In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant], die zonder bekende woonplaats in een penitentiaire inrichting verblijft, tegen Stichting De Kijvelanden, een instelling voor forensische psychiatrie. De appellant heeft schadevergoeding gevorderd voor zaken die hij zou zijn kwijtgeraakt tijdens zijn crisisoverplaatsing van De Kijvelanden naar de Van Mesdagkliniek op 23 oktober 2009. Het hof heeft in een tussenarrest van 25 augustus 2015 de appellant toegelaten tot bewijslevering. Tijdens de bewijslevering heeft de appellant zichzelf en enkele getuigen, waaronder zijn moeder en zusters, gehoord.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet is geslaagd in zijn bewijslevering. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent en boden onvoldoende steun voor de stelling van de appellant dat de verloren zaken zich op 8 oktober 2009 op zijn kamer bevonden. De getuigenverklaringen verschilden op belangrijke punten, zoals de aankoop van de spullen en de waarde ervan. De appellant had ook verklaard dat hij een aanzienlijk bedrag had ontvangen van zijn oom, maar de getuigen konden niet bevestigen hoe hij aan dat geld was gekomen. Het hof concludeert dat de appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn schade en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de appellant in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van consistente getuigenverklaringen en de rol van bewijs in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op schadevergoeding. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen, omdat het ontbreken van bewijs omtrent de schade betekent dat er geen positief oordeel kan worden gegeven, ongeacht de inhoud van de grieven.