Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Feiten
Zoals u met mr. Van
Ik kan bevestigen dat Teva geen bezwaar heeft tegen het voorstel van Synthon omtrent de verlenging van de pleittijd en de behandeling van de drie zaken in één gecombineerde zitting op dezelfde dag. Wel merk ik op dat het waarschijnlijk simpeler en kosten-effectiever zou zijn geweest indien de drie octrooien in één dagvaarding waren behandeld (zoals Synthon dat inmiddels in Engeland heeft gedaan), en eveneens om verlenging van de pleittijd was verzocht. Maar die keuze is uiteraard aan Synthon.”
Gezien het verzoek met het rekestnummer KG RK 14-1048” en “
in verband met een octrooigeschil inzake EP 1 799 703, EP 2 177 528 en EP 2 361 924” verlof verleend om “
het geschil met betrekking tot de drie bovengenoemde octrooien in drie afzonderlijke versnelde bodemprocedures te mogen behandelen, waarbij conform het verzoek van de eisende partij en gelet op de instemming daarmee door de gedaagde partij bepaald zal worden dat de drie zaken in een gecombineerde zitting zullen worden behandeld.” In de beschikking zijn voorts voor alle drie de zaken identieke data bepaald voor het aanbrengen, het nemen van conclusies, het indienen van (nadere) producties en pleidooi, waarbij de verzochte verlengde pleittijd voor de drie zaken gezamenlijk is toegestaan.
Teva dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten te dragen. Deze kosten zijn te begroten volgens artikel 1019h Rv. (…) Partijen zijn overeengekomen dat de kosten per procedure, ook die waarin de hoofdvordering is ingetrokken betreffende EP 703, op € 90.000 zijn te begroten (…)”.
MET AANZEGGING DAT” onder a. is vermeld: “
appellante in hoger beroep komt van het door de Rechtbank Den Haag onder zaaknummer / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 op 22 april 2015 gewezen vonnis tussen (thans) appellante als gedaagde en (thans) geïntimeerden als eiseressen;”.
TENEINDE” is in de appeldagvaarding vermeld: “
alsdan en aldaar namens appellante op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het het Gerechtshof Den Haag moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen (thans) appellante als gedaagde en (thans) geïntimeerden als eiseressen onder zaaknummer / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759 gewezen vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 22 april 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van (thans) geïntimeerden jegens (thans) appellante alsnog af te wijzen, met veroordeling van (thans) geïntimeerden in de kosten van beide instanties overeenkomstig artikel 1019h Rv.”
3.De incidentele vordering en het verweer
dat Teva uitsluitend tijdig in beroep is gekomen van het vonnis dat op 22 april 2015 tussen partijen is gewezen onder zaaknummer / rolnummer C/09/468857 / HA ZA 14-759, althans Teva wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaren in het kennelijk door haar alsnog voorgenomen cq beweerdelijk eerder vergeten appèl tegen de vonnissen die tussen partijen zijn gewezen onder zaaknummers / rolnummers C/09/468861 / HA ZA 14-760 en C/09/468867 / HA ZA 14-761, zulks met veroordeling van Teva, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit incident te begroten ex art. 1019h Rv.”
4.Beoordeling
(…) Het is niet in overeenstemming met de eisen van een goede procesorde dat de processuele band die tussen bij een vonnis beoordeelde, vaak ook in materieel opzicht samenhangende vorderingen in conventie en in reconventie bestaat, door het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis nodeloos en onbedoeld kan worden verbroken. Aangenomen moet daarom worden dat een hoger beroep, ingesteld tegen een vonnis, waarin zowel beslissingen in conventie als in reconventie zijn vervat, in beginsel het gehele vonnis betreft, en dat dit niet anders wordt door het enkele feit dat het betreffende vonnis in de appeldagvaarding wordt aangeduid als te zijn gewezen tussen de ene partij ‘als eiser’ en de andere partij ‘als gedaagde’ noch ook doordat in het petitum van de dagvaarding slechts wordt gerefereerd aan hetgeen in het betreffende geding in conventie wordt verlangd. Dat dergelijke formuleringen niet beslissend zijn, strookt ook met de omstandigheid dat de appeldagvaarding blijkens art. 343 lid 1 Rv niet de middelen behoeft uit te drukken, waarop het hoger beroep is gegrond, en dat derhalve de appellant dan zijn aandacht nog niet op een scherpe omlijning van het hoger beroep hoeft te richten. Mede in dit licht dient de wederpartij er dan ook in beginsel van uit te gaan dat deze omlijning eerst bij de memorie van grieven haar definitieve vorm zal krijgen en dat de appellant in beginsel vrij is bij die memorie tegen elk onderdeel van het vonnis, ook wanneer dit in conventie en reconventie is gewezen, grieven te richten, zoals de wederpartij ook zelf (…) tegen elk onderdeel van dat vonnis in incidenteel hoger beroep grieven kan richten.