van Eekeren, rechters,
in tegenwoordigheid van T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2013.