ECLI:NL:GHDHA:2016:2315

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
BK-15/01076 en BK-15/01077
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaken en vergoeding van rechtsbijstandskosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van twee onroerende zaken, gelegen aan [A] en [B], is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2013 vastgesteld op respectievelijk € 214.000 en € 217.000 voor de woningen, terwijl belanghebbende een lagere waarde van € 175.000 bepleit. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de waarden gewijzigd naar € 209.000 en € 212.000. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij ook vergoeding van kosten voor rechtsbijstand en taxatie heeft verzocht. Het Gerechtshof Den Haag heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.857, en het griffierecht van € 123 te vergoeden. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de door belanghebbende voorgestelde waarde niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft de waarde schattenderwijs vastgesteld, en het Hof volgt deze beslissing. De kosten voor taxatie worden niet afzonderlijk vergoed, omdat deze onlosmakelijk verbonden zijn met de rechtsbijstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/01076 en BK-15/01077

Uitspraak d.d. 27 juli 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2015, nummers ROT 14/8167 en 14/8168, betreffende de onder 1.1 vermelde beschikkingen en aanslagen.

Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2013 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [A] en [B] (hierna: de woningen), voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 214.000, respectievelijk € 217.000. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Y] (hierna: de aanslagen).
1.2.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Er is een griffierecht geheven van eenmaal € 45.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de beschikkingen gewijzigd in die zin dat de waarde van [A] nader wordt vastgesteld op € 209.000 en [B] op € 212.000, bepaald dat de aanslagen dienovereenkomstig worden verlaagd, bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt en de heffingsambtenaar veroordeeld in de taxatiekosten tot een bedrag van € 121.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier eenmaal een griffierecht geheven van € 123. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 23 maart 2016 (per fax op 21 maart 2016) en op 1 april 2016. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar verstrekt.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2016. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van belanghebbende, kenmerknummers BK-15/01067 tot en met BK-15/01070, inzake de met betrekking tot de woningen gelegen aan de [C] , [D] , [E] en [F] te [Y] voor het kalenderjaar 2014 aan belanghebbende gegeven beschikkingen en opgelegde aanslagen. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woningen. De woningen zijn (nagenoeg) identieke appartementen.
3.2.
De heffingsambtenaar heeft per woning een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [G] , waarbij de waarde van de woningen wordt bepaald op € 214.000 ( [A] ) respectievelijk € 217.000 ( [B] ). Tot de taxatierapporten behoort een matrix die de hieronder samengevatte gegevens van de woningen en van enkele, naar de opvatting van de heffingsambtenaar met de woningen vergelijkbare, woningen bevat.
[A]
[B]
[H]
[I]
[J]
oppervlakte
BG 77 m2 + tuin 144 m2
BG 77 m2 + tuin 244 m2
77 m2
62 m2
86 m2
m2-prijs
€ 2.779
€ 2.779
€ 2.012
€ 2.967
€ 2.127
bouwjaar
1961
1961
1959
1963
1958
verdieping
begane grond
begane grond
1e
1e
2e
koopdatum
-
-
28-03-2012
22-03-2012
15-10-2012
koopsom
-
-
€ 155.000
€ 184.000
€ 183.000
3.3.
Belanghebbende heeft voor beide woningen tezamen een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [K] , waarbij de waarde van de woningen wordt bepaald op € 160.000. Tot het taxatierapport behoort een matrix die de hieronder opgenomen gegevens van de woningen en van enkele, naar de opvatting van belanghebbende met de woningen vergelijkbare, woningen bevat.
[A] en [B]
[L] (BG+tuin)
[M]
[N] (BG+tuin)
oppervlakte
84 m2
90 m2
90 m2
90 m2
inhoud
240 m3
250 m3
250 m3
250 m3
m2-prijs
€ 2.083
€ 1.690
€ 1.800
€ 1.945
bouwjaar
1961
1961
1961
1961
koopdatum
-
14-10-2013
24-10-2012
24-06-2011
koopsom
-
€ 152.000
€ 162.000
€ 175.000
staat van onderhoud
2
3
2
2
stand en ligging
1
1
1
1
niveau voorzieningen
1
2
2
2
1. Goed 2. Redelijk 3. Matig 4. Slecht
3.4.
Het bezwaarschrift is eerst pro-forma ingediend door [K] . Ter motivering heeft hij het hiervoor onder 3.3 vermelde, door hem opgestelde taxatierapport bijgevoegd en verzocht om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht alsmede vergoeding van de kosten van een deskundige bestaande uit het opstellen van een ‘contrataxatie’ van 2 uur x € 50 x factor 1,5 (2 objecten) is € 150 (exclusief BTW). [K] heeft belanghebbende vertegenwoordigd bij de hoorzitting in bezwaar.
3.5.
Het beroepschrift bij de rechtbank is ingediend door [K] waarbij hij heeft verwezen naar het taxatierapport en zijn werkwijze als volgt heeft uiteengezet:
"1) Eigenaren leggen mij hun aanslagen voor. Ik verzoek hen mij een volmacht te verlenen om de taxatieverslagen op te vragen bij de gemeentelijke belastingen.
2) Tegen de aanslagen dien ik een Proforma bezwaar is, met volmacht, voor het verkrijgen van de betreffende taxatieverslagen.
3) Na ontvangst van de taxatieverslagen toets ik de vastgestelde WOZ-waarde aan de mij bekende transactiegegevens en doe ik een visuele opname van de objecten.
4) Indien de vastgestelde waarde te veel afwijkt van de werkelijke waarde breng ik een taxatierapport uit.
5) Daarna wordt het bezwaarschrift opgesteld en ingediend bij de gemeentelijke belastingen met als bijlage het taxatierapport."
[K] heeft verder bij de rechtbank een conclusie van repliek ingediend en heeft belanghebbende vertegenwoordigd op de zitting. Het hoger beroep is ingesteld door mr. [O] van de [P] .

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder:
"(…)
2. In geschil is de door verweerder bij de bestreden besluiten gehandhaafde vaststelling van de waarden van de onroerende zaken. Verweerder verdedigt die waarden, terwijl eiser een waarde bepleit van (elk) € 175.000,-.
3. De onroerende zaken betreffen benedenwoningen. Het object [A] heeft een tuin met een oppervlakte van 144 m² en het object [B] heeft een tuin met een oppervlakte van 244 m². Het bouwjaar van de onroerende zaken is 1961.
4. De beroepsgrond dat verweerder de waarden niet aannemelijk heeft gemaakt, slaagt.
4.1.
De WOZ-waarde dient gelijk te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding. Op verweerder rust de plicht aannemelijk te maken welke prijs de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding. In beginsel is verweerder gehouden dit te doen aan de hand van verkoopprijzen van de best vergelijkbare woningen, waarvan de verkoopprijzen moeten zijn gerealiseerd zo dicht mogelijk rond de waardepeildatum.
4.2.
Het doel en de strekking van de Wet WOZ brengen verder met zich dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald voor elk tijdvak opnieuw. Iedere waardebepaling voor een belastingjaar staat dus op zichzelf. De door verweerder (lager) vastgestelde waarden van de onroerende zaken voor het belastingjaar 2015 hebben geen betrekking op de bepaling van de waarden voor het onderhavige belastingjaar en blijven daarom buiten beschouwing.
4.3.
De stelling van eiser dat verweerder is uitgegaan van onjuiste objectkenmerken van de onroerende zaken, nu de oppervlakte (per onroerende zaak) niet 77 m² is, volgt de rechtbank. Ter zitting heeft eiser een overzicht overgelegd met de oppervlakten van de onroerende zaken volgens de Wet Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Uit het
overzicht blijkt dat de oppervlakte 90 m² is van [A] en 86 m² van [B] . Uit het overzicht van eiser blijkt voorts wat volgens de BAG de oppervlakten van de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn. De verschillen in aantallen m²’s die verweerder hanteert en die uit de BAG volgen lopen uiteen van 4 m² tot 17 m². In percentages is dat verschil tussen 4,65 en 22,58%. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het verschil in gehanteerde m²’s komt omdat hij de berging van zowel de onroerende zaken als van de vergelijkingsobjecten niet meerekent bij de waardebepaling. Alle bij de onroerende zaken behorende bergingen hebben volgens verweerder een oppervlakte van 7 m² en die van de vergelijkingsobjecten elk 4 m². Deze stelling wordt echter niet ondersteund door de door eiser overgelegde stukken zoals hiervoor besproken. Nu niet is gebleken dat verweerder is uitgegaan van de juiste oppervlakten van de onroerende zaken en van de vergelijkingsobjecten volgens de BAG, heeft verweerder de door haar gestelde vergelijkbaar-heid van de onroerende zaken en de vergelijkingsobjecten onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds op grond daarvan de waarden niet aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de genoemde verschillen in oppervlakte als relatief groot zijn aan te merken gelet op de bescheiden oppervlakte van de onroerende zaken en die van de vergelijkingsobjecten.
4.4.
Daarbij komt, dat indien zou worden uitgegaan van de door verweerder gehanteerde oppervlakten van de onroerende zaken en van de vergelijkingsobjecten en van de vergelijkbaarheid van al die objecten, de rechtbank van oordeel is dat verweerder aan de hand van de gerealiseerde verkoopprijzen van de door hem geselecteerde vergelijkingsobjecten en de toelichting daarop bij de overgelegde taxatierapporten van [G] van 5 februari 2015 ook niet aannemelijk maakt dat de waarden van de onroerende zaken, rekening houdende met de verschillen tussen de onroerende zaken en de vergelijkingsobjecten, niet te hoog zijn vastgesteld.
Verweerder heeft de beweerdelijk door hem gehanteerde tuinstaffel niet overgelegd, maar heeft ter zitting desgevraagd een staffel van 1 januari 2012 overgelegd. Het gaat echter om de waardepeildatum 1 januari 2013 zodat de staffel niet zonder meer bruikbaar is. Bovendien splitst verweerder in de matrix de waarde van de tuin en van de opstal van de onroerende zaken van eiser, terwijl hij dat niet doet voor de vergelijkingsobjecten (met tuin), hetgeen de vergelijkbaarheid niet ten goede komt.
De gemiddelde waarde van de drie als eerste genoemde vergelijkingsobjecten met tuin bedraagt € 2.368,- per m², terwijl de gemiddelde waarde van de zes (extra) vergelijkingsobjecten zonder tuin € 2.424,- per m² bedraagt en de gemiddelde waarde van de drie vergelijkingsobjecten met tuin € 2.683,- per m². Al deze gemiddelde waarden per m² van de vergelijkingsobjecten liggen lager dan de waarden van de onroerende zaken van eiser (€ 2.779,- per m²). Op basis van deze gegevens kan niet worden geoordeeld dat de waarden van de onroerende zaken niet te hoog zijn vastgesteld. Tot dit oordeel kan ook niet worden gekomen wanneer, zoals verweerder betoogt, alleen wordt uitgegaan van de waarde per m² van het vergelijkingsobject [Q] , die met € 2.901,- hoger ligt dan de waarden per m² van de onroerende zaken. Bij beschikbaarheid van meerdere geschikte vergelijkingsobjecten is één vergelijkingsobject niet voldoende om de waardevaststelling op te doen steunen.
4.5.
Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem voorgestelde waarden aannemelijk maakt.
Eiser heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestelde waarden een taxatierapport van [K] van 7 april 2014 overgelegd. De bij het taxatierapport gevoegde matrix bevat onvoldoende informatie ter onderbouwing van de waarden. Zo is er geen onder-bouwing gegeven van de factoren ‘staat van onderhoud’, ‘stand en ligging’ en ‘niveau voorzieningen’. Met name ontbreken marktgegevens waarop het aan elke factor toegekende, in een cijfer uitgedrukte gewicht is gebaseerd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014: 3975. Verder blijkt uit het taxatierapport niet dat (en zo ja, op welke wijze) rekening is gehouden met de verschillende kwalificaties (goed/redelijk/matig) die de taxateur heeft gegeven aan de vergelijkingsobjecten voor wat betreft onderhoud, stand en ligging en voorzieningenniveau. De door eiser voorgestane waarde van € 175.000,- (per onroerende zaak) volgt de rechtbank dan ook niet.
4.6.
Nu beide partijen de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk maken, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank stelt de waarde schattenderwijs vast op € 209.000,- voor [A] en € 212.000,- voor [B] .
5. De beroepen zijn gegrond.
6. Eiser maakt in het kader van een proceskostenveroordeling aanspraak op kosten van rechtsbijstand, zowel in bezwaar als in beroep, en op kosten van taxatie.
6.1.
Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) kan, voor zover hier van belang, een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onder-scheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het niet voor de hand dat deskundige bijstand op het gebied van het recht en op het gebied van het taxeren van onroerende zaken in één persoon verenigd zijn. Uit de uitspraken van de Hoven Den Haag en Arnhem-Leeuwarden van respectievelijk 31 oktober 2012 (ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2785) en 26 februari 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3583) volgt ook dat deze vermenging van werkzaamheden ertoe leidt dat geen plaats is voor een vergoeding van beide werkzaamheden. Dit blijkt tevens uit het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 (nr. 07/13079) waarin de Hoge Raad een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 oktober 2007 heeft bevestigd. Ten aanzien van de in die zaak verzochte vergoeding voor taxatiekosten overweegt de rechtbank Haarlem als volgt:
Het betoog van verweerder met betrekking tot de taxatiekosten treft doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat mr. * optreedt als gemachtigde van eiseres en de taxatie heeft verricht in zijn hoedanigheid als gemachtigde. De proceskosten van mr. * worden derhalve ingevolge het besluit proceskosten bestuursrecht vergoed als zijnde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6.3.
Nu eiser stelt dat in zijn geval beide vormen van bijstand (het verlenen van rechts-hulp en het verrichten van taxaties) wel zijn verenigd, ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat er reden is om af te wijken van voormeld uitgangspunt. Hierin slaagt eiser niet.
In het beroepschrift stelt [K] , de gemachtigde van eiser, hierover het volgende:
“Ik ben als taxateur ingeschreven in het Vastgoedcert, onder nummer […] , Vastgoedcert is sinds het vervallen van de wettelijke beëdigingsplicht (2004) in het leven geroepen om de kwaliteit van makelaars en taxateurs o.z. te kunnen blijven waarborgen.
Stichting VastgoedCert is een branchebreed platform dat zorg draagt voor de certificatie en registratie van makelaars en taxateurs in onroerende zaken op basis van hun vakbekwaamheid.
Bij deze stichting sta ik ingeschreven in de kamers, Bedrijfsmatig Vastgoed, Wonen en WOZ.
Om te voldoen aan de certificeringeisen volg ik jaarlijks cursussen om ingeschreven te blijven en ben ik voldoende op de hoogte om eventueel als gemachtigde op te treden. Ik ben en voel me vooral taxateur.
Voor de duidelijkheid schets ik u mijn werkwijze:
1) Eigenaren leggen mij hun aanslagen voor. Ik verzoek hen mij een volmacht te verlenen om de taxatieverslagen op te vragen bij de gemeentelijke belastingen.
2) Tegen de aanslagen dien ik een Proforma bezwaar in, met volmacht, voor het verkrijgen van de betreffende taxatieverslagen.
3) Na ontvangst van de taxatieverslagen toets ik de vastgestelde WOZ-waarde aan de mij bekende transactiegegevens en doe ik een visuele opname van de objecten.
4) Indien de vastgestelde waarde te veel afwijkt van de werkelijke waarde breng ik een taxatierapport uit.
5) Daarna wordt het bezwaarschrift opgesteld en ingediend bij de gemeentelijke belastingen met als bijlage het taxatierapport.”
Uit het voorgaande volgt dat het expertisegebied van de gemachtigde het taxeren van onroerende zaken is. Eiser maakt naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat zijn gemachtigde daarnaast tegelijkertijd dient te worden aangemerkt als een professioneel rechtsbijstandverlener. De gemachtigde is niet juridisch geschoold en, hoewel dit volgens jurisprudentie niet van doorslaggevend belang is (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770 en Hof Den Haag 31 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2231), is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de lat om in het kader van het Besluit (tevens) te kunnen worden beschouwd als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener hoger ligt dan in die gevallen. Het gaat in deze specifieke situatie namelijk om het (gesteld) vermengd zijn van beide werkzaamheden, waarbij duidelijk moet blijken dat deze in één persoon zijn verenigd.
Dit betekent dat [K] wel kan optreden als gemachtigde van eiser, maar niet, naast deskundige, ook als professioneel rechtsbijstandverlener is te kwalificeren. Beide werkzaam-heden zijn niet in de persoon van de gemachtigde verenigd en voor een vergoeding van beide is dan geen plaats. [K] toch aanmerken als professioneel rechtsbijstandverlener en hem om die reden een proceskostenvergoeding toekennen, verhoudt zich niet tot het voormelde oordeel dat [K] juist deskundig is op het gebied van taxeren.
6.4.
Dit houdt in dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank de kosten van het taxatierapport dient te vergoeden. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser. Verweerder is echter niet gehouden de gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand te vergoeden. Omdat de beroepen gegrond zijn dient verweerder het griffierecht te vergoeden.
6.5.
Wat betreft de vergoeding van de taxatiekosten is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een niet-inpandige woningtaxatie. Conform de Richtlijn van de belasting-kamers van de gerechtshoven en rechtbanken inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (de Richtlijn) stelt de rechtbank de vergoeding vast op € 121,- (2 uur à € 50,- per uur, vermeerderd met 21 % omzetbelasting). Anders dan verweerder meent, is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige zaken een ander taxatierapport is ingebracht met (deels) andere vergelijkingsobjecten dan in de zaken met zaaknummers ROT 14/8163 tot en met 14/8166. Hierbij is nog van belang dat de onderhavige objecten woningen met tuin betreffen, terwijl de objecten met zaaknummers ROT 14/8163 tot en met 14/8166 woningen zonder tuin betreffen. Gelet op de Richtlijn is overigens geen grond voor een vergoeding van 3 uur, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft gesteld."

Geschil en standpunten en conclusies van partijen

5.1.
In geschil is of de door de rechtbank vastgestelde waarde van de woningen te hoog is en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en taxatiekosten.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, alsmede wijziging van de beschikkingen aldus dat de waarde van de woningen nader wordt vastgesteld op € 175.000. Tevens verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep, vergoeding van het griffierecht in hoger beroep en vergoeding van de kosten van het taxatierapport van € 150 exclusief BTW.
5.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

WOZ-waarde
6.1.
De waarde van een woning wordt ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
6.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen omtrent de waarde van de woningen. Het Hof maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende in hoger beroep ter betwisting van die waarde heeft aangevoerd. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de verhuurde staat waarin de woningen zich bevinden. Het Hof volgt belanghebbende daarin niet omdat artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ uitsluit dat bij de bepaling van de waarde van de woningen hiermee rekening wordt gehouden. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WOZ dient bij de waardebepaling te worden uitgegaan van een overdracht van de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak (de overdrachtsfictie). Er dient dus te worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de woningen zijn verhuurd. Verder veronderstelt artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ een vrije opleverbaarheid van de onroerende zaak (verkrijgingsfictie). Met omstandigheden die op de vrije opleverbaarheid inbreuk maken, zoals het bewoond, verhuurd of verpacht zijn van de onroerende zaak, wordt bij de waardebepaling geen rekening gehouden.
6.3.
Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat met de invloed van de verhuur van de woningen, namelijk een mindere staat van onderhoud, bij de waardebepaling door de rechtbank onvoldoende rekening is gehouden. Ook hierin volgt het Hof belanghebbende niet. In het door belanghebbende overgelegde taxatierapport wordt zowel het binnen- als het buitenonderhoud omgeschreven als goed, hetgeen [K] ter zitting heeft bevestigd. In het taxatierapport is het niveau van voorzieningen ook als goed gekwalificeerd. Verder heeft belanghebbende gesteld dat vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar in de uitspraken op bezwaar en in de taxatierapporten heeft gebruikt, gerenoveerde woningen zijn die een hogere verkoopprijs hebben dan de woningen van belanghebbende, hetgeen een verschil in waarde oplevert. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende enkele stamkaarten van gerenoveerde woningen overgelegd bij zijn nadere stuk van 21 maart 2016. Belanghebbende heeft met het overleggen van de stamkaarten echter niet aannemelijk gemaakt wat de gerealiseerde verkoopprijzen van de gerenoveerde objecten betekenen in relatie tot de te waarderen objecten. Ook overigens heeft belanghebbende in hoger beroep onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om een verdere verlaging van de waarde aannemelijk te maken.
Proceskosten
6.4.
Met betrekking tot de door [K] in bezwaar en beroep verleende bijstand en vertegenwoordiging, zoals hiervoor vermeld onder 3.4 en 3.5, is het Hof van oordeel dat te dezen sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de toelichting bij het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763, blz. 6) moet worden aangenomen dat voor het beroepsmatige karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening (vgl. Hoge Raad 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770). Gelet op de door [K] gegeven toelichting acht het Hof aannemelijk dat hij regelmatig tegen vergoeding namens cliënten bezwaar- en beroepsprocedures voert over waarderingen op grond van de Wet WOZ en dat hij enige relevante juridische scholing heeft genoten. Zijn bijstand in de onderhavige zaak is dan ook aan te merken als beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit.
6.5.
Voor vergoeding van taxatiekosten acht het Hof geen plaats. De door [K] verrichte taxatiewerkzaamheden ten behoeve van de motivering van het bezwaar en beroep zijn onlosmakelijk verbonden met zijn rechtsbijstandverlening en gaan daarin op om te dienen ter onderbouwing van het namens belanghebbende ten aanzien van de waarde ingenomen standpunt. Beide soorten werkzaamheden zijn met elkaar verweven en zijn verricht door één persoon, hetgeen met zich brengt dat niet kan worden gesproken van een afzonderlijk advies uitgebracht door een deskundige. Het Hof zal daarom de vergoeding van rechtsbijstand volgens het in het Besluit neergelegde forfait toekennen zonder afzonderlijk een vergoeding toe te kennen voor taxatiekosten.
Slotsom
6.6.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1.
Het Hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof de onderhavige zaak en de zaak met nummers BK-15/01067 tot en met BK-15/01070 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht nu genoemde zaken gelijktijdig zijn behandeld ter zitting van de rechtbank en van het Hof, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde(n) en de werkzaamheden van de gemachtigde(n) in alle zaken nagenoeg identiek konden zijn. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 2.976 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten (à € 496 per punt x 1 (gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhang)) en € 738 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (2 punten (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting) à € 246 per punt x 1 (gewicht van de zaak) x 1,5 (factor samenhang)), in totaal derhalve op € 3.714, waarvan het Hof in het onderhavige hoger beroep de helft van dat bedrag, zijnde € 1.857, zal toekennen.
7.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 123 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de veroordeling van de heffingsambtenaar in de taxatiekosten;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.857;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 123 aan griffie-recht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.J. Kroon, mr. J.J.J. Engel en mr. S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 27 juli 2016 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. J.J.J. Engel.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.