ECLI:NL:GHDHA:2016:2446

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
200.185.305/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van de schone lei in het kader van schuldsanering met nieuwe bovenmatige schuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin aan haar de schone lei is onthouden. De rechtbank oordeelde dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling door een nieuwe bovenmatige schuld van € 3.000,- aan Menzis te laten ontstaan. Deze schuld is ontstaan door het storneren van automatische incasso's, en [appellante] heeft nagelaten de bewindvoerder hierover te informeren.

[Appellante] heeft aangevoerd dat haar tekortkomingen niet aan haar kunnen worden toegerekend vanwege haar ziekte (Parkinson) en de bijwerkingen van haar medicatie, die haar vergeetachtig maken. Ze stelde dat ze zich niet bewust was van de schuld en dat ze niet wist dat ze de bewindvoerder moest informeren. Daarnaast heeft ze gesuggereerd dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling een betere oplossing zou zijn, gezien haar aanvraag tot budgetbeheer en de getroffen betalingsregeling met Menzis.

De bewindvoerder heeft echter betoogd dat [appellante] wel degelijk toerekenbaar tekort is geschoten, omdat zij herhaaldelijk is aangeschreven over de openstaande schuld en geen actie heeft ondernomen. Het hof heeft de argumenten van [appellante] en de bewindvoerder gewogen en is tot de conclusie gekomen dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling, gezien de financiële situatie van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.185.305/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/13/137 R

arrest van 17 maart 2016

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.M. Diekstra te Leiden.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2013 is ten aanzien van [appellante] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2016 is aan [appellante] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij het op 9 februari 2016 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift. Bij brieven van 1 en 4 maart heeft [appellante] de processtukken van de eerste aanleg en een aantal producties toegezonden. Bij brieven van 15 februari en 3 maart 2016 heeft [naam], de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. van der Laan (een kantoorgenoot van mr. Diekstra), alsmede de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft aan [appellante] de schone lei onthouden op de grond dat zij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [appellante] toerekenbaar een schuld bij Menzis heeft laten ontstaan van € 3.000,-. [appellante] heeft nagelaten de bewindvoerder over deze schuld te informeren en heeft geen actie ondernomen om de schade te beperken aangezien zij, ondanks de brief van de rechter-commissaris van 19 november 2015 waarbij zij er onder meer op is gewezen dat zij de nieuwe schulden voor het einde van de looptijd van de regeling dient af te lossen, een betalingsregeling heeft getroffen waarbij zij de schulden pas na de schuldsaneringsregeling zal gaan afbetalen.
2. [appellante] heeft, onder verwijzing naar de door haar overgelegde verklaring van haar neuroloog van 6 januari 2015, aangevoerd dat de tekortkomingen – het laten ontstaan van de schuld aan Menzis en het niet melden van die schuld aan de bewindvoerder – haar niet kunnen worden toegerekend, aangezien zij sinds 2006 te kampen heeft met Parkinson en met bijwerkingen van de voorgeschreven medicatie, waardoor zij vergeetachtig is.
Ze was zich niet bewust van de schuld aan Menzis en wist niet dat zij de bewindvoerder van het bestaan van die schuld op de hoogte had moeten stellen. [appellante] heeft – subsidiair – aangevoerd dat de tekortkomingen vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing dienen te worden gelaten. [appellante] heeft – meer subsidiair – aangevoerd dat een verlenging van de regeling een meer aangewezen maatregel is om de tekortkoming te herstellen, te meer omdat er een betalingsregeling is getroffen met Menzis en zij een aanvraag tot budgetbeheer heeft gedaan.
3. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, aangezien zij een nieuwe bovenmatige schuld heeft laten ontstaan, te weten een schuld van € 3.000,- aan Menzis, en zij het bestaan van die schuld niet heeft gemeld, waardoor tevens sprake is van een tekortkoming in de informatieverplichting.
Voornoemde schuld vloeit voort uit het storneren van automatische incasso’s en is [appellante] toe te rekenen. Dat zij niet op de hoogte was van de schuld bij Menzis, acht de bewindvoerder niet aannemelijk gelet op de omstandigheid dat [appellante] volgens mededeling van GGN (die de vordering van Menzis in behandeling heeft), vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling herhaaldelijk is aangeschreven omtrent de openstaande nota’s. In een verlenging van de schuldsaneringsregeling ziet de bewindvoerder geen heil, te meer omdat het inkomen van [appellante] lager is dan de voor haar geldende beslagvrije voet en daarom niet aannemelijk is dat zij in staat is om de met GGN getroffen betalingsregeling van € 150,- per maand na te komen. De bewindvoerder adviseert het hof het vonnis te bekrachtigen.
4. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichtingen.
Daartoe overweegt het hof dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een nieuwe, bovenmatige, schuld heeft laten ontstaan aan Menzis. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat deze schuld [appellante] niet kan worden verweten, nu die schuld is voortgevloeid uit storneringen van automatische incasso’s, naar het hof begrijpt, vanwege onvoldoende saldo op de bankrekening. Dat zij als gevolg van de bijwerkingen van haar medicatie niet van de schuld op de hoogte was en dat zij daardoor heeft nagelaten tijdig contact op te nemen met Menzis en de bewindvoerder te informeren, is onvoldoende aannemelijk geworden. De door [appellante] overgelegde verklaring van haar neuroloog biedt daartoe geen, althans onvoldoende aanknopingspunten. Bovendien heeft [appellante] erkend dat zij meerdere keren door Menzis en GGN is aangeschreven over de openstaande bedragen en dat zij daarop geen actie heeft ondernomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen en dat alle omstandigheden in aanmerking nemende geen sprake is van een tekortkoming die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kan worden gelaten.
Het hof acht geen termen aanwezig de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op de hoogte van het inkomen van [appellante] en de voor haar geldende beslagvrije voet, niet aannemelijk is dat zij in staat zal zijn om de schuld bij Menzis volledig dan wel grotendeels af te lossen (zonder daarbij andere schulden te laten ontstaan), ook niet indien daartoe de regeling tot de maximale duur zou worden verlengd. Van omstandigheden die desalniettemin een verlenging zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken.
5. Hetgeen meer of anders is aangevoerd kan – voor zover relevant in het kader van de beoordeling van het onderhavige toelatingsverzoek – niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen nadere bespreking.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, A.A. Rijperman en P.W. van Baal en is
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.