Beoordeling van het hoger beroep
2.
In de voorliggende zaak zijn de volgende feiten van belang:
- [appellant], geboren op [geboortedatum], is op 30 november 2012 bij [bedrijf], een
transportbedrijf, in dienst getreden in de functie van chauffeur. Laatstelijk was [appellant]
daar werkzaam op basis van een contract voor onbepaalde tijd, dit tegen een salaris van
€ 2.088,-- bruto per periode van vier weken, te vermeerderden met 8% vakantietoeslag en
andere emolumenten.
- [appellant] was in de nacht van 9 op 10 december 2015 belast met transport van medicijnen
van Turnhout naar Barendrecht. Op de A-16, nabij Hendrik Ido Ambacht, is er bij het
uitvoegen naar het daar aanwezige benzinestation, tussen [appellant] en de bestuurder van
een (kleine) personenauto die ook wilde uitvoegen, genaamd [betrokkene] (hierna: [betrokkene]
) over en weer sprake geweest van verkeersirritatie.
- Beide voertuigen zijn uitgevoegd. [betrokkene] is gaan tanken, [appellant] heeft zijn
vrachtwagen geparkeerd. [appellant] is daarbij in de vrachtwagen gebleven.
- Na te hebben getankt en afgerekend, is [betrokkene] op [appellant] afgelopen om hem aan te
spreken op zijn rijgedrag bij het uitvoegen als voormeld. [appellant] bevond zich toen nog
steeds in zijn cabine. Bij de vrachtwagen heeft tussen [betrokkene] en [appellant] een
woordenwisseling (scheldpartij) plaatsgevonden. [betrokkene] raakte daarbij erg geïrriteerd.
In zijn irritatie heeft [betrokkene] de linker buitenspiegel van de vrachtwagen een tik
gegeven waarop [appellant] reageerde met woorden als “Blijf van mijn vrachtwagen af”.
Daarop heeft [betrokkene] de cabinedeur van de vrachtwagen opengetrokken. Vervolgens
heeft [betrokkene] die deur, in reactie op het gedrag van [appellant], weer dicht gesmeten.
Daarbij heeft die deur [appellant] geraakt.
- [appellant] heeft daarop een stalen staaf (van zo’n 80 cm) gepakt die in de cabine lag en is
uit de vrachtwagen gestapt en richting [betrokkene] gelopen. Met die staaf, vasthoudend met
twee handen, heeft [appellant] naar [betrokkene] uitgehaald en hem met die staaf één maal
geslagen. [appellant] is daarna naar zijn vrachtwagen gegaan en heeft zijn weg vervolgd.
- Het gedrag van [appellant] als hiervoor vermeld is voor [bedrijf] reden geweest om [appellant]
op non-actief te stellen.
- [appellant] is door de politierechter in de rechtbank Den Haag ter zake van het slaan van [betrokkene]
met een ijzeren staaf veroordeeld tot een werkstaf van 40 uur. [appellant] heeft tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend.
3. Bij verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank binnengekomen op 1 februari 2016, heeft [bedrijf] de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst van partijen op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden. [bedrijf] heeft daartoe aangevoerd dat [appellant] zich zonder enige rechtvaardiging schuldig heeft gemaakt aan geweld en agressie door [betrokkene] met een ijzeren staaf te slaan en dat zij dat onder geen beding kan accepteren. Volgens [bedrijf] is er aan de kant van [appellant] sprake van verwijtbaar handelen, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [appellant] te laten voortduren (art. 7:669, lid 3 aanhef en sub e BW). [bedrijf] stelt zich op het standpunt dat het gewraakte gedrag van [appellant] ernstig verwijtbaar is en dat om die reden [appellant] geen transitievergoeding toekomt.
[appellant] heeft zich tegen het verzoek van [bedrijf] verweerd.
4. Oordelende dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar handelen als bedoeld in art. 7:669, lid 3 aanhef en sub e BW, heeft de kantonrechter bij beschikking van 24 maart 2016 de arbeidsovereenkomst van partijen ontbonden per 25 maart 2016 en [appellant] op de voet van art. 7:673, lid 7 aanhef en sub c BW een transitievergoeding ontzegd. Tevens heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding.
5. [appellant] kan zich met de beschikking van de kantonrechter niet verenigen. In het kader van het appel tegen die beschikking heeft [appellant] twee bezwaren geformuleerd. Het eerste bezwaar richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van verwijtbaarheid als bedoeld in art. 7:699, lid 3 aanhef en sub e BW. Het hof overweegt ter zake als volgt.
6. Na het verkeersongenoegen bij het uitvoegen naar de benzinepomp op de A-16 nabij Hendrik Ido Ambacht is het [betrokkene] geweest die de confrontatie met [appellant] gezocht heeft. Niet aanstonds na het tot stilstand brengen van de voertuigen, maar eerst nadat
[betrokkene] getankt en afgerekend had. Door in geagiteerde gemoedstoestand op de vrachtwagen waar [appellant] zich in bevond, af te stappen, tegen de (linker buitenspiegel van de) vrachtwagen te slaan en op enig moment daarna de cabinedeur van de vrachtwagen van [appellant] open te trekken, heeft [betrokkene] bij [appellant] zondermeer een gevoel van onveiligheid gecreëerd. Door het in geagiteerde toestand opentrekken van de cabinedeur heeft [betrokkene] [appellant] bedreigd in zijn privédomein. Niet duidelijk is echter, waarom [appellant], nadat [betrokkene] de cabinedeur had dicht gesmeten, die deur niet zelf heeft dicht getrokken, op slot gedaan en vervolgens is weggereden om zich zo aan de agressie van [betrokkene] te onttrekken. De verklaring van [appellant] dat hij de deur niet dicht kon trekken omdat [betrokkene] daarvoor te dicht bij stond, overtuigt het hof niet. [betrokkene] had immers een paar passen achteruit gedaan en [appellant] had de ruimte om uit de cabine te stappen. Echte noodzaak om uit de vrachtwagen te stappen en op [betrokkene] af te lopen om hem te laten ophouden met zijn tegen (de vrachtwagen van) [appellant] gerichte agressie, was er naar het oordeel van het hof dan ook niet, in ieder geval blijkt daar onvoldoende van. Door uit de vrachtwagen te stappen, daarbij een ijzeren staaf uit die vrachtauto mee te nemen en daarmee op [betrokkene] af te lopen en te slaan, heeft [appellant], naar het oordeel van het hof, onnodig de situatie doen escaleren. Dat [appellant] niets anders kon doen dan hij gedaan heeft blijkt uit niets. Van enig acuut dreigend gevaar dat zich direct naast de vrachtwagen afspeelde en dat afgewend moest worden, was geen sprake, nu [appellant] op zeker een paar meter van de vrachtauto vandaan [betrokkene] met de ijzeren staaf geslagen heeft.
7. Een werknemer die tijdens het uitvoeren van de bedongen arbeid handelt op de wijze, zoals hiervoor geschetst, maakt zich naar het oordeel van het hof schuldig aan verwijtbaar handelen als bedoeld in art. 7:669, lid 3 aanhef en sub e BW. Uiteindelijk is de bron van agressie gekeerd en heeft deze zich verschoven van [betrokkene] naar [appellant]. [bedrijf] hoeft dat niet te tolereren. Grief I gaat naar het oordeel van het hof niet op.
8. Het tweede bezwaar dat [appellant] geformuleerd heeft tegen de beschikking van de kantonrechter betreft het onthouden van een transitievergoeding. Deze grief treft naar het oordeel van het hof wel doel. Het hof vindt daarbij van belang dat [betrokkene] zich zeer agressief tegenover [appellant] heeft opgesteld en [appellant] heeft bedreigd en uitgedaagd. [appellant] is daar op ingegaan en heeft zichzelf daarbij verloren door uiteindelijk [betrokkene] met een ijzeren staaf te slaan. Dit valt [appellant] aan te rekenen, maar is, gelet op de context waarin een en ander zich heeft afgespeeld, wel verwijtbaar, maar niet ernstig in de zin van art. 7:673, lid 7 aanhef en sub c BW. Vorenstaande betekent dat [appellant] recht heeft op een transitievergoeding nu zijn dienstverband met [bedrijf] langer dan twee jaar geduurd heeft. Voor het toekennen van een billijke vergoeding ziet het hof geen aanleiding.
9. De conclusie van al het voorgaande is dat waar het tweede bezwaar doel treft, de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd. Waar de opgeworpen bezwaren gedeeltelijk doeltreffen, ziet het hof aanleiding de kosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep te compenseren.