ECLI:NL:GHDHA:2016:2196

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
200.189.995/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaar bij voorraad verklaring en benoeming bijzondere curator in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 25 april 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 29 maart 2016, waarin onder andere een bijzondere curator is benoemd voor de minderjarigen van partijen. De vrouw heeft tevens verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze beschikking. De man, verweerder in hoger beroep, heeft hiertegen verweer gevoerd en een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2016 is uitsluitend het verzoek tot schorsing behandeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de benoeming van de bijzondere curator een tussenbeschikking betreft, waardoor de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op dat punt. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vrouw haar verzoek tot schorsing van de kinderalimentatie en partneralimentatie heeft ingetrokken, waardoor het hof dit verzoek heeft verworpen. De man heeft erkend dat hij een nieuwe baan heeft en partijen hebben afgesproken om de alimentatie opnieuw te berekenen op basis van recente inkomensgegevens.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot schorsing van de benoeming van de bijzondere curator en dat het verzoek tot schorsing van de kinderalimentatie en partneralimentatie is verworpen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 juni 2016
Zaaknummer : 200.189.995/02
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-9360
Zaaknummer rechtbank : C/10/489009
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 25 april 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 maart 2016 van de rechtbank Rotterdam. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.189.995/01. Bij dat beroep heeft de vrouw tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.189.995/02.
De man heeft op 30 mei 2016 een verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 10 mei 2016 een brief van 9 mei 2016 met als bijlage een V-formulier van 10 mei 2016 met bijlagen;
  • op 11 mei 2016 een brief van 9 mei 2016 met bijlage.
De zaak is op 1 juni 2016 mondeling behandeld, maar uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. E. Hartog, een kantoorgenoot van haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is mevrouw [naam] , kantoorhoudende te Rotterdam, benoemd tot bijzondere curator over de na te noemen minderjarigen, onder bepaling dat de bijzondere curator binnen zes weken na 29 maart 2016 schriftelijk verslag doet van haar bevindingen. Voorts is de beschikking van 20 december 2006 van de rechtbank Dordrecht gewijzigd in die zin, dat met ingang van 1 maart 2016 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen is bepaald op € 102,- per kind per maand en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud is bepaald op nihil. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren [in] 1999 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 1] ),
  • [kind 2] , geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 2] ), en
  • [kind 3] , geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 3] ),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen;
  • de man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uit;
  • bij beschikking van 20 december 2006 van de rechtbank Dordrecht is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn de tussen partijen getroffen regelingen, als neergelegd in het door partijen op 16 november 2006 ondertekende echtscheidingsconvenant, opgenomen;
  • in het echtscheidingsconvenant is onder meer het volgende opgenomen:

“Alimentatie

1.1
De man zal maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bedrag ad € 600,- bruto als bijdrage in haar levensonderhoud voldoen met ingang van 1 januari 2007.
1.2
Als uitgangspunt voor het vaststellen van de partner- en kinderalimentatie is uitgegaan dat voor het verkrijgen van een hypotheek voor de nieuwe woning van de vrouw een hoge partneralimentatie gewenst is. Hiermede rekening houdende zal de kinderalimentatie de eerste twaalf jaren door partijen worden vastgelegd op € 150,- per kind per maand en zal de maandelijkse betaling op 1 januari 2019 worden verhoogd met € 50,- per kind en met dit verhoogde bedrag voortduren tot de eenentwintigste verjaardag van ieder kind.
1.3
De in artikel 1.1 bepaalde alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2008.”
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN
DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN
BESCHIKKING
1. In geschil is thans de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De vrouw verzoekt het hof de in de bestreden beschikking bepaalde uitvoerbaarheid bij voorraad met betrekking tot de benoeming van de bijzondere curator en met betrekking tot de wijziging van de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw te schorsen.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de door de vrouw verzochte schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure tot zover.

Kinderalimentatie en partneralimentatie

4. De man heeft ter terechtzitting erkend dat hij een nieuwe baan heeft. Daarop zijn partijen overeengekomen dat de (advocaat van de) man recente inkomensgegevens van de man aan de (advocaat van de) vrouw zal verstrekken, en dat (de advocaten van) partijen op basis van die recente gegevens de draagkracht van de man opnieuw zullen becijferen en naar aanleiding daarvan de kinderalimentatie en de partneralimentatie voor de duur van het geding af zullen spreken. In verband met deze afspraak tussen partijen heeft de vrouw haar verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ingetrokken voor zover die ziet op de kinderalimentatie en de partneralimentatie.
5. De intrekking van het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor zover die ziet op de kinderalimentatie en de partneralimentatie heeft tot gevolg dat, nu de door de vrouw aangevoerde gronden niet meer kunnen worden onderzocht, het hof het verzoek in zoverre zal verwerpen.

De benoeming van de bijzondere curator

6. De vrouw stelt dat de bestreden beschikking een eindbeschikking is voor zover het betreft de beslissing om een bijzondere curator te benoemen en voert daartoe het volgende aan. Met de benoeming van een bijzondere curator heeft de rechtbank een einde gemaakt aan een geschil tussen partijen. Er ligt geen nadere beslissing aan de rechtbank voor. De vrouw stelt voorts dat er sprake is van een juridische misslag, nu de rechtbank de bijzondere curator een opdracht heeft gegeven die niet overeenkomt met het verzoek van de man. Daarmee is de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden.
7. De man verweert zich daartegen en stelt dat op het punt van de benoeming van de bijzondere curator sprake is van een tussenbeschikking, zodat het hoger beroep en het schorsingsverzoek van de vrouw op dat punt niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. De man betwist dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, en stelt dat de opdracht aan de bijzondere curator overeenkomt met hetgeen hij aan de rechtbank heeft verzocht.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 358, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De man heeft in eerste aanleg verzocht een bijzondere curator te benoemen die zal gaan onderzoeken wat de reden is dat de kinderen geen contact meer hebben met de man en of, en zo ja, op welke wijze het contact in het belang van de kinderen hersteld kan worden. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de behandeling van de zaak op dit onderdeel aangehouden. De benoeming van de bijzondere curator maakt geen einde aan het verzochte, maar is nodig om tot een inhoudelijke beslissing te kunnen komen. Indien partijen niet tot overeenstemming zullen komen over contact tussen de minderjarigen, zal de rechter, al naar gelang de bevindingen van de bijzondere curator, een beslissing moeten geven over het contact tussen de man en de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat de beslissing om een bijzondere curator te benoemen over de minderjarigen een tussenbeschikking is, waarvan, nu de rechtbank geen toestemming heeft gegeven voor een tussentijds hoger beroep, slechts tegelijk met de eindbeschikking hoger beroep kan worden ingesteld.
9. Volgens vaste rechtspraak kan een wettelijk appelverbod worden doorbroken indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Deze doorbrekingsgronden zijn onder meer geformuleerd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989 Enka/Dupont en zijn nadien bestendigd (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2656 en Hoge Raad 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598).
10. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van doorbrekingsgronden. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat voor zover de door de rechtbank aan de bijzondere curator verstrekte opdracht niet overeen zou komen met het verzoek van de man, dit niet betekent dat er sprake is van een juridische misslag, het buiten de rechtsstrijd van partijen treden of schending van enig fundamenteel rechtsbeginsel. Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de rechter immers niet alleen op verzoek van een belanghebbende, maar ook ambtshalve bevoegd om een bijzondere curator te benoemen.
11. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vrouw niet-ontvankelijk zal zijn in haar hoger beroep voor zover dat ziet op de benoeming van de bijzondere curator. De vrouw is derhalve ook niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die benoeming. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden en behoeft om die reden geen nadere bespreking.

Proceskosten

12. De man heeft zijn verzoek om proceskostenveroordeling niet onderbouwd. Het hof ziet geen aanleiding om één van partijen in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen. Het hof zal derhalve, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke aangelegenheden, bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad voor zover dit betrekking heeft op de benoeming van de bijzondere curator;
verwerpt het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad voor zover dit betrekking heeft op de kinderalimentatie en de partneralimentatie;
compenseert de proceskosten in het incident in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2016.