ECLI:NL:GHDHA:2016:2718

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
200.163.167/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over diefstal van geparkeerde auto en bewijslevering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep in een verzekeringsrechtelijke kwestie. De appellant, [appellant], heeft een claim ingediend bij Goudse Verzekeringen N.V. (hierna: De Goudse) voor een verzekeringsuitkering na de gestelde diefstal van zijn geparkeerde auto op 8 of 9 april 2013. In een eerder tussenarrest van 2 februari 2016 heeft het hof de appellant toegelaten tot het leveren van bewijs. De appellant heeft zichzelf en een getuige, [S], gehoord, maar het hof oordeelt dat de bewijslevering niet voldoende is om de diefstal te bewijzen.

De appellant heeft verklaard dat hij de auto op slot in de buurt van zijn woning heeft achtergelaten, maar het hof vindt dat deze verklaring onvoldoende objectief bewijs oplevert. De getuigenverklaring van [S] voegt ook niet genoeg toe, aangezien deze voornamelijk is gebaseerd op wat de appellant heeft verteld. Het hof concludeert dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn voor de gestelde diefstal.

Daarnaast is er een discussie over de diefstal van de velgen en banden van de auto. De appellant en [S] hebben verklaard dat de sportvelgen zijn vervangen door goedkopere exemplaren, maar het hof oordeelt dat ook deze verklaringen niet voldoende zijn onderbouwd. Het hof bekrachtigt uiteindelijk het bestreden vonnis en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.163.167/01
Zaaknummer rechtbank : 3254683 RL EXPL 14-22667

arrest van 27 september 2016

inzake

[naam],

Wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P. de Witte te Den Haag,
tegen

Goudse Verzekeringen N.V.,

gevestigd te Gouda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Goudse,
advocaat: mr. W.E. Noordhoorn Boelen te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Bij tussenarrest van 2 februari 2016 heeft het hof [appellant] toegelaten tot het leveren van bewijs als in dat arrest omschreven. [appellant] heeft vervolgens zichzelf en [S] als getuigen doen horen. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. [appellant] heeft een memorie na enquête genomen en De Goudse een antwoordmemorie na enquête.
Ten slotte hebben partijen andermaal de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] is toegelaten tot het leveren van (aanvullend) bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat de auto op 8 of 9 april 2013 is gestolen. Het hof is van oordeel dat [appellant] daarin niet is geslaagd.
2. Naast de aangifte van de diefstal die [appellant] heeft gedaan, vormt zijn eigen getuigenverklaring, kort gezegd inhoudende dat hij de auto op slot in de buurt van zijn woning heeft achtergelaten en vervolgens niet heeft aangetroffen, in het licht van hetgeen in het tussenarrest is overwogen onvoldoende aanvullend bewijs. De aangifte en de verklaring zijn beide niet meer dan zijn eigen weergave van wat er is gebeurd; enig objectief aanknopingspunt ontbreekt. Ook de getuigenverklaring van [S] legt onvoldoende gewicht in de schaal. Laatstgenoemde heeft – kort samengevat – verklaard dat [appellant] hem op een gegeven moment vertelde dat zijn auto gestolen was en dat [appellant] hem nadien op enig moment heeft verzocht hem te helpen om zijn persoonlijke spullen (die nog in de auto lagen) op te halen, waarna [S] met [appellant] naar de Zichtenburglaan is gereden.
De wetenschap van [S] over de diefstal is – ook als wordt uitgegaan van de juistheid van zijn verklaring – van [appellant] afkomstig en voegt daarom onvoldoende toe. Dat [S] mee is geweest om de persoonlijke spullen uit de – door de politie gestalde – auto te halen, vormt evenmin bewijs voor de diefstal. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de auto is teruggevonden en bij de politie was gestald.
3. Wat resteert is de gestelde diefstal van de velgen en banden. Zowel [appellant] als [S] hebben verklaard dat zij bij het ophalen van de spullen uit de auto hebben gezien dat de sportvelgen van de auto waren vervangen door goedkopere velgen en banden. [appellant] heeft aangevoerd dat daarmee ook een motief voor het wegslepen van de auto is gegeven, namelijk de diefstal van de (duurdere) velgen en de banden. [appellant] heeft echter andermaal (het hof verwijst naar rov. 8 van zijn tussenarrest) nagelaten deze verklaring van enige (objectiveerbare) nadere onderbouwing te voorzien, bijvoorbeeld door middel van foto’s van de door hem bij zijn bezoek aan het politiebureau aangetroffen velgen en banden, gegevens van zijn garage waaruit blijkt dat er (oorspronkelijk) sportvelgen waren aangebracht en dergelijke. Daar komt nog bij dat De Goudse terecht heeft aangevoerd dat het scenario dat de auto is weggesleept (enkel) om de velgen en banden te kunnen stelen niet zonder meer aannemelijk is, te minder nu onduidelijk is waarom de dieven dan de moeite zouden hebben genomen om de gestolen velgen te vervangen door goedkopere exemplaren. Het hof acht daarom de verklaringen van [S] en [appellant] op dit punt, ook in combinatie met de hierboven besproken bewijsmiddelen, te mager om de diefstal bewezen te achten.
4. Het bovenstaande brengt mee dat de overige verweren van De Goudse geen bespreking meer behoeven en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
et

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het bestreden vonnis;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van De Goudse tot op heden begroot op € 711,- aan griffierecht, € 2.528,- aan salaris voor de advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, M.M. Olthof en P.M. Verbeek, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.