ECLI:NL:GHDHA:2016:1944

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
200.155.525-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over overmatige begroeiing en hinder door bomen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een burenconflict over overmatige begroeiing in de stadstuin van de appellanten. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam, waarin de appellanten, wonende te [woonplaats], vorderingen hadden ingesteld tegen de geïntimeerden, wonende te [woonplaats]. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B.M. Swart, stelden dat de esdoorn in de voortuin van de geïntimeerden al op 12 januari 1993 aanwezig was, wat door de geïntimeerden werd betwist. Het hof verwees naar een eerder tussenarrest van 29 december 2015, waarin de geïntimeerden waren toegelaten tot bewijsvoering. In dit arrest werd een deskundigenrapport overgelegd, waaruit bleek dat de esdoorn pas in 1997 begon te groeien. Hierdoor werd de vordering van de appellanten tot verwijdering van de esdoorn toegewezen, omdat deze niet was verjaard.

Daarnaast werd in het arrest ook de vordering tot snoeien van de krulwilg behandeld. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden verplicht zijn om de krulwilg tweemaal per jaar te snoeien om onredelijke hinder door bladval te voorkomen. Het hof legde een dwangsom op voor het niet naleven van deze verplichting. Verder werd de vordering tot verwijdering van overhangende beplanting toegewezen, waarbij de geïntimeerden ook verplicht werden om deze binnen 30 dagen te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Het hof benadrukte dat beide partijen zich redelijk jegens elkaar moeten gedragen en dat de regels van redelijkheid en billijkheid in acht moeten worden genomen.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover dat aan het hoger beroep was onderworpen en veroordeelde de geïntimeerden in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 12 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.155.525/01
Zaaknummer rechtbank : 1414226 \ CV EXPL 13-3062

Arrest van 12 juli 2016

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[naam],

wonende te [woonplaats],
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
nader te noemen: [appellant] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. J.B.M. Swart te Almere,
tegen:

[naam],

wonende [woonplaats],
[naam],
wonende [woonplaats],
geïntimeerden,
nader te noemen: [geïntimeerde] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 29 december 2015 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij [geïntimeerde] werd toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de esdoorn al op 12 januari 1993 op de betreffende plaats in zijn voortuin aanwezig was, en waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] bij akte een deskundigenrapport d.d. 26 februari 2016 van Van Helvoirt Groenprojecten BV overgelegd. Dit deskundigenrapport is opgemaakt door [naam], European Tree Technician en geregistreerd boomtaxateur bij genoemde vennootschap. [appellant] heeft hierop een antwoordakte genomen. Vervolgens hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

Het hof blijft bij hetgeen in genoemd tussenarrest is overwogen.
De Esdoorn (vordering 1)
Inmiddels erkent [geïntimeerde], gelet op de conclusie van het deskundigenrapport, dat de esdoorn op 12 januari 1993 niet aanwezig was in zijn voortuin. Volgens het rapport is de esdoorn op deze plaats op zijn vroegst gaan groeien in 1997. Dit betekent dat de vordering van [appellant] tot verwijdering ervan niet is verjaard. Vordering 1 zal daarom, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5 van het tussenarrest is overwogen, worden toegewezen.
De krulwilg (vordering 2)
In het tussenarrest van 29 december 2015 (in rechtsoverweging 10) is overwogen dat een regelmatige, bij voorkeur professionele, snoeibeurt van de krulwilg van [geïntimeerde] gevergd mag worden (ter bestrijding van de onrechtmatige hinder), zij het dat [appellant] niet kan vergen dat er geen enkel blad meer in zijn tuin of dakgoot terecht komt. Het hof zal gelasten dat de boom tweemaal per jaar, uiterlijk 15 november en uiterlijk 15 april (dus iets later dan gevorderd in verband met aldus ruimer beschikbare snoeimomenten), dusdanig moet worden gesnoeid dat de hinder voor [appellant] door bladafval binnen redelijke grenzen blijft, op straffe van na te melden dwangsom. Het hof heeft geen aanwijzingen gekregen dat dit te frequent is, ook niet naar aanleiding van zijn opmerking in rechtsoverweging 12 van het tussenarrest. Het hof is zich ervan bewust dat in dit verband executiegeschillen aanwezig kunnen blijven, maar een verdere precisering van de last is niet goed mogelijk. Zoals hierna ook nog wordt aangegeven dienen beide partijen zich redelijk jegens elkaar te gedragen.
De overhangende beplanting (vordering 3)
Deze vordering is eveneens toewijsbaar, als na te melden. Het is niet gelukt om met partijen hierover concrete afspraken te maken. Wél erkent [geïntimeerde] (conclusie van antwoord 4) dat overhang verwijderd moet worden. Daarnaast heeft het hof in het tussenarrest (in rechtsoverweging 9) overwogen dat [geïntimeerde] als eigenaar van de beplanting moet zorgen dat deze wordt verwijderd en dat [appellant] kan vorderen dat dit gebeurt, ook al is er geen sprake van hinder. Hierbij moet wel worden aangetekend dat ook dit recht van [appellant] zijn begrenzing heeft. Partijen moeten zich jegens elkaar gedragen met inachtneming van de regels van redelijkheid en billijkheid. Het hof onderkent dat de moeilijkheid in dit geval tussen deze buren is, dat verschillend kan worden gedacht omtrent de redelijkheid van het een en ander. Het hof zal proberen om dit in het dictum zo duidelijk mogelijk te formuleren (juist om executiegeschillen zoveel mogelijk te voorkomen). Preciezer kan echter niet. Partijen moeten elkaar wel wat gunnen.
De overhangende beplanting (vordering 4)
Deze vordering is (naast vordering 3) te algemeen van aard. Het hof ziet geen grond om tot in lengte van jaren een dergelijke last op te leggen. Wél tekent het hof hierbij aan dat [geïntimeerde] moet zorgen dat er zo min mogelijk beplanting overhangt en voorts dat [appellant] de middelen van artikel 5:44 BW ten dienste blijven staan.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis, voor zover aan het hoger beroep onderworpen (dus ten aanzien van de vorderingen 1 tot en met 4) zal worden vernietigd. Beslist zal worden zoals hierna in het dictum is vermeld. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, van 25 april 2014,
  • gelast [geïntimeerde] om – binnen 30 dagen na betekening van dit arrest – zorg te dragen voor verwijdering van de esdoorn in de voortuin, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 7.500,--;
  • gelast [geïntimeerde] om de krulwilg in de achtertuin tweemaal per jaar, uiterlijk op 15 april en op 15 november zodanig te (laten) snoeien dat deze niet langer onredelijke hinder veroorzaakt door bladval, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van
  • gelast [geïntimeerde] om – binnen 30 dagen na betekening van het vonnis, zorg te dragen voor verwijdering en het verwijderd houden van de overhangende beplanting over het erf van [appellant] op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele gerekend, met een maximum van € 2.500,--;
  • wijst af het meer of anders gevorderde;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 25 april 2014 begroot op € 213,-- aan griffierecht, € 106,82 aan kosten uitbrengen inleidende dagvaarding en € 875,-- aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 308,-- aan griffierecht, € 95,43 aan kosten uitbrengen appeldagvaarding en € 2.682,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2016 in aanwezigheid van de griffier.