In deze zaak gaat het om een geschil over de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, een eetcafé, door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [B], heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 26 november 2015 een uitspraak deed over de WOZ-waarde van de onroerende zaak. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 204.000, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 168.000. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond, maar wees de vergoeding van taxatiekosten af, omdat de taxatie door de gemachtigde zelf was uitgevoerd en niet door een onafhankelijke deskundige. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 168.000, en oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn standpunt voldoende had onderbouwd. Het Hof oordeelde dat de bijstand van [B] als beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden aangemerkt, maar dat de taxatiekosten niet vergoed konden worden omdat deze werkzaamheden onlosmakelijk verbonden waren met de rechtsbijstand. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbende voor de hoger beroep fase.