Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 13 september 2016
1. [naam],
2. [naam],
verweerders in het incidenteel appel,
[naam],
appellant in het incidenteel appel,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
In het principaal en incidenteel appel
(2.1) [Y] is eigenaar van het perceel, met woonhuis, kassen en bijbehorende opstallen, [adres3] in Zevenhuizen, kadastraal bekend sectie E 470 (hierna ook: [adres3] of perceel [Y]).
(2.2) [X] is eigenaar van het perceel, met woonhuis, [adres1] in [plaats], kadastraal bekend sectie […] (hierna ook: [adres1] of perceel [X]).
(2.3) [naam] (hierna: [H]) is eigenaar van het perceel, met woonhuis en loods, [adres2] in [plaats], kadastraal bekend sectie […] (hierna ook: [adres2] of perceel [H]).
(2.4) Het perceel [Y] ligt niet aan de openbare weg, maar achter perceel [X]. Ten gunste van het perceel [Y] (als heersend erf) en ten laste van het perceel [X] (als lijdend erf) is (in 1976) bij notariële akte een erfdienstbaarheid van weg gevestigd, zodat vanaf [adres3] de openbare weg kan worden bereikt. Deze erfdienstbaarheid luidt als volgt:
“Ten behoeve van het verkochte[hof: [adres3]]
en ten laste van het niet verkochte gedeelte van gemeld kadastraal perceel sectie […] nummer […][hof: [adres1]]
, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen van het heersend erf en te gaan over het lijdend erf naar de openbare weg en omgekeerd,mede met alle voertuigen voor de tuinbouw bestemd[onderstreping hof].Op het erf mag echter niet worden geparkeerd.”(2.5) Feitelijk is de situatie reeds lange tijd zo dat tussen perceel [H] en perceel [X] een (door [H] sr. en [Y] sr. gerealiseerde) geasfalteerde weg loopt, en wel vanaf de openbare weg de [weg] tot (in ieder geval) perceel [Y] (hierna: de uitweg). De erfgrens tussen de percelen [H] en [X] ligt bij benadering op de lengteas van de uitweg. Anders gezegd: de uitweg (in lengterichting bezien vanaf de openbare weg) ligt voor de helft (de linkerhelft) op perceel [X] en voor de andere helft (de rechterhelft) op perceel [H].
(2.6) Voormelde erfdienstbaarheid, die is gevestigd ten laste van perceel [X], rust dus op de linkerhelft van de uitweg. Perceel [H] (de rechterhelft van de uitweg) is niet bij akte met een erfdienstbaarheid van weg belast.
(2.7) Tussen [Y] en [X] is een conflict ontstaan over de inhoud van de erfdienstbaarheid en het gebruik van de uitweg ten behoeve van perceel [Y]. Mede doordat [X] obstakels op zijn gedeelte van de uitweg had geplaatst was dit weggedeelte volgens [Y] te smal geworden om tot weg te dienen, zeker voor vrachtvervoer.
(2.8) Op vordering van [Y] heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
(i) [X] verboden om de erfdienstbaarheid (om over zijn erf naar de [weg] te gaan) te belemmeren;
(ii) [X] veroordeeld om belemmeringen op zijn perceel weg te halen en weg te houden, en wel zodanig dat de uitweg – gemeten vanaf de erfgrens van perceel [H] – bij het eerste gedeelte (vanaf de oprit bij de [weg] tot de huidige schutting) tenminste 3.70 meter breed moet zijn en voor het overige tenminste 3.25 meter, op straffe van een dwangsom;
(iii) [X] veroordeeld om € 605,--, € 630 en € 768, met rente, aan [Y] te betalen;
(iv) [X] veroordeeld in de proceskosten.
[Y] heeft vervolgens geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met uitzondering van beslissing (ii). Te dien aanzien heeft hij zijn eis in die zin gewijzigd en, kort weergegeven, gevorderd dat de aangehouden breedte 4.50 m dient te zijn.
Beoordeling van de grieven
Zoals de rechtbank onweersproken en overigens met juistheid heeft overwogen (in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis) is voor de beoordeling van dit verweer in deze procedure geen plaats, nu [H] geen partij is in deze procedure en hij blijkens de overgelegde verklaring betwist dat [Y] gerechtigd is de weghelft van [H] te gebruiken. De omstandigheid dat [X] niets verwacht van het betrekken van [H] bij deze procedure maakt dit niet anders. Grief 5 van [X] wordt dan ook verworpen.
Overigens heeft [Y] aangevoerd dat hij zich nooit als bezitter van (een erfdienstbaarheid betreffende) de rechterweghelft heeft beschouwd. Ook dit staat aan verjaring ten gunste van [Y] in de weg. Bij (verdere) bespreking van grief 3 van [X] is geen belang, terwijl grief 4 van [X] zelfstandige betekenis mist.
“(…) de erfdienstbaarheid van weg om te komen van het heersend erf en te gaan over het lijdend erf naar de openbare weg en omgekeerd, mede met alle voertuigen voor de tuinbouw bestemd.In de akte is uitdrukkelijk bepaald dat
mede met allevoertuigen voor de tuinbouw de uitweg mag worden gebruikt. De erfdienstbaarheid is in de akte dus ruim omschreven en staat in ieder geval toe dat alle voertuigen voor de tuinbouw bestemd de weg gebruiken. Zij impliceert tevens gebruik van de weg voor andere (zakelijke) voertuigen. Zowel uit de stellingen van [X] als die van [Y] leidt het hof af dat de uitweg met een zekere regelmaat (hoewel niet heel frequent) wordt gebruikt door vrachtwagens van en naar het perceel [Y]. Nu er een conflict is, mede over het formaat van de vrachtwagens die de uitweg mogen gebruiken, is het de taak van de rechter om de breedtes te bepalen. Grief 1 van [X] wordt verworpen.
Voor zover [X] heeft willen stellen dat de akte uit 1976 naar voormelde (objectieve) uitlegmaatstaven onjuist wordt uitgelegd, heeft hij zijn stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd. Grief 2 van [X] wordt eveneens verworpen.
Slotsom
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 december 2014, met uitzondering van regel acht van het tweede gedachtestreepje van het dictum (de laatste regel van bladzijde 8 van het vonnis),
- bepaalt dat in plaats van voormelde regel gelezen moet worden:
- veroordeelt [X] in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 311,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
- compenseert de proceskosten in het incidenteel appel;
- wijst af het door [Y] (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.