Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Bij memorie van grieven, tevens inhoudende aanvulling van eis (met producties), heeft [appellant] één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft PostNL de grief bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
2.Feiten, vordering en beoordeling door de kantonrechter
[appellant] was op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam voor PostNL. Op 2 augustus 2010 heeft PostNL [appellant] op staande voet ontslagen. PostNL heeft het ontslag gegrond op de constatering dat [appellant] op de vestiging Waldorpstraat pakketjes uit diverse containers had gehaald die niet voor zijn bestelrit bestemd waren, die pakketjes in de (lees: zijn) dienstauto heeft ingeladen en dat (vervolgens) in die door [appellant] gebruikte bedrijfsauto geopende pakketjes zijn aangetroffen waarvan de inhoud verdwenen was.
De advocaat van [appellant] heeft bij brief van 12 november 2010 aan PostNL onder meer het navolgende geschreven:
“ (…) Cliënt ontkent en betwist nadrukkelijk de feiten die volgens u een dringende reden opleveren voor de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomsten. Hij is dan ook voornemens desnoods in rechte deze kwestie aan te kaarten. Daarbij zal cliënt uiteraard aanspraak maken op doorbetaling van zijn loon totdat zijn arbeidsovereenkomst op reglementaire wijze is beëindigd. Gaarne verzoek ik u mij te berichten of u de gewraakte beëindiging van het dienstverband van cliënt handhaaft. (…)”Bij brief van 26 november 2010 heeft PostNL gereageerd op het schrijven van de advocaat van [appellant]; daarin heeft zij gepersisteerd bij het ontslag op staande voet.
Nadien is geruime tijd niets vernomen van de zijde van [appellant].
Bij brief van 19 oktober 2011 heeft het Arrondissementsparket Den Haag [appellant] medegedeeld dat het de strafzaak – betreffende de door PostNL aan hem verweten gedragingen – heeft geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Aan zijn vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat met voormelde sepotbeslissing vaststaat dat PostNL hem ten onrechte heeft ontslagen en hem zijn rechtmatig toekomend loon niet heeft doorbetaald tot het einde van zijn reguliere dienstverband.
3.Beoordeling van het hoger beroep
PostNL bestrijdt die vordering door aan te voeren dat [appellant] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden.
Het hof vat deze subsidiaire en meer subsidiaire vordering op als voorwaardelijk ingestelde vorderingen, namelijk voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat [appellant] zich niet tijdig, binnen zes maanden na het gegeven ontslag op staande voet, op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet zou hebben beroepen. Uit het voorgaande volgt dat het beroep wel (tijdig) is gedaan, zodat de voorwaarde waaronder deze vorderingen zijn ingesteld, niet is vervuld zodat de vorderingen geen beoordeling behoeven.
Slotsom