ECLI:NL:GHDHA:2016:162

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
200.175.547/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van Teva Pharmaceutical Industries Ltd tegen Synthon B.V. met betrekking tot octrooigeschillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Teva Pharmaceutical Industries Ltd (hierna: Teva) tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank op 22 april 2015 in drie afzonderlijke zaken uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de vernietiging van octrooien. Teva heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar Synthon B.V. (hierna: Synthon) heeft een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid ingediend, stellende dat Teva niet tijdig in beroep is gekomen van de vonnissen die in de andere twee zaken zijn gewezen. De rechtbank had in het vonnis geoordeeld dat Teva als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moest dragen. Teva had eerder afstand gedaan van een van de octrooien, EP 703, en de rechtbank had de vernietiging van de andere twee octrooien, EP 924 en EP 528, toegewezen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de appeldagvaarding van Teva zo moet worden uitgelegd dat daarmee ook appel is ingesteld in de andere twee zaken. Het hof oordeelt dat de enkele vermelding van het rolnummer van de zaak waarin Teva tijdig in beroep is gekomen, een evidente vergissing was en dat Synthon niet redelijkerwijs kon aannemen dat Teva alleen in die zaak appel wilde instellen. Het hof heeft de incidentele vorderingen van Synthon afgewezen en Synthon veroordeeld in de proceskosten. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van grieven aan de zijde van Teva.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.175.547/01
Zaaknummer / rolnummer Rechtbank Den Haag: C/09/468857 / KG ZA 14-759
arrest in incident van 12 januari 2016
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TEVA PHARMACEUTICAL INDUSTRIES LTD,
gevestigd te Petach Tikva, Israël,
appellante,
verweerster in het incident,
nader te noemen: Teva,
advocaat: mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SYNTHON B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
geïntimeerde,
eiseres in het incident,
nader te noemen: Synthon,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

1.Het geding

Bij exploot van 20 juli 2015 (hierna: de appeldagvaarding) is Teva in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2015 (hierna: het vonnis). Op 31 juli 2015 heeft Teva aan Synthon een exploot doen uitbrengen (hierna: het exploot). Synthon heeft daarop een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring genomen, waarop Teva bij memorie van antwoord in het incident heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen op 17 december 2015 de zaak doen bepleiten, Synthon door mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, advocaat te Den Haag en mr. M.G.R. van Gardingen, advocaat te Amsterdam, en Teva door S.C. Dack, barrister te Amsterdam en mr. G. Theuws, advocaat te Amsterdam. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.Feiten

Het gaat in dit incident om het navolgende.
2.1
Op 3 juni 2014 heeft de advocaat van Synthon een mail gestuurd aan de advocaat van Teva met – voor zover hier van belang – de navolgende inhoud: “
Zoals u met mr. Van
Gardingen heeft besproken is Synthon voornemens drie procedures tegen Teva te starten in Nederland voor vernietiging van drie, tot één familie behorende, glatirameer octrooien, te weten EP (NL) 1 799 703, EP (NL) 2 177528 en EP (NL) 2 361 924. Hiertoe hebben wij de rechtbank verzocht op basis van het VRO te mogen procederen, en hebben bij vanwege de overlap in materie verzocht om een gelijktijdige mondelinge behandeling met een pleittijd van 120 minuten per partij in eerste instantie, en 30 minuten per partij voor re- en dupliek. (…) De concepten [van de dagvaardingen – toevoeging hof] dienen er slechts toe u in staat te stellen te beoordelen dat er inderdaad een grote overlap in materie bestaat, zodat behandeling op één dag het meest praktisch is. (…) Wilt u ons s.v.p. laten weten dat u met op één dag gecombineerde pleidooien kunt instemmen? Een alternatief zou zijn dat wij alle drie de octrooien in één nietigheidsprocedure betrekken, maar omdat daarmee niet is verzekerd dat een iets langere pleittijd dan gebruikelijk wordt toegestaan, leek ons de thans bewandelde weg voor alle partijen beter.
2.2
De advocaat van Teva heeft daarop als volgt aan de rechtbank Den Haag laten weten: “
Ik kan bevestigen dat Teva geen bezwaar heeft tegen het voorstel van Synthon omtrent de verlenging van de pleittijd en de behandeling van de drie zaken in één gecombineerde zitting op dezelfde dag. Wel merk ik op dat het waarschijnlijk simpeler en kosten-effectiever zou zijn geweest indien de drie octrooien in één dagvaarding waren behandeld (zoals Synthon dat inmiddels in Engeland heeft gedaan), en eveneens om verlenging van de pleittijd was verzocht. Maar die keuze is uiteraard aan Synthon.”
2.3
Bij beschikking van 5 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag “
Gezien het verzoek met het rekestnummer KG RK 14-1048” en “
in verband met een octrooigeschil inzake EP 1 799 703, EP 2 177 528 en EP 2 361 924” verlof verleend om “
het geschil met betrekking tot de drie bovengenoemde octrooien in drie afzonderlijke versnelde bodemprocedures te mogen behandelen, waarbij conform het verzoek van de eisende partij en gelet op de instemming daarmee door de gedaagde partij bepaald zal worden dat de drie zaken in een gecombineerde zitting zullen worden behandeld.” In de beschikking zijn voorts voor alle drie de zaken identieke data bepaald voor het aanbrengen, het nemen van conclusies, het indienen van (nadere) producties en pleidooi, waarbij de verzochte verlengde pleittijd voor de drie zaken gezamenlijk is toegestaan.
2.4
Synthon heeft vervolgens op 11 juni 2015 drie afzonderlijke dagvaardingen laten uitbrengen aan Teva, waarin steeds per dagvaarding de vernietiging van het Nederlandse deel van een van de hiervoor genoemde octrooien (hierna respectievelijk EP 703, EP 924 en EP 528), die alle betrekking hebben op het productieproces van glatirameer acetaat, werd gevorderd.
2.5
Op 22 april 2015 heeft rechtbank Den Haag vervolgens in één vonnis beslist in de drie bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken waaraan de respectievelijke zaak- en rolnummers C/09/468857 / HA ZA 14-759, C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761 zijn toegekend.
2.6
In de zaak met zaak / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 is de vordering tot vernietiging van EP 703 afgewezen. Teva had anderhalve maand voor de pleidooizitting vrijwillig afstand gedaan van dat octrooi, na een voor haar negatieve voorlopige opinie van de Technische Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau (hierna: TKB), waarna het octrooi door de TKB is herroepen. Terzake EP 703 overwoog rechtbank Den Haag in 5.1.1. van het vonnis als volgt:
2.7
In de zaken met zaak / rolnummer C/09/468861 / HA ZA 14-760 en zaak / rolnummer C/09/468867 / HA ZA 14-761 heeft de rechtbank de gevorderde vernietiging van EP 924 respectievelijk EP 528 toegewezen.
2.8
Terzake de proceskosten heeft rechtbank Den Haag – voor zover relevant – in 5.4.2. van het vonnis overwogen: “
Teva dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen. Deze kosten zijn te begroten volgens artikel 1019h Rv. (…) Partijen zijn overeengekomen dat de kosten per procedure, ook die waarin de hoofdvordering is ingetrokken betreffende EP 703, op € 90.000 zijn te begroten (…)”.
2.9
In de appeldagvaarding onder “
MET AANZEGGING DAT” onder a. is vermeld: “
appellante in hoger beroep komt van het door de Rechtbank Den Haag onder zaaknummer / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 op 22 april 2015 gewezen vonnis tussen (thans) appellante als gedaagde en (thans) geïntimeerden als eiseressen;”.
2.1
Onder “
TENEINDE” is in de appeldagvaarding vermeld: “
alsdan en aldaar namens appellante op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het het Gerechtshof Den Haag moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen (thans) appellante als gedaagde en (thans) geïntimeerden als eiseressen onder zaaknummer / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 gewezen vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 22 april 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van (thans) geïntimeerden jegens (thans) appellante alsnog af te wijzen, met veroordeling van (thans) geïntimeerden in de kosten van beide instanties overeenkomstig artikel 1019h Rv.
2.11
In het exploot is Synthon aangezegd:

3.De incidentele vordering en het verweer

3.1
Synthon heeft gevorderd dat het hof bepaalt “
dat Teva uitsluitend tijdig in beroep is gekomen van het vonnis dat op 22 april 2015 tussen partijen is gewezen onder zaaknummer / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759, althans Teva wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaren in het kennelijk door haar alsnog voorgenomen cq beweerdelijk eerder vergeten appèl tegen de vonnissen die tussen partijen zijn gewezen onder zaaknummers / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761, zulks met veroordeling van Teva, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit incident te begroten ex art. 1019h Rv.”
3.2
Synthon stelt daartoe, kort samengevat, dat Teva alleen in de zaak C/09/468857 / HA ZA 14-759 tijdig in hoger beroep is gekomen van het vonnis van 22 april 2015 (hierna: het vonnis). Alleen dat rol- / zaaknummer is in de appeldagvaarding genoemd. Met de appeldagvaarding is niet tevens in beroep gekomen van de andere zaken, nu het vonnis een verzamelvonnis betreft in drie afzonderlijke, niet (rol)gevoegde zaken, zodat van iedere zaak afzonderlijk appel ingesteld diende te worden, althans alle zaaknummers genoemd hadden moeten worden. Synthon had bovendien goede redenen om aan te nemen dat Teva alleen in de zaak C/09/468857 / HA ZA 14-759 appel wilde instellen en heeft daarop ook kunnen vertrouwen, aldus nog steeds Synthon.
3.3
Teva heeft verweer gevoerd en, kort samengevat, aangevoerd dat er sprake was van rolvoeging van de drie zaken, dat onder de gegeven omstandigheden bij één enkele appeldagvaarding een rechtsmiddel kon worden aangewend tegen alle drie de zaken en dat het noemen van slechts één zaak- / rolnummer een kennelijke vergissing was die ook voor Synthon duidelijk moet zijn geweest.

4.Beoordeling

4.1
Het hof is van oordeel dat de appeldagvaarding aldus moet worden uitgelegd dat daarmee niet alleen appel is ingesteld in de zaak met zaak- / rolnummer C/09/468859 / HA ZA 759 maar tevens in de zaken met de zaak- / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761 en dat de enkele vermelding van zaak- / rolnummer C/09/468859 / HA ZA 14-759 een evidente, voor Synthon kenbare, vergissing was.
4.2
Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 2 is uiteengezet, had Teva reeds voordat het vonnis was gewezen afstand gedaan van haar EP 703 octrooi en was dat octrooi definitief herroepen door de TKB. Bij een hoger beroep in de zaak met zaak- / rolnummer C/09/468859 / HA ZA 759 die betrekking had op EP 703 zou Teva daarom alleen belang kunnen hebben voor zover het de veroordeling in de proceskosten betrof. Het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet aannemen dat Synthon na lezing van de appeldagvaarding dacht dat Teva alleen om die reden in hoger beroep zou zijn gekomen van alleen die beslissing in het vonnis. Blijkens de pleitnotities van Teva in eerste aanleg, nadat EP 703 was ingetrokken, is door haar toen niet betoogd dat zij ter zake van EP 703 niet zou hebben te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Synthon ging er (ook) vanuit dat Teva als zodanig had te gelden (zie paragrafen 8 en 126 pleitnota eerste aanleg). Ter zitting zijn de proceskosten door de rechtbank aan de orde gesteld door ernaar te informeren of voor de zaak betrekking hebbend op EP 703 een korting had te gelden, omdat er voor dat octrooi minder voorbereidingstijd voor pleidooi nodig was geweest. Daarop antwoordde de heer Dack dat partijen een dergelijke korting niet waren overeengekomen. Niet gesteld is dat Teva bij die gelegenheid alsnog ter discussie heeft gesteld of zij als de in het ongelijk gestelde partij had te gelden en ook uit het vonnis zelf blijkt niet dat Teva dit zou hebben bestreden. Gelet op haar proceshouding in eerste aanleg en voorts in aanmerking genomen dat het oordeel van de rechtbank te dier zake in 5.1.1. van het vonnis geheel in lijn is met vaste rechtspraak op dat punt (zoals ook door Synthon aangevoerd in paragraaf 126 pleitnota eerste aanleg), lag het niet voor de hand dat zij uitsluitend om die reden alsnog hoger beroep wilde instellen.
4.3
Ten aanzien van de octrooien EP 924 en EP 528 was de situatie een andere. Deze octrooien waren in het vonnis vernietigd. Bovendien was met betrekking tot die octrooien in Engeland een parallelle procedure aanhangig, waarin kort na het vonnis, namelijk op 21 mei 2015, uitspraak is gedaan waarbij – anders dan in Nederland – de nietigheidsvorderingen juist zijn afgewezen (met uitzondering van enkele onderconclusies in verband met toegevoegde materie) en de nationale delen van deze octrooien (grotendeels, in elk geval wat de hoofdconclusies betreft) in stand zijn gebleven. Onder die omstandigheden lag het in de rede dat Teva appel wilde instellen tegen het vonnis voor wat betreft de nietigverklaring van die beide octrooien.
4.4
Dat Synthon er vanuit ging dat aan het niet-appelleren in de procedures met zaak- /rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761 een strategische afweging ten grondslag lag – te weten het voorkómen van een gezaghebbender bekrachtiging van het vonnis door het hof Den Haag waarmee zij bij het inroepen van beide octrooien in andere Europese landen zou kunnen worden geconfronteerd – zoals zij heeft gesteld, acht het hof niet (voldoende) geloofwaardig.
4.5
Op voorhand is niet uit te sluiten – en bepaald niet uitzonderlijk is – dat het hof Den Haag in een procedure in beroep tot een ander oordeel komt dan de rechtbank in eerste aanleg. Synthon heeft niet voldoende gemotiveerd uiteengezet op grond waarvan zij er gerechtvaardigd vanuit kon gaan dat Teva de mogelijkheid dat het hof in deze zaken tot een ander oordeel zou komen dan de rechtbank kennelijk zo onwaarschijnlijk achtte, dat zij liever (om strategische redenen) afzag van een hoger beroep en daarmee de vernietiging van de octrooien in kracht van gewijsde liet gaan.
4.6
Het feit dat een buitenlandse rechter in een parallelle procedure de octrooien van Teva wel (grotendeels) in stand had gelaten geeft naar het oordeel van het hof bovendien juist aanleiding om te veronderstellen dat Teva wel hoger beroep wilde instellen in de zaken met de zaak- / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761, teneinde te proberen onder verwijzing naar die andersluidende beslissing het hof te overtuigen van het ongelijk van de rechtbank.
4.7
De omstandigheid dat Teva eerder in het zicht van een negatieve beslissing van de TKB vrijwillig afstand had gedaan van EP 703 maakt dat niet anders. Na die afstand behield zij immers nog twee octrooien, waarmee haar product Copaxone® onder octrooibescherming bleef staan. Het in kracht van gewijsde laten gaan van het vonnis betekende dat dit product niet langer effectieve octrooibescherming zou genieten.
4.8
Dat Teva werd bijgestaan door ervaren advocaten leidt evenmin tot een ander oordeel. Ook ervaren advocaten begaan vergissingen, hetgeen als een feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd. Hoewel het inderdaad, zoals Synthon stelt, eenvoudig uitvoerbaar was geweest ook de twee andere zaak- / rolnummers in de appeldagvaarding op te nemen, is ook evenzeer mogelijk dat bij het opstellen van de appeldagvaarding door haast of onoplettendheid alleen is gekeken naar het in het vonnis eerstgenoemde zaak- / rolnummer. Dat geldt temeer omdat het onder de gegeven omstandigheden goed voorstelbaar is dat bij het opstellen van de appeldagvaarding uit het oog verloren is dat de zaken ooit met drie afzonderlijke dagvaardingen zijn aangebracht. De drie zaken volgden hetzelfde door de (enkele) VRO beschikking voorgeschreven tijdpad, door beide partijen is steeds één processtuk in alle drie de zaken tegelijk opgesteld en ingediend en de zaken waren voorts blijkens die processtukken inhoudelijk met elkaar verknocht en zijn door beide partijen en de rechtbank materieel als één zaak beschouwd, waarbij de gestelde nietigheid wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit van beide nog van kracht zijnde octrooien gezamenlijk is behandeld en beoordeeld. De zaken zijn niettegenstaande de ook in de ogen van Synthon bestaande “grote overlap in materie” met drie afzonderlijke (maar inhoudelijk in hoge mate overeenstemmende) dagvaardingen door Synthon ingeleid uitsluitend omdat zij veronderstelde daardoor eenvoudiger verlenging van de pleittijd te kunnen verkrijgen (zie 2.1 hiervoor).
4.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat Synthon uit de appeldagvaarding niet redelijkerwijs kon en mocht begrijpen dat Teva uitsluitend beoogde appel in te stellen in de zaak met zaak- / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759, maar had zij moeten begrijpen dat Teva beoogde hoger beroep in te stellen tegen het gehele vonnis, dus (juist) ook tegen de onderdelen daarvan die betrekking hebben op de zaken met zaak- / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761. Een redelijke uitleg van de appeldagvaarding leidt derhalve tot de conclusie dat Teva tevens tijdig appel heeft ingesteld tegen het vonnis in de zaken met de zaak- / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761 en dat zij het recht heeft grieven te richten tegen het gehele vonnis.
4.1
Daarnaast – en los daarvan – is het hof ook om de redenen zoals hierna uiteengezet van oordeel dat Teva ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het vonnis, ook voor zover dat is gewezen in de zaak- / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761.
4.11
In een van een reguliere civiele procedure afwijkende VRO procedure worden alle roldata tevoren bepaald en deze zijn – behoudens toestemming van de voorzieningenrechter – niet voor wijziging vatbaar. Door de vaststelling van identieke roldata voor alle proceshandelingen in alle drie de zaken, als uitvloeisel van het expliciete verzoek van beide partijen om gelijktijdige mondelinge behandeling in die zaken vanwege de grote materiële overlap, heeft effectief (rol)voeging plaatsgevonden.
4.12
Niet bestreden is dat Teva in onderhavige zaak met het uitbrengen van één appeldagvaarding kon volstaan.
4.13
Volgens vaste jurisprudentie heeft een appeldagvaarding (slechts) de functie van het kenbaar maken aan geïntimeerden dat hoger beroep wordt ingesteld. De geïntimeerde mag er niet vanuit gaan dat de appeldagvaarding het hoger beroep nauwkeurig afbakent. De definitieve omlijning van het hoger beroep vindt plaats door het aanvoeren van de gronden van het beroep in de memorie van grieven. In verband daarmee en gelet op de eisen van een goede procesorde, zijn de letterlijke bewoordingen in een appeldagvaarding niet per se beslissend voor de omvang van het hoger beroep. De geïntimeerde wordt door dat systeem niet in zijn verdediging geschaad, omdat hij pas bij memorie van antwoord hoeft te reageren (zie ook Ras / Hammerstein (2004) nr. 9).
4.14
In een geval waarin beroep was ingesteld tegen beslissingen in conventie, terwijl juist beoogd was beroep in te stellen tegen de beslissingen in reconventie, overwoog de Hoge Raad (HR 27 april 1990, inzake Martens, ECLI:NL:PHR:1990:AB8149) in r.o. 3.2 als volgt:

(…) Het is niet in overeenstemming met de eisen van een goede procesorde dat de processuele band die tussen bij een vonnis beoordeelde, vaak ook in materieel opzicht samenhangende vorderingen in conventie en in reconventie bestaat, door het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis nodeloos en onbedoeld kan worden verbroken. Aangenomen moet daarom worden dat een hoger beroep, ingesteld tegen een vonnis, waarin zowel beslissingen in conventie als in reconventie zijn vervat, in beginsel het gehele vonnis betreft, en dat dit niet anders wordt door het enkele feit dat het betreffende vonnis in de appeldagvaarding wordt aangeduid als te zijn gewezen tussen de ene partij ‘als eiser’ en de andere partij ‘als gedaagde’ noch ook doordat in het petitum van de dagvaarding slechts wordt gerefereerd aan hetgeen in het betreffende geding in conventie wordt verlangd. Dat dergelijke formuleringen niet beslissend zijn, strookt ook met de omstandigheid dat de appeldagvaarding blijkens art. 343 lid 1 Rv niet de middelen behoeft uit te drukken, waarop het hoger beroep is gegrond, en dat derhalve de appellant dan zijn aandacht nog niet op een scherpe omlijning van het hoger beroep hoeft te richten. Mede in dit licht dient de wederpartij er dan ook in beginsel van uit te gaan dat deze omlijning eerst bij de memorie van grieven haar definitieve vorm zal krijgen en dat de appellant in beginsel vrij is bij die memorie tegen elk onderdeel van het vonnis, ook wanneer dit in conventie en reconventie is gewezen, grieven te richten, zoals de wederpartij ook zelf (…) tegen elk onderdeel van dat vonnis in incidenteel hoger beroep grieven kan richten.
Het voorgaande sluit niet uit dat de appellant de omvang van het door hem ingestelde hoger beroep in de appeldagvaarding kan beperken in dier voege dat hij daarop in de memorie van grieven niet kan terugkomen. Daartoe is evenwel een ondubbelzinnige verklaring in de dagvaarding nodig, waaruit de wederpartij redelijkerwijs moet afleiden dat voor het overige in het vonnis wordt berust (…) Een en ander geldt ongeacht of in het concrete geval tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, behalve de hiervoor bedoelde processuele band, daadwerkelijk ook de samenhang in materieel opzicht bestaat, waarvan hiervoor werd overwogen dat hij vaak aanwezig is. Het al of niet bestaan van een zodanige samenhang — waarvan het vaak voorkomen mede een rechtvaardiging voor de hiervoor weergegeven regels vormt — is wegens de uiteenlopende aard van deze samenhang en de daaraan verbonden onzekerheden niet geschikt om in dit verband als een afzonderlijke maatstaf te worden gehanteerd.
4.15
Naar het oordeel van het hof moeten de door de Hoge Raad in het Martens-arrest geformuleerde richtlijnen gelijkelijk worden toegepast in dit specifieke geval van objectieve cumulatie. Ook hier is immers sprake van een processuele band in de door de Hoge Raad bedoelde zin die zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden, terwijl ook in dit geval tussen de onderscheiden zaken in materieel opzicht samenhang bestaat (vergelijk Ras / Hammerstein (2004) nr. 8 en H.J. Snijders in paragraaf i. van zijn noot onder het Martens-arrest). Hierbij is tevens het navolgende van belang.
4.16
Naar het oordeel van het hof bestaat er het geen gevaar voor rechtsonzekerheid bij toepassing van de Martens-leer bij zaken waarin bij één vonnis uitspraak is gedaan. Reeds op voorhand is immers wel duidelijk tegen welk vonnis hoger beroep wordt ingesteld. Andere zaken dan die waarin bij dat vonnis is beslist kunnen niet achteraf worden binnengesmokkeld, zoals Synthon suggereert. Dat nadere omlijning van het tegen een vonnis ingesteld hoger beroep eerst plaats vindt bij memorie van grieven is inherent aan artikel 343 Rv. dat bepaalt dat de appeldagvaarding de middelen niet hoeft te bevatten. Zoals reeds overwogen wordt Synthon hierdoor niet in zijn verdedigin geschaad, omdat zij pas bij memorie van antwoord hoeft te reageren.
4.17
Het hof ziet evenmin aanleiding de toepassing van de Martens-leer te beperken tot zaken waarin sprake is van formele voeging in de zin van artikel 222 Rv. Anders dan Synthon ziet het hof ook niet in dat een dergelijke beperking zou worden voorgesteld door Ras/Hammerstein en Snijders. Wat de laatste betreft kan dat naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid uit zijn gebruik van de woorden “gevoegde, verknochte zaken” daar waar Snijders in zijn noot juist opmerkt dat bij toepassing van de Martens-leer op gevoegde zaken de eis van verknochtheid niet gesteld moet worden, om dezelfde reden waarom volgens het Martens-arrest de eis van materiële samenhang tussen vorderingen in conventie en reconventie niet gesteld mag worden. Het subsidiaire standpunt van Synthon dat de Martens-leer op onderhavige zaak niet van toepassing is omdat er ook geen sprake zou zijn van rolvoeging, wordt onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in 4.11 is overwogen verworpen.
4.18
Wat de volgens subsidiair standpunt van Synthon voor toepassing van de Martens- leer te stellen eis van ‘relevante mate van samenhang’ tussen de verschillende zaken betreft, merkt het hof op dat als die eis al gesteld zou moeten worden, daaraan in het onderhavige geval is voldaan. Dat volgt reeds uit het door Synthon gedane verzoek om gezamenlijke behandeling van de zaken wegens de “grote overlap in materie” en blijkt voorts uit de wijze waarop zowel partijen als de rechtbank de onderscheiden zaken in materieel opzicht als één zaak hebben behandeld en in samenhang beoordeeld (zie ook r.o. 4.8). Dat alleen aan de gestelde eis van relevante mate van samenhang zou zijn voldaan indien het hoger beroep in de ene zaak noodzakelijkerwijs van invloed zou zijn op het hoger beroep in de andere zaak, zoals door Synthon gesuggereerd, kan niet als juist worden aanvaard, gelet op het feit dat de Hoge Raad in het Martens-arrest de eis van samenhang in materieel opzicht tussen de vorderingen en conventie en reconventie juist expliciet heeft afgewezen. Aan een eis van ‘relevante mate van samenhang’, als die al zou bestaan, mogen daarom niet te hoge eisen worden gesteld.
4.19
Toepassing van de Martens-leer op onderhavige zaak betekent dat het bij de appeldagvaarding ingestelde hoger beroep, niettegenstaande het feit dat alleen de zaak met zaak- / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 daarin is genoemd, in beginsel opgevat moet worden als een beroep tegen het hele vonnis en dat het Teva vrij staat bij memorie van grieven tegen elk onderdeel van het vonnis grieven te richten, ook wanneer dit de zaak- en rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761 betreft.
4.2
De door de Hoge Raad in het Martens-arrest geformuleerde correctie doet zich niet voor. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 4.1 - 4.9 is overwogen, is het enkel noemen van zaak- / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 in de appeldagvaarding niet aan te merken als een ondubbelzinnige verklaring waaruit Synthon redelijkerwijs moest afleiden dat door Teva in het vonnis voor zover gewezen in de zaken met zaak- en rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761 werd berust.
4.21
De slotsom is dat de incidentele vorderingen van Synthon worden afgewezen. Synthon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten overeenkomstig artikel 1019h Rv. Partijen zijn overeengekomen dat de kosten op € 10.000,- zijn te begroten en het hof ziet geen aanleiding daarvan af te wijken.
Beslissing
Het hof:
- wijst de incidentele vorderingen af;
- veroordeelt Synthon in de proceskosten, aan de zijde van Teva tot op heden begroot op € 10.000,-;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- verwijst de zaak naar de rol van 23 februari 2016 voor het nemen van de memorie van grieven aan de zijde van Teva.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Kalden, A.D. Kiers-Becking en M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.