ECLI:NL:GHDHA:2016:2294

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
200.182.308/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na verkoop van beleggingspanden en beoordeling van draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in december 2015 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 september 2015. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 24 februari 2016 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 1 juni 2016 mondeling behandeld. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de door hem te betalen partneralimentatie per 1 september 2013 op nihil te bepalen, terwijl de vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man ten tijde van de eerdere beschikking van 27 augustus 2014 eigenaar was van circa dertig panden, maar dat hij nagenoeg alle panden heeft verkocht. Dit heeft geleid tot een wijziging van omstandigheden, waardoor de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man opnieuw beoordeeld moesten worden. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn huidige financiële situatie, maar dat hij wel in staat is om een lagere alimentatie te betalen. De vrouw heeft een bedrag van € 400.000,- ontvangen in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, wat ook invloed heeft op haar behoefte.

Uiteindelijk heeft het hof de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 25 april 2016 vastgesteld op € 1.000,- per maand. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door de rechters J.A. van Kempen, P.B. Kamminga en H. Mollema-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 juli 2016
Zaaknummer : 200.182.308/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-409
Zaaknummer rechtbank : C/10/468179
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.F.M. van Swaaij te Breda.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 18 december 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 september 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 24 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 januari 2016 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage, op 22 januari 2016 ingekomen als brief met bijlage;
- op 19 mei 2016 een faxbericht van diezelfde datum zonder bijlagen, op 20 mei 2016 ingekomen als brief mét bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 18 mei 2016 een brief van 17 mei 2016 met bijlagen.
De zaak is op 1 juni 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man om, met wijziging van de beschikking van dit hof van 27 augustus 2014, de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2013 op nihil te bepalen omdat die beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldoet, afgewezen.
Het hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen:
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2010 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Op 23 maart 2011 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 maart 2012 is - voor zover in deze procedure van belang - het verzoek van de vrouw tot het bepalen van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen;
- bij beschikking van het gerechtshof te Den Haag van 27 februari 2013 is voornoemde beschikking van 26 maart 2012 bekrachtigd;
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2014 is - voor zover in deze procedure van belang - het verzoek van de vrouw tot het bepalen van een bijdrage in haar levensonderhoud, afgewezen;
- bij beschikking van het gerechtshof te Den Haag van 27 augustus 2014 is voornoemde beschikking van 15 januari 2014 vernietigd en is de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 september 2013 bepaald op € 3.916,- bruto per maand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de door hem te betalen partneralimentatie per 1 september 2013 op nihil te bepalen. Kosten rechtens.
3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking, zo nodig onder (ambtshalve) aanvulling en/of verbetering van gronden, te bekrachtigen. Kosten rechtens.
Beroep op samenwonen ex artikel 1:160 BW
4. Voor een bevestigend antwoord op de vraag of de vrouw in de zin van artikel 1:160 BW is gaan samenleven met (naar het hof begrijpt) [naam 1] als waren zij gehuwd, volstaat volgens vaste rechtspraak niet dat zij en [naam 1] met elkaar samenwonen, maar is vereist dat tussen hen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in artikel 1:160 BW besloten liggende sanctie vergt dat deze bepaling restrictief wordt uitgelegd, hetgeen meebrengt dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen (ECLI:NL:HR:2016:724). Op dezelfde gronden als de rechtbank passeert het hof de stelling van de man dat de vrouw samenwoont met [naam 1] als waren zij gehuwd. De vrouw heeft de door de man gestelde samenwoning betwist en de man heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Ook het door de man in het geding gebrachte rapport van het recherche- en adviesbureau van 14 mei 2016 kan naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie leiden dat de vrouw met [naam 1] samenwoont als waren zij gehuwd. In de periode van 19 december 2015 tot en met 4 januari 2016 – derhalve een zeer korte periode - zijn slechts vijf observaties geweest en het enkele feit dat in het rapport naar voren komt dat [naam 1] één keer boodschappen voor de vrouw heeft betaald acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een wederzijdse verzorging. Voor het overige kan het rapport ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van samenwoning.
Wijziging van omstandigheden
5. Vast staat dat de man ten tijde van de beschikking van het hof van 27 augustus 2014 eigenaar was van circa dertig panden waaruit hij inkomsten genereerde op grond van verhuur. Omdat de man onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de daadwerkelijke lasten/kosten zijn is het hof tot het oordeel gekomen dat de man voldoende draagkracht had om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. Mede vanwege beslaglegging door diverse schuldeisers, waaronder de Belastingdienst, het feit dat de panden niet meer het gewenste rendement opleverden en de man de vrouw in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de helft van de waarde van de panden moest voldoen, heeft de man zich genoodzaakt gezien nagenoeg alle panden aan één koper te verkopen. De man deed dit met instemming van de Belastingdienst teneinde executie te voorkomen. Aangezien de man onbetwist heeft gesteld dat hij thans nog maar drie panden in zijn bezit heeft waarvan hij er zelf één bewoont, staat voor het hof vast dat hij in ieder geval niet meer een inkomen op grond van verhuur als in 2014 kan genereren, zodat in zoverre sprake is van een wijziging van omstandigheden, op grond waarvan de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man opnieuw beoordeeld moeten worden. Het hof acht het redelijk om als datum van wijziging van omstandigheden de datum van afrekening van de overdracht van genoemde panden bij de notaris in aanmerking te nemen, te weten 25 april 2016. Een wijziging van omstandigheden per 1 september 2013 of anderszins voor 25 april 2016 heeft de man niet aannemelijk gemaakt.
Behoefte vrouw
6. Het enkele feit dat de vrouw in het kader van de verdeling tussen partijen een bedrag van € 400.000,- heeft ontvangen maakt niet dat haar behoefte anders is dan de behoefte die het hof in 2014 in aanmerking heeft genomen, te weten een aanvullende behoefte van € 3.916,- bruto per maand. Wel acht het hof het redelijk dat de vrouw enigszins inteert op het vermogen dat zij in het kader van de verdeling heeft ontvangen. Gezien hetgeen hierna omtrent de draagkracht van de man wordt overwogen behoeft dit geen concretisering. Vanwege het ontvangen vermogen is de uitkering die de vrouw in het kader van de Participatiewet ontving per 1 mei 2016 gestopt.
Draagkracht man
7. De man heeft gesteld dat hij na verkoop van zijn panden alleen moet rondkomen van een WAO-uitkering, zodat de vrouw thans meer te besteden heeft dan hij. De man heeft in het kader van de verdeling ook een bedrag van € 400.000,- ontvangen maar hij stelt dat zijn schuldenlast dermate hoog is dat hij van het bedrag van € 400.000,- niets zal overhouden. Weliswaar heeft de man een aantal stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij er in inkomen op achteruit is gegaan, maar die stukken zijn, zoals ter terechtzitting ook is medegedeeld, onvoldoende om het huidige inkomen van de man vast te kunnen stellen. Zo heeft de man onder meer geen aangiften Inkomstenbelasting 2012, 2013 en 2014 in het geding gebracht. Evenmin heeft de man een deugdelijk overzicht van zijn totale schuldenlast in het geding gebracht, zodat niet is vast te stellen of de man daadwerkelijk niets overhoudt van het door hem verkregen vermogen van € 400.000,-.
8. Nu de man geen deugdelijke stukken met betrekking tot zijn totale inkomen en schuldenlast in het geding heeft gebracht, hij naast zijn uitkering nog wel twee panden in de verhuur heeft en daar derhalve inkomsten uit geniet althans kan genieten, acht het hof het redelijk om de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 25 april 2016 te bepalen op € 1.000,- per maand. Mede gezien het feit dat de uitkering van de vrouw per 1 mei 2016 is gestopt en het vermogen van ongeveer € 400.000, dat elk der partijen in het kader van de scheiding na de verdeling heeft ontvangen, gaat het hof er vanuit dat partijen alsdan in een nagenoeg gelijke financiële positie verkeren, zoals door de man voorgestaan
Kosten van het geding
9. Het hof zal, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van dit hof van 27 augustus 2014 - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 25 april 2016 op € 1.000,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij voor-uitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, P.B. Kamminga en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2016.