ECLI:NL:GHDHA:2016:1972

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
2200445614
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake kraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van kraken, waarbij hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen en verblijven in een bedrijfspand in Rotterdam. De verdachte is eerder veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van 20 dagen hechtenis als hij deze niet zou uitvoeren. De verdediging heeft in hoger beroep verschillende verweren gevoerd, waaronder de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de vraag of de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld. Het hof heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld, ondanks de argumenten van de verdediging dat de ontruiming van het pand onrechtmatig was en dat de verdachte slechts als leverancier aanwezig was. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede procesorde en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004456-14
Parketnummers: 10-124686-14 en 10-107061-14 (gevoegd)
Datum uitspraak: 22 februari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van
1 oktober 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1987,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
8 februari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-124686-14 en het in de zaak met parketnummer 10-107061-14 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-124686-14:
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2014 tot en met 5 juni 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in een bedrijfspand gelegen aan de [locatie] waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
Zaak met parketnummer 10-107061-14 (gevoegd):
hij in op omstreeks 9 mei 2014 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen in een bedrijfspand gelegen aan de [locatie 2] waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Gevoerde verweren in de zaak met parketnummer 10-124686-14
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur zijn geschonden nu het openbaar ministerie de zaken tegen andere verdachten, die ook zijn aangetroffen in het pand aan de [locatie] heeft geseponeerd zonder dat duidelijk is waarom de zaak tegen de verdachte niet is geseponeerd.
Voor zover de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bedoeld aan te voeren dat het openbaar ministerie als gevolg hiervan in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, overweegt het hof als volgt.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang met het verbod van willekeur - dat in strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging - om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
Het hof dient daarom slechts marginaal te toetsen of het openbaar ministerie in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen om de verdachte ter zake van kraken te vervolgen.
Op grond van het gelijkheidsbeginsel dienen vergelijkbare gevallen gelijk te worden behandeld. Bij de toetsing van de vervolgingsbeslissing aan het gelijkheidsbeginsel dient daarom allereerst bezien te worden of gesproken kan worden van gelijke gevallen. Voorts weegt mee dat de opsporingscapaciteit beperkt is, waardoor niet consequent tegen alle strafbare feiten kan worden opgetreden. Van belang is dan ook of sprake is van afwijking van een bestendig patroon van beslissingen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Voorts dient in de toetsing te worden betrokken of sprake is van afwijking van een door het openbaar ministerie gevoerd beleid, in het bijzonder afwijking van een richtlijn.
Tegen deze achtergrond bezien, heeft de raadsman naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd waarom de vervolging van de verdachte in strijd zou zijn met het verbod van willekeur en met het gelijkheidsbeginsel. Ter terechtzitting in hoger beroep is dit ook niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt dan ook het verweer. Het openbaar ministerie is mitsdien ontvankelijk in de vervolging.
‘Wederrechtelijk ?’
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ niet bewezen kan worden, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte zonder toestemming van de curator en de bank, die volgens de raadsman op dat moment de rechthebbenden waren van het pand aan de [locatie], in genoemd pand heeft verbleven, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier, in het bijzonder uit de aangifte van [aangever], leidt het hof af dat [aangever] in de tenlastegelegde periode de eigenaar c.q. de rechthebbende van het pand aan de [locatie] was. In de aangifte geeft [aangever] aan dat aan niemand het recht of de toestemming tot het kraken van het pand is gegeven, zodat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ kan worden bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
Ontruiming onrechtmatig ?
Tot slot heeft de raadsman – kort samengevat - aangevoerd dat de ontruiming van het pand aan de [locatie] onrechtmatig was, nu de rechtmatigheid van de ontruiming niet per individuele kraker is getoetst en de uitkomst van het aangespannen kort geding niet is afgewacht. De door het College van procureurs-generaal opgestelde beleidslijn Strafrechtelijke ontruimingen, welke volgens de raadsman geen wettelijke basis heeft, zou onterecht de situatie rondom het pand als geheel als uitgangspunt nemen. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het bewijs verkregen naar aanleiding van de ontruiming daarom uitgesloten moet worden; subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de onrechtmatigheid van de ontruiming in de strafmaat verdisconteerd moet worden.
Naar het oordeel van het hof vindt het verweer van de raadsman geen steun in het recht. De ontruiming van het pand aan de [locatie] voldoet aan de vereisten die daaraan worden gesteld in de door het College van procureurs-generaal opgestelde en sinds 1 december 2010 van kracht zijnde beleidslijn, welke volgens de Hoge Raad kan worden aangemerkt als “bij de wet voorzien” als bedoeld in artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)(HR 28 oktober 2011, LJN BQ9880). Voor het kennelijke oordeel van het openbaar ministerie dat het vonnis van de voorzieningenrechter niet kon worden afgewacht alvorens over te gaan tot ontruiming acht het hof gelet op de feiten en omstandigheden zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1700-2014211377-72 voldoende grond aanwezig. De ontruiming was derhalve rechtmatig en het verweer wordt verworpen.
Zakelijk aanwezig ?
Voorts hebben de raadsman en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte het pand aan de [locatie] niet kraakte, maar daar slechts op zakelijke basis, te weten als leverancier/verhuurder van geluidsapparatuur, aanwezig was, zodat de verdachte van het aan hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij regelmatig en telkens gedurende geruime tijd – tot in de nachtelijke uren – in het pand aan de [locatie] aanwezig was, wetende dat de ontruiming van het pand aangekondigd was. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus wederrechtelijk in het pand vertoefd, nu hij in het pand verbleef zonder toestemming van de rechthebbende.
Het verweer wordt verworpen.
Gevoerde verweren in de zaak met parketnummer 10-107061-14
Woordvoerder ?
De raadsman en de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte slechts woordvoerder was van de krakers in het pand aan de [locatie 2] en dus niet het oogmerk had om aldaar wederrechtelijk te vertoeven, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij tezamen met twee andere jongens in het pand aan de Looslaan verbleef en als doel had om aldaar voorlopig te verblijven. Gelet op deze verklaring acht het hof de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep ongeloofwaardig. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Gebruik van pand beëindigd ?
De raadsman heeft - kort samengevat - het verweer gevoerd dat het gebruik van het pand aan de Looslaan niet was beëindigd, nu het kantoor in het pand nog in gebruik was, zodat hetgeen ten laste is gelegd niet kan worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de aangifte namens de rechthebbende [rechthebbende] blijkt dat het gekraakte gedeelte van het pand, het voormalige [rechthebbende] restaurant, sinds 1 januari 2014 niet meer als restaurant in gebruik is. Nu van feitelijk gebruik als restaurant geen sprake was en ook anderszins niet blijkt dat het restaurantgedeelte van het gebouw in gebruik was, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het gebruik van het gebouw door de rechthebbende was beëindigd.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-124686-14 en in de zaak met parketnummer 10-107061-14 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-124686-14:
hij in
of omstreeksde periode van 19 mei 2014 tot en met 5 juni 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleenin een bedrijfspand gelegen aan de [locatie] waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en
/ofwederrechtelijk aldaar heeft vertoefd;
Zaak met parketnummer 10-107061-14 (gevoegd):
hij
inop
omstreeks9 mei 2014 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleenin een bedrijfspand gelegen aan de [locatie 2] waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en
/ofwederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
kraken, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich twee maal samen met anderen schuldig gemaakt aan kraken. Door zo te handelen heeft hij blijk gegeven van een miskenning van het eigendomsrecht van een ander.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2016.
Het hof acht geen termen aanwezig voor de door de raadsman bepleite toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en is - alles overwegende – met de advocaat-generaal van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-124686-14 en in de zaak met parketnummer 10-107061-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-124686-14 en in de zaak met parketnummer 10-107061-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. T.L. Tan en mr. H.W. Samson-Geerlings, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2016.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.