In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap, [geïntimeerde], jegens de schuldeiser Staffable c.s. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep dat door Staffable c.s. is ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk was voor de schade die Staffable c.s. had geleden als gevolg van de onbetaalde vorderingen van de vennootschappen EnC, HnM en M’n Eks. Staffable c.s. stelde dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door als bestuurder van EnC c.s. verplichtingen aan te gaan op een moment dat hij wist of had moeten weten dat deze vennootschappen hun verplichtingen niet konden nakomen. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen grond was voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van Staffable c.s. beoordeeld. Het hof concludeert dat Staffable c.s. onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [geïntimeerde] op het moment van het aangaan van de verplichtingen wist dat EnC c.s. niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Het hof oordeelt dat de samenwerking tussen Staffable c.s. en EnC c.s. niet zodanig was dat [geïntimeerde] een ernstig verwijt kon worden gemaakt. Bovendien heeft het hof vastgesteld dat er na juni 2009 geen nieuwe verplichtingen zijn aangegaan door EnC c.s. jegens Staffable c.s., omdat alle diensten die na deze datum zijn geleverd, vooraf zijn betaald.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Staffable c.s. af. Tevens wordt Staffable c.s. veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2016.