ECLI:NL:GHDHA:2016:2511

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
200.168.384-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en uitleg daarvan in civiel recht

In deze zaak gaat het om een geschil over de uitleg van een erfdienstbaarheid van weg tussen twee percelen, waarbij [Y] als eigenaar van perceel [Y] en [X] als eigenaar van perceel [X] betrokken zijn. De erfdienstbaarheid is in 1976 gevestigd en houdt in dat [Y] over het perceel van [X] naar de openbare weg kan komen. Het hof beoordeelt de grieven van [X] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin [X] werd veroordeeld om belemmeringen op zijn perceel weg te halen en een bepaalde breedte van de uitweg te waarborgen. De rechtbank had bepaald dat de uitweg tenminste 3.70 meter breed moest zijn, maar [X] betwistte deze breedte en voerde aan dat de erfdienstbaarheid niet zo ruim geïnterpreteerd kon worden. Het hof oordeelt dat de erfdienstbaarheid inderdaad een breedte van ten minste 3.50 meter vereist, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank grotendeels wordt bekrachtigd, met uitzondering van de breedte-eisen. Het hof wijst de gewijzigde eis van [Y] voor een breedte van 4.50 meter af, omdat de totale breedte van de uitweg, inclusief het perceel van [H], voldoende is voor brandweer en hulpdiensten. De proceskosten worden toegewezen aan [Y] in het principaal appel, terwijl de kosten in het incidenteel appel worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.168.384/01
Rolnummer rechtbank : C/09/459896/ HA ZA 14-199

Arrest van 13 september 2016

in de zaak van

1. [naam],

wonende te [woonplaats], gemeente […],

2. [naam],

wonende te [woonplaats], gemeente […],
appellanten in het principaal appel,
verweerders in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [X] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. A.P.E.M. Pover te Meppel,
tegen

[naam],

wonende te [woonplaats], gemeente […],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [Y],
advocaat: mr. T.R.A. Wondolleck te Den Haag.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 26 mei 2015 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie na aanbrengen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2015. Hiervan in proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [X] bij memorie van grieven zes grieven aangevoerd. [Y] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden en van zijn kant incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van een grief. [Y] heeft daarbij zijn eis gewijzigd. [X] heeft hiertegen verweer gevoerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel (met een productie). Vervolgens is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

In het principaal en incidenteel appel

De door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16 van het bestreden vonnis van 31 december 2014 vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Kort en zakelijk weergegeven gaat het geschil om het volgende.
(2.1) [Y] is eigenaar van het perceel, met woonhuis, kassen en bijbehorende opstallen, [adres3] in Zevenhuizen, kadastraal bekend sectie E 470 (hierna ook: [adres3] of perceel [Y]).
(2.2) [X] is eigenaar van het perceel, met woonhuis, [adres1] in [plaats], kadastraal bekend sectie […] (hierna ook: [adres1] of perceel [X]).
(2.3) [naam] (hierna: [H]) is eigenaar van het perceel, met woonhuis en loods, [adres2] in [plaats], kadastraal bekend sectie […] (hierna ook: [adres2] of perceel [H]).
(2.4) Het perceel [Y] ligt niet aan de openbare weg, maar achter perceel [X]. Ten gunste van het perceel [Y] (als heersend erf) en ten laste van het perceel [X] (als lijdend erf) is (in 1976) bij notariële akte een erfdienstbaarheid van weg gevestigd, zodat vanaf [adres3] de openbare weg kan worden bereikt. Deze erfdienstbaarheid luidt als volgt:
“Ten behoeve van het verkochte[hof: [adres3]]
en ten laste van het niet verkochte gedeelte van gemeld kadastraal perceel sectie […] nummer […][hof: [adres1]]
, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen van het heersend erf en te gaan over het lijdend erf naar de openbare weg en omgekeerd,mede met alle voertuigen voor de tuinbouw bestemd[onderstreping hof].Op het erf mag echter niet worden geparkeerd.”(2.5) Feitelijk is de situatie reeds lange tijd zo dat tussen perceel [H] en perceel [X] een (door [H] sr. en [Y] sr. gerealiseerde) geasfalteerde weg loopt, en wel vanaf de openbare weg de [weg] tot (in ieder geval) perceel [Y] (hierna: de uitweg). De erfgrens tussen de percelen [H] en [X] ligt bij benadering op de lengteas van de uitweg. Anders gezegd: de uitweg (in lengterichting bezien vanaf de openbare weg) ligt voor de helft (de linkerhelft) op perceel [X] en voor de andere helft (de rechterhelft) op perceel [H].
(2.6) Voormelde erfdienstbaarheid, die is gevestigd ten laste van perceel [X], rust dus op de linkerhelft van de uitweg. Perceel [H] (de rechterhelft van de uitweg) is niet bij akte met een erfdienstbaarheid van weg belast.
(2.7) Tussen [Y] en [X] is een conflict ontstaan over de inhoud van de erfdienstbaarheid en het gebruik van de uitweg ten behoeve van perceel [Y]. Mede doordat [X] obstakels op zijn gedeelte van de uitweg had geplaatst was dit weggedeelte volgens [Y] te smal geworden om tot weg te dienen, zeker voor vrachtvervoer.
(2.8) Op vordering van [Y] heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
(i) [X] verboden om de erfdienstbaarheid (om over zijn erf naar de [weg] te gaan) te belemmeren;
(ii) [X] veroordeeld om belemmeringen op zijn perceel weg te halen en weg te houden, en wel zodanig dat de uitweg – gemeten vanaf de erfgrens van perceel [H] – bij het eerste gedeelte (vanaf de oprit bij de [weg] tot de huidige schutting) tenminste 3.70 meter breed moet zijn en voor het overige tenminste 3.25 meter, op straffe van een dwangsom;
(iii) [X] veroordeeld om € 605,--, € 630 en € 768, met rente, aan [Y] te betalen;
(iv) [X] veroordeeld in de proceskosten.
[X] is van deze beslissing in hoger beroep gekomen en heeft daarbij, zakelijk weergegeven, de volgende grieven geformuleerd. (1) De rechtbank treedt buiten het geschil van partijen door de (hiervoor in rechtsoverweging 2.8, ii) genoemde breedtes van 3.70 m en 3.25 m te formuleren. Deze staan niet in de akte. (2) Het moge zo zijn dat de gemiddelde breedte van een vrachtwagen 2.55 m is, maar deze breedte anno 2014 kan de rechtbank nimmer tot uitgangspunt nemen, nu de erfdienstbaarheid in 1976 is gevestigd en het een feit van algemene bekendheid is dat sindsdien het volume, de breedte en de omvang van het vrachtverkeer aanzienlijk zijn toegenomen. De wegbreedtes van 3.70 en 3.25 m waar de rechtbank vanuit is gegaan, komen hiermee op losse schroeven te staan. (3) Ten onrechte overweegt de rechtbank dat [H] het gebruik van zijn weggedeelte slechts heeft gedoogd, zodat er geen sprake is geweest van bezit, hetgeen een geslaagd beroep op verjaring in de weg staat. (4) Ten onrechte gaat de rechtbank uit van een gedogen door [H] en miskent de rechtbank dat er altijd één weg heeft gelegen en nimmer twee wegen. (5) Er is wel degelijk sprake van samenspanning tussen [Y] en [H], waardoor het geen zin heeft om [H] in de procedure te betrekken. De rechtbank gaat hier ten onrechte aan voorbij. (6) Ten onrechte heeft de rechtbank het beroep van [X] op misbruik van recht (ontbreken van belang bij [Y]) verworpen, nu de kwekerij Ben [Y] BV per 15 september 2013 is ontbonden. [X] weerspreekt de stelling van [Y] dat [Y] de kassen nog steeds verhuurt en dat hier nog steeds een kwekerij wordt geëxploiteerd.
[Y] heeft in incidenteel appel een grief geformuleerd. Deze grief houdt in dat de door de rechtbank aangehouden breedte van 3.25 m in de praktijk niet voldoende is, mede gelet op de spiegels van de vrachtwagens, met name nu [X] precies op 3.25 m vanaf de erfgrens met [H] een hoge schutting heeft geplaatst en er een boom staat, terwijl [H] van plan is ook een schutting (hekwerk) te plaatsen. Bovendien moet de weg ook toegankelijk zijn voor brandweer en andere hulpdiensten. Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een verbindingsweg een breedte van tenminste 4.5 m te hebben.
[Y] heeft vervolgens geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met uitzondering van beslissing (ii). Te dien aanzien heeft hij zijn eis in die zin gewijzigd en, kort weergegeven, gevorderd dat de aangehouden breedte 4.50 m dient te zijn.
Beoordeling van de grieven
Niet in geschil is dat ten laste van perceel [X] een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten gunste van perceel [Y]. Evenmin is in geschil dat (vanaf de openbare weg gezien) de linkerhelft van de uitweg behoort tot perceel [X], de rechterhelft van de uitweg tot perceel [H] en dat op deze rechterweghelft geen erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. Tot slot is niet in geschil dat al geruime tijd geleden beide perceelsgedeelten tot een geasfalteerde weg zijn gevormd (de uitweg).
Het meest vergaande verweer van [X] houdt in dat op de rechterweghelft (van [H]) ten gunste van [Y] (en ten gunste van hemzelf) een erfdienstbaarheid van weg door verjaring is ontstaan, zodat [Y] op deze grond gerechtigd is ook dit deel van de uitweg te gebruiken en [Y] bij de vordering geen belang heeft.
Zoals de rechtbank onweersproken en overigens met juistheid heeft overwogen (in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis) is voor de beoordeling van dit verweer in deze procedure geen plaats, nu [H] geen partij is in deze procedure en hij blijkens de overgelegde verklaring betwist dat [Y] gerechtigd is de weghelft van [H] te gebruiken. De omstandigheid dat [X] niets verwacht van het betrekken van [H] bij deze procedure maakt dit niet anders. Grief 5 van [X] wordt dan ook verworpen.
Overigens heeft [Y] aangevoerd dat hij zich nooit als bezitter van (een erfdienstbaarheid betreffende) de rechterweghelft heeft beschouwd. Ook dit staat aan verjaring ten gunste van [Y] in de weg. Bij (verdere) bespreking van grief 3 van [X] is geen belang, terwijl grief 4 van [X] zelfstandige betekenis mist.
Daarnaast heeft [X] betoogd dat [Y] ook om andere redenen geen belang (artikel 3:303 BW) heeft bij zijn vordering en er sprake is van misbruik van bevoegdheid (3:13 BW) omdat het tuinbouwbedrijf van [Y] in 2013 is gestaakt. Zoals hierna verder toegelicht zal worden, is de erfdienstbaarheid in de akte ruim geformuleerd. Het gebruik van de weg is daarbij niet beperkt tot voertuigen die voor de tuinbouw zijn bestemd. De weg mag ook voor andere (privé en zakelijke) doeleinden worden gebruikt. De enkele omstandigheid dat [Y] zijn tuinbouwbedrijf heeft gestaakt, betekent dus niet dat [Y] reeds daarom geen belang meer heeft bij zijn vordering. [Y] heeft reeds in eerste aanleg aangevoerd dat hij de kwekerij heeft verhuurd. Deze stelling heeft [X] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep voldoende gemotiveerd weersproken. Voor het overige verwijst het hof naar rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis, welke overweging het hof tot de zijne maakt. Grief 6 van [X] wordt verworpen.
Uitgangspunt in deze procedure is dus de erfdienstbaarheid van weg ten laste van perceel [X] (dus de linkerweghelft). Op grond van artikel 5:73, eerste lid, BW wordt de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daarover ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bestaat er ook dan nog twijfel, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend. Bij de uitleg van de akte van vestiging komt het daarbij aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2397, NJ 2007, 5, HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010: BO1815, NJ 2011, 9).
Bij de vestiging van de erfdienstbaarheid is in de akte het volgende bepaald.
“(…) de erfdienstbaarheid van weg om te komen van het heersend erf en te gaan over het lijdend erf naar de openbare weg en omgekeerd, mede met alle voertuigen voor de tuinbouw bestemd.In de akte is uitdrukkelijk bepaald dat
mede met allevoertuigen voor de tuinbouw de uitweg mag worden gebruikt. De erfdienstbaarheid is in de akte dus ruim omschreven en staat in ieder geval toe dat alle voertuigen voor de tuinbouw bestemd de weg gebruiken. Zij impliceert tevens gebruik van de weg voor andere (zakelijke) voertuigen. Zowel uit de stellingen van [X] als die van [Y] leidt het hof af dat de uitweg met een zekere regelmaat (hoewel niet heel frequent) wordt gebruikt door vrachtwagens van en naar het perceel [Y]. Nu er een conflict is, mede over het formaat van de vrachtwagens die de uitweg mogen gebruiken, is het de taak van de rechter om de breedtes te bepalen. Grief 1 van [X] wordt verworpen.
[Y] heeft zelf betoogd dat de gemiddelde breedte van een vrachtwagen 2.55 m is en betoogt in hoger beroep dat geconditioneerde voertuigen maximaal 2.60 m mogen zijn. Met spiegels (van elk 20 cm, zoals [Y] onweersproken heeft gesteld) komt een vrachtauto zo uit op een breedte van 2.95 à 3.00 m. [Y] verbindt hieraan (in incidenteel appel) de conclusie dat de door de rechtbank gehanteerde wegbreedte van 3.25 m te smal is. Dit betoog slaagt in zoverre dat het hof de benodigde breedte van de weg ten behoeve van de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid redelijkerwijs in het licht van de akte aldus uitlegt dat deze tenminste 3.50 m dient te zijn. De incidentele grief van [X] slaagt in zoverre. Hiermee verwerpt het hof de stelling van [X] in grief 2 dat de erfdienstbaarheid uit 1976 is en dat de vrachtwagens sindsdien steeds breder zijn geworden. Niet alleen heeft [X] deze stelling, die door [Y] is weersproken, niet onderbouwd, terwijl het hof dit geen feit van algemene bekendheid acht, maar bovendien staat vast (mede door beide partijen overgelegde foto’s) dat de erfdienstbaarheid geruime tijd met dergelijke vrachtwagens is uitgeoefend.
Voor zover [X] heeft willen stellen dat de akte uit 1976 naar voormelde (objectieve) uitlegmaatstaven onjuist wordt uitgelegd, heeft hij zijn stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Grief 2 van [X] wordt eveneens verworpen.
[Y] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd en vordert thans, anders dan in eerste aanleg toen een goed begaanbare weg van 3.75 m werd gevorderd, een onbelemmerde doorgang van tenminste 4.50 m. Hij gebruikt hierbij als argument dat brandweer en hulpdiensten zijn perceel moeten kunnen bereiken.
12. Deze vermeerderde eis zal worden verworpen. Duidelijk is dat brandweer en hulpdiensten (dus in noodgevallen) gebruik kunnen maken van de uitweg, die in totaliteit (inclusief de rechterweghelft van [H]) breed genoeg daarvoor is. Niet valt in te zien waarom daartoe slechts het weggedeelte van [X] beschikbaar gehouden moet worden.
Slotsom
12. Het bestreden vonnis zal grotendeels worden bekrachtigd, met dien verstande dat het hof de door [X] vrij te houden breedte van de weg in plaats van 3.25 meter op 3.50 meter zal bepalen. De in hoger beroep gewijzigde eis van [Y] zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X] worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Voor een beslissing thans over de nakosten ziet het hof geen grond. De proceskosten in het incidenteel beroep zullen worden gecompenseerd nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, aangezien partijen geen relevante feiten op de in hoger beroep te vergen wijze te bewijzen hebben aangeboden.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 december 2014, met uitzondering van regel acht van het tweede gedachtestreepje van het dictum (de laatste regel van bladzijde 8 van het vonnis),
  • bepaalt dat in plaats van voormelde regel gelezen moet worden:
  • veroordeelt [X] in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 311,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
  • compenseert de proceskosten in het incidenteel appel;
  • wijst af het door [Y] (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.J. van Sandick en M.E. Honée, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.