ECLI:NL:GHDHA:2016:2756

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
200.140.835/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebreken aan tegelvloer en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin [geïntimeerde] als eiser een vordering had ingesteld wegens gebreken aan een tegelvloer die door [appellant] was geplaatst. De overeenkomst voor de levering en plaatsing van de tegelvloer werd op of omstreeks 13 november 2011 gesloten, waarbij [geïntimeerde] een aanbetaling van € 3.158,-- deed op een totaalbedrag van € 7.800,--. Na klachten over de uitvoering van de werkzaamheden heeft [geïntimeerde] [appellant] in gebreke gesteld en herstel gevorderd. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, waarbij het hof oordeelt dat er gebreken aan de tegelvloer zijn en dat [appellant] niet tijdig heeft hersteld. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] betwistte de gebreken en stelde dat hij niet in verzuim was, maar dat [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim verkeerde. Het hof verwierp deze stelling en oordeelde dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 8.905,01, inclusief expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover het de hoogte van de schadevergoeding betrof, maar bevestigde de overige onderdelen van het vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.140.835/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: 2086260 CV EXPL 13-3768

arrest van 4 oktober 2016

inzake

[appellant],

wonende te Dordrecht,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. V.K.S. Deetman te Dordrecht,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het geding

Bij appeldagvaarding van 16 januari 2014 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld van het tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde gewezen vonnis van 17 oktober 2013 van de rechtbank Rotterdam, team kanton, zittingsplaats Dordrecht (hierna: de kantonrechter). Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij memorie van grieven van 8 april 2014 heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Vervolgens heeft [appellant], onder overlegging van zijn procesdossier, arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De kantonrechter heeft in het vonnis van 17 oktober 2013 een aantal feiten vastgesteld. Over deze feiten bestaat in hoger beroep geschil, zodat het hof de feiten opnieuw zal vaststellen. Het hof zal daarin tevens de feiten betrekken die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
Op of omstreeks 13 november 2011 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen [geïntimeerde] en Taj Mahal Stone voor de levering en plaatsing van een tegelvloer in de woning van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft van het totaal overeengekomen bedrag van
€ 7.800,-- een bedrag van € 3.158,-- aanbetaald.
2.2.
De tegelvloer is begin maart 2012 geleverd en geplaatst in de woning van [geïntimeerde].
2.3.
Bij brief van 12 maart 2012 heeft [geïntimeerde] bij [appellant] geklaagd over de uitvoering van de werkzaamheden.
2.4.
Bij brief van 22 maart 2012 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde], [gemachtigde] (van SRK en hierna: [gemachtigde]), [appellant] in gebreke gesteld en gevorderd de tegelvloer te herstellen, dan wel te vervangen, dan wel af te maken, binnen twee weken na dagtekening van de brief.
2.5.
[appellant] heeft [gemachtigde] op 27 maart 2012 per e-mail verzocht of [geïntimeerde] hem kan bellen voor het inplannen van een afspraak. Daarbij heeft [appellant] gewezen op de (onverkorte) betalingsverplichting van [geïntimeerde].
2.6.
Op 2 april 2012 heeft [appellant] een bezoek aan de woning van [geïntimeerde] gebracht om de klachten te beoordelen.
2.7.
[geïntimeerde] heeft op 27 april 2012 expertisebureau Dekra (hierna: Dekra) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de tegelvloer. Dekra heeft in haar onderzoeksrapport van 19 december 2012 onder meer geconcludeerd dat de vloertegels en plinten niet correct zijn aangebracht en de kosten voor herstel en gevolgschade begroot op
€ 15.652,80, inclusief BTW.
3. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg [appellant] en diens broer [broer] gedagvaard. De vorderingen tegen [broer] zijn in het hoger beroep niet langer aan de orde en/of van belang.
4. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd (i) een verklaring voor recht dat hij niet meer gehouden is de klachten door [appellant] te laten verhelpen en dat hij deze werkzaamheden mag uitbesteden aan derden, (ii) betaling van een bedrag van
€ 13.097,81 aan (vervangende) schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor herstelwerkzaamheden en gevolgschade, expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 12.200,80, en (iii) betaling van de proceskosten.
5. Bij vonnis van 17 oktober 2013 heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen.
6. [appellant] heeft in hoger beroep gevorderd de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
7. De grieven I tot en met V komen er in de kern op neer dat (i) de gebreken aan de tegelvloer worden betwist, (ii) [appellant] niet in verzuim is maar [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim verkeert, en (iii) de bevindingen van Dekra, die door de kantonrechter als uitgangspunt zijn genomen voor de schadebegroting, worden betwist. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling als volgt.
8. Voorop gesteld wordt dat ook in hoger beroep bij verstek een vordering moet worden afgewezen wanneer deze de rechter ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Verder geldt dat, gelet op de devolutieve werking van het appel, de grieven moeten worden beoordeeld mede met inachtneming van hetgeen de wederpartij in eerste aanleg heeft aangevoerd.
Gebreken
9. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat [appellant] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen omdat de tegelvloer verschillende gebreken vertoont. [appellant] betwist in hoger beroep de aard en de omvang van de gebreken zoals deze door [geïntimeerde] naar voren zijn gebracht en door de kantonrechter zijn vastgesteld. Volgens [appellant] maakt de vloer van het berghok geen deel uit van de overeenkomst en is de kleurafwijking van de plinten ten opzichte van de tegels toelaatbaar op grond van artikel 11 van de algemene voorwaarden van Taj Mahal Stone. Wat hier ook van zij, [appellant] erkent dat sprake is van “
enig hoogteverschil” (memorie van grieven sub 2) en “
los liggende plinten en enkele scheef liggende tegels” (memorie van grieven sub 11). Naar het oordeel van het hof staat daarmee reeds vast dat sprake is van een gebrek aan de tegelvloer en mocht [geïntimeerde] vorderen dat [appellant] deze gebreken binnen redelijke termijn zou herstellen (artikel 7:759 BW).
10. Het voorgaande geldt ook met betrekking tot de door Dekra geconstateerde hoogteverschillen. [appellant] betwist de bevindingen van Dekra ter zake, nu voor hem onduidelijk is hoe deze hoogteverschillen zijn gemeten (welke afstand tussen de meetpunten) en wat de vlakheidsklasse van de vloer is, zodat niet kan worden gecontroleerd of sprake is van ontoelaatbare hoogteverschillen (memorie van grieven sub 22). Het hof verwerpt dit standpunt. In het rapport van Dekra is duidelijk te lezen dat er over een afstand van (steeds) 500 mm hoogteverschillen van 5 tot 8 mm zijn gemeten, maar dat volgens NEN2747 Vlakheid van vloeren over deze afstand (maximaal) hoogteverschillen van 3 tot 4 mm toelaatbaar zijn. Voor zover [appellant] betwist dat de tegelvloer ontoelaatbare hoogteverschillen vertoont, heeft hij het rapport van Dekra onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Verzuim en schuldeisersverzuim
11. [appellant] stelt dat hij [geïntimeerde] meermalen schriftelijk en telefonisch heeft benaderd om een afspraak te maken voor het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden. Uit het feit dat [appellant] nooit een reactie van [geïntimeerde] heeft gekregen, blijkt volgens [appellant] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om de gebreken te herstellen en dat [geïntimeerde] nimmer de intentie had om [appellant] herstelwerkzaamheden te laten verrichten. Derhalve is [appellant] niet in verzuim en verkeert [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim, aldus [appellant]. Deze stelling wordt door het hof verworpen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
12. Op 22 maart 2012 is [appellant] (voor het eerst) door [geïntimeerde] in gebreke gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] op 27 maart 2012 de gemachtigde van [geïntimeerde] een e-mail gestuurd met het verzoek aan [geïntimeerde] hem te bellen voor het inplannen van een afspraak. Die afspraak heeft op 2 april 2012 plaatsgehad, waarbij [appellant] heeft geconstateerd “
dat hier en daar enig hoogteverschil was en dat enkele plinten los lagen” (memorie van grieven sub 2). Partijen hebben geen vervolgafspraak gemaakt en [appellant] is niet overgegaan tot herstel dan wel vervanging van de tegelvloer. Weliswaar stelt [appellant] dat hij op 17 april 2012 en op 10 augustus 2012 brieven aan [geïntimeerde] heeft gestuurd met als doel een afspraak te maken voor de herstelwerkzaamheden (memorie van grieven sub 15), maar [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat hij slechts één van beide brieven heeft ontvangen. Dat [geïntimeerde], zoals hij heeft toegegeven, op deze brief van [appellant] niet heeft gereageerd is in deze zaak niet van doorslaggevend belang. Bij brief van 25 januari 2013 heeft [geïntimeerde], naar aanleiding van het onderzoeksrapport van Dekra van 19 december 2012, [appellant] immers nogmaals in gebreke gesteld en opnieuw de gelegenheid gegeven de vloer te herstellen. Dit is door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] de brief naar het huisadres van [appellant] - de woonstede in de zin van art. 1:10 lid 1 BW - heeft gestuurd (memorie van grieven sub 16). Daarmee mag in beginsel worden aangenomen dat deze brief hem heeft bereikt (HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, r.o. 3.3.2). Wat [appellant] aanvoert is onvoldoende om van dit beginsel af te wijken. Zo stelt [appellant] dat hij op zijn huisadres niet meer woonachtig was omdat hij niet meer in de woning mocht komen in verband met een echtscheiding, hetgeen zou blijken uit het openbare huwelijksregister, maar hij heeft niet gesteld dat hij volgens de gemeentelijke basisadministratie niet meer op dit huisadres woonachtig was, noch dat de brief daar niet is aangekomen. Het feit dat zijn ex-vrouw de brief (mogelijk) niet aan hem heeft doorgestuurd komt naar het oordeel van het hof voor zijn rekening en risico (artikel 3:37 lid 3 BW). [geïntimeerde] was, anders dan [appellant] betoogt, niet gehouden om het huwelijksregister te raadplegen. Nu [appellant] op 25 januari 2013 nogmaals in gebreke is gesteld en hem voor de tweede keer de gelegenheid is gegeven over te gaan tot herstel van de gebreken, maar [appellant] hier geen gehoor aan heeft gegeven, is [appellant] in verzuim. [geïntimeerde] verkeert daarom niet in schuldeisersverzuim.
Schadebegroting
13. [geïntimeerde] stelt dat hij zijn vordering tot nakoming ten aanzien van [appellant] bij brief van 15 maart 2013 heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [appellant] heeft ook betwist dat hij de omzettingsverklaring heeft ontvangen. Wat hier ook van zij, de inleidende dagvaarding van [geïntimeerde] kan worden aangemerkt als een verklaring in de zin van artikel 6:87 BW. In de dagvaarding sub 12 wordt verwezen naar de brief van 15 maart 2013 en in samenhang met het petitum is duidelijk dat [geïntimeerde] aanspraak maakt op (vervangende) schadevergoeding.
14. Grief V is ook gericht tegen de schadebegroting. De kantonrechter zou hiervoor ten onrechte de bevindingen van Dekra als uitgangspunt hebben genomen. [appellant] stelt in dit verband allereerst dat hij bereid was herstelwerkzaamheden te verrichten, en dat het onnodig was Dekra in te schakelen. De expertisekosten van € 1.190,-- zouden derhalve niet voor zijn rekening en risico dienen te komen. Voorts betwist [appellant] dat de gehele tegelvoer verwijderd en opnieuw gelegd dient te worden. Volgens [appellant] bedragen de kosten voor herstel maximaal € 1.500,--. Verder stelt [appellant] dat de kosten met betrekking tot de bescherming van het keukenblok niet zijn gespecificeerd en worden betwist. Bovendien is hij van mening dat deze kosten voor rekening van [geïntimeerde] moeten blijven, omdat hij het keukenblok heeft laten plaatsen terwijl hij wist dat er nog aan de vloer gewerkt moest worden. De kosten voor het spuitwerk, het inhuizen, opslaan en uithuizen van de inboedel en het verblijf in een hotel acht hij onnodig althans buitensporig.
14. Ten aanzien van de expertisekosten overweegt het hof als volgt. Zoals reeds geoordeeld onder r.o. 9 staat vast dat sprake is van gebreken aan de tegelvloer van [geïntimeerde]. [appellant] heeft deze gebreken niet binnen de door [geïntimeerde] gestelde termijn hersteld. Derhalve is [appellant] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn uit de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst voortvloeiende verplichtingen en is [appellant] gehouden de dientengevolge geleden schade te vergoeden. Tot die schade behoren op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW ook de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Daaronder vallen de gevorderde expertisekosten die blijkens de overgelegde factuur van Dekra € 1.190,-- bedragen. Voor zover [appellant] beoogt te stellen dat de hoogte van deze kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat is dat onvoldoende onderbouwd.
16. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] de conclusie van Dekra, dat de vloertegels en plinten van de gehele begane grondvloer verwijderd en opnieuw aangebracht dienen te worden, onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele stelling van [appellant] dat vervanging van de gehele tegelvloer niet noodzakelijk is, is hiervoor onvoldoende. Dekra begroot de kosten voor het verwijderen en afvoeren van de vloertegels, het egaliseren van de vloer en het leveren en aanbrengen van nieuwe vloertegels en plinten op € 8.800,-- in totaal. [appellant] schat de kosten voor herstel op maximaal € 1.500,--, maar heeft ook nagelaten deze stelling nader te onderbouwen. Derhalve zullen de herstelkosten zoals begroot door Dekra worden toegewezen. De kosten voor het aanbrengen van beschermingsmateriaal over het keukenblok ad € 800,00 zijn niet nader onderbouwd en komen het hof bovenmatig voor. Deze kosten zullen worden gematigd tot een bedrag van € 200,--. Zelfs wanneer [geïntimeerde] het keukenblok heeft laten installeren terwijl hij wist dat nog herstelwerkzaamheden aan de vloer uitgevoerd moesten worden, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. [appellant] mocht niet van [geïntimeerde] verwachten dat hij deze andere (reeds geplande) werkzaamheden in zijn woning voor onbepaalde tijd zou uitstellen totdat de tegelvloer zou zijn hersteld. De gevorderde schade die betrekking heeft op het spuitwerk zal worden afgewezen, omdat Dekra in haar onderzoeksrapport schrijft dat het spuitwerk op de wanden bij een zorgvuldige werkwijze waarschijnlijk niet beschadigd zal raken. De hoogte van de kosten met betrekking tot het inhuizen, opslaan en uithuizen van de inboedel zullen worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,-- in totaal. De vergelijking die [appellant] maakt met Shurgard gaat niet op, omdat hierbij geen rekening is gehouden met het inhuizen en uithuizen van de inboedel, en van [geïntimeerde] niet verwacht kan worden dat hij dit zelf (voor eigen rekening) doet. De kosten voor het verblijf elders in een hotel ad € 960,-- zullen als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen.
17. Grief V slaagt aldus gedeeltelijk voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. De herstelkosten en de gevolgschade worden door het hof begroot op € 11.460,-- in totaal. Dit bedrag zal, minus het nog openstaande bedrag van de factuur van € 4.642,-- worden toegewezen, aldus in totaal een bedrag van € 6.818,--.
18. Grief VI is gericht tegen de toewijzing van de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Volgens [appellant] kan geen sprake zijn van toewijzing omdat hij niet in verzuim verkeert en hij “
rauwelijks geconfronteerd is met een lopende procedure” (memorie van grieven sub 24). Het hof is van oordeel dat [appellant] wel in verzuim verkeert (zie r.o. 12) en dat de stelling van [appellant] om die reden niet opgaat. Grief VI faalt.
19. Aan bewijslevering komt het hof niet toe nu geen ter zake dienend bewijsaanbod is gedaan.
20. Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep van [appellant] grotendeels faalt, met dien verstande dat wegens het gedeeltelijk slagen van grief V het hof de aan [geïntimeerde] toekomende schadevergoeding zal vaststellen op een lager bedrag dan de kantonrechter heeft gedaan. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 8.905,01 in totaal (€ 6.818,-- aan herstelkosten en gevolgschade, € 1.190,-- aan expertisekosten en € 897,01 aan buitengerechtelijke incassokosten).
21. [appellant] zal als de – grotendeels – in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op nihil.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, zittingsplaats Dordrecht van 17 oktober 2013, doch uitsluitend voor zover [appellant] bij dat vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, is veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 13.097,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 12.200,80 vanaf 9 februari 2013 tot de dag van algehele voldoening;
  • en in zoverre opnieuw rechtdoende;
  • veroordeelt [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 8.905,01 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 8.008,-- vanaf 9 februari 2013 tot de dag van algehele voldoening;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op deze uitspraak begroot op nihil;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, R.S. van Coevorden, en
J. Montijn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.