Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
AM B.V.,
1.Het geding
2.Feiten, vordering en oordeel van de kantonrechter
heeft een bijdrage geleverd zoals werd verwacht en heeft naar behoren gefunctioneerd.” In het beoordelingsformulier dat naar aanleiding van het gesprek is opgemaakt, staat – voor zover relevant – het volgende:
Planning en Control (inclusief structureren werkzaamheden, focus hoofdlijnen)
Kwaliteit van de werkzaamheden
Uitbreiding van de werkzaamheden
Persoonlijke Doelstellingen 2013” door AM opgesteld.
heeft (nog) niet naar behoren gepresteerd; zal hard moeten aanpakken om aan alle gestelde eisen te voldoen.”
3.De beoordeling van het hoger beroep
handhaven” en “
verbeteren” van de C-beoordeling wijst erop dat [geïntimeerde] in de visie van AM op dat moment al met al op voldoende niveau functioneerde. In dit verband komt ook betekenis toe aan de eigen stelling die [finance manager] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft ingenomen. Hij heeft verklaard dat de beoordeling heeft plaatsgevonden bij de overgang van de oude naar de nieuwe functie van [geïntimeerde], in welke beoordeling het oude werk als goed is beoordeeld en het nieuwe werk niet. De beoordelingen zijn volgens de verklaring van Pater “
over die verschillende werkzaamheden als het ware gemiddeld.” Hoewel dus in de visie van AM [geïntimeerde] niet over de hele linie goed presteerde – hetgeen ook kan worden afgeleid uit het verslag van het beoordelingsgesprek – werd zijn functioneren over het geheel genomen dus op een voldoende niveau beoordeeld.
heeft (nog) niet geheel naar behoren gepresteerd; moet zich op een aantal punten verbeteren.”) –, vormt ook dat verslag een ontoereikende onderbouwing. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd bestreden dat tijdens het gesprek een daadwerkelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Het gesprek heeft volgens [geïntimeerde] primair als doel gehad om een andere functie voor hem te vinden. De juistheid van deze stelling vindt bevestiging in een door AM als productie 20 bij het verzoekschrift in eerste aanleg overgelegde verklaring van 3 december 2015 van [leidinggevende], die naast [finance manager] bij het gesprek aanwezig was. In de verklaring is geschreven dat
“[h]et beoordelingsgesprek (…) een andere wending [heeft] gekregen vanwege de boodschap van het slechte nieuws: zoeken naar een passende functie en bij het niet vinden van een passende functie binnen 6 maanden treden partijen in overleg over de uitdiensttreding. Hierdoor lag de nadruk niet op de beoordeling. De beoordeling is zoals te doen gebruikelijk niet overhandigd en later uitgewerkt.(…) De uitgewerkte beoordeling 2013 wenste [geïntimeerde] aanvankelijk niet te ontvangen. Op 15 juli 2014 is de beoordeling in overleg met [geïntimeerde] alsnog per mail toegestuurd.”
persoonlijke effectiviteit” door AM is voorgesteld. Dat AM in de persoon van [leidinggevende] ook de andere cursussen specifiek aan [geïntimeerde] heeft aangeboden dan wel voorgesteld, zoals AM in hoger beroep heeft gesteld, blijkt niet uit de gedingstukken. Allereerst kan uit de door [geïntimeerde] als productie 14 bij verweerschrift in appel overlegde e-mail van [finance manager] van 14 februari 2013, waarin aan alle Assistent Controllers het cursusprogramma van 2013 is verzonden, worden afgeleid dat een aantal door [geïntimeerde] gevolgde cursussen – waaronder de door AM met name genoemde cursus “
creativiteit en oplossingsgericht denken en werken voor de financial” – niet alleen aan [geïntimeerde] maar aan alle Assistent Controllers is aangeboden. Bovendien heeft ook AM zelf gesteld dat de vakinhoudelijke cursussen voor een groot deel een verplicht karakter hadden en heeft [finance manager] ter zitting in eerste aanleg namens AM verklaard niet te weten of het initiatief voor de andere cursussen van [geïntimeerde] kwam of van AM. Dat deze cursussen specifiek aan [geïntimeerde] zijn aangeboden met het oog op de verbetering van zijn functioneren kan dus niet worden aangenomen. De enkele omstandigheid dat AM de inschrijving van [geïntimeerde] voor de cursussen conform de algemene voorwaarden van het opleidingsinstituut heeft moeten accorderen doet aan dit oordeel niet toe of af. De accordering zegt immers niets over de vraag op wiens initiatief en met welk doel de inschrijving heeft plaatsgevonden. Evenmin zijn de door AM als productie 28 en 29 bij het verzoekschrift in appel overgelegde notificaties relevant voor het oordeel. Ook grief 2 die op deze kwestie betrekking heeft faalt dan ook.
4.De beslissing
- bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 december 2015, met gedeeltelijke verbetering van de gronden;
- veroordeelt AM in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.788 (2 punten à tarief II) aan salaris advocaat.