schade
22. Gelet op het oordeel dat Intralectric onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld door het derdenbeslag na 3 maart 2014 te handhaven, dient te worden beoordeeld of en in hoeverre [appellante] dientengevolge schade heeft geleden.
23. [appellante] heeft - kort samengevat - de volgende schadeposten gesteld:
( i) volgens [appellante] heeft zij tussen 2 januari 2014 en 7 juli 2014 (de dag waarop het perceel na de executieverkoop is geleverd aan [verkoper] ) een bedrag van € 4.861,01 aan rente betaald over het hypotheekbedrag dat als gevolg van de verkoop van het perceel door haar en [A] aan [verkoper] zou zijn afgelost op het van Obvion geleende bedrag,
(ii) nadat [verkoper] de koopovereenkomst had ontbonden, is Obvion op de voet van
artikel 3:268 BW overgegaan tot executieverkoop van het perceel. Daarbij heeft het perceel volgens [appellante] € 5.881,63 en € 5.000,00 minder opgebracht,
(iii) Obvion heeft in het kader van de executieverkoop op de voet van
artikel 3:268 lid 2 BW een verzoek gedaan aan de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland tot onderhandse verkoop. Met betrekking tot de kosten van dit verzoek heeft Obvion volgens [appellante] een bedrag van € 2.117,24 bij haar in rekening gebracht,
(iv) Obvion heeft, aldus [appellante] , ter zake de kosten van de kort geding-procedure een bedrag van € 3.228,69 bij haar in rekening gebracht. Subsidiair vordert zij voor de kort geding-procedure een proceskostenveroordeling ten bedrage van € 1.528,32.
Zij vordert voorts (contractuele dan wel wettelijke) rente over voornoemde posten.
Beroep Intralectric op de schadebeperkingsplicht / eigen schuld
24. In eerste aanleg heeft Intralectric bij wijze van verweer een beroep gedaan op de schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW. In dit verband heeft zij betoogd dat het op de weg van [appellante] lag om na 14 maart 2014 (de dag waarop het vonnis in kort geding is gewezen) contact met Intralectric op te nemen voor nader overleg en om indien dat contact niet tot resultaat zou leiden een tweede kort geding ter opheffing van het derdenbeslag tegen Intralectric aan te spannen. Nu [appellante] dit heeft nagelaten dient, aldus Intralectric, de schade voor rekening en risico van [appellante] te blijven.
25. Het verweer kan niet slagen. Intralectric heeft niet gesteld dat [appellante] door na
14 maart 2014 contact te zoeken met Intralectric en door vervolgens eventueel een tweede kort geding-procedure te starten, de door haar geleden schade daadwerkelijk had kunnen beperken. Gesteld noch gebleken is dat Intralectric bereid zou zijn geweest om alsnog vrijwillig het beslag of te heffen, of dat Obvion en [verkoper] bereid zouden zijn geweest om de uitslag van een tweede kort geding-procedure tegen Intralectric af te wachten.
26. Het hof overweegt voorts nog het volgende. Tussen de datum waarop het vonnis in kort geding is gewezen (vrijdag 14 maart 2014) en de data waarop Obvion aan de notaris heeft laten weten niet akkoord te gaan met doorhaling van de hypotheek (dinsdag
18 maart 2014) en [verkoper] de overeenkomst heeft ontbonden (woensdag 19 maart 2014) zaten niet meer dan een paar dagen tijd. Gelet op de omstandigheid dat Obvion en [appellante] Intralectric korte tijd vóór 14 maart 2014 - te weten op 4 maart 2014 - in niet mis te verstane bewoordingen in kennis hadden gesteld van de consequentie van het handhaven van het derdenbeslag, en Intralectric daarin geen aanleiding had gezien het derdenbeslag op te heffen, mocht redelijkerwijze niet van [appellante] worden verwacht dat zij in bedoelde paar dagen tijd contact met Intralectric zou opnemen om de consequentie van de handhaving van het derdenbeslag nogmaals onder de aandacht te brengen.
27. Met betrekking tot al de door [appellante] gestelde schadeposten, die hieronder nog afzonderlijk zullen worden beoordeeld, heeft Intralectric betwist dat er een causaal verband bestaat met de door haar gepleegde onrechtmatige daad.
28. In de eerste plaats dient [appellante] zich volgens Intralectric niet tot haar te wenden voor schadevergoeding, maar tot [A] . Omdat [A] niet aan Intralectric heeft betaald, heeft Intralectric het derdenbeslag gelegd. De daaruit voortvloeiende schade is dan ook veroorzaakt door [A] , aldus Intralectric. Het hof gaat niet in deze redenering mee. Omdat [A] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, heeft de rechtbank Den Haag hem veroordeeld tot het betalen van € 17.455,00 aan Intralectric. Daarmee had Intralectric een executoriale titel op grond waarvan zij beslag kon leggen. De wijze waarop zij haar bevoegdheid tot beslaglegging heeft uitgeoefend was echter, zoals hiervóór overwogen, onrechtmatig jegens [appellante] . Intralectric dient de schade die [appellante] als gevolg van die onrechtmatige uitoefening van haar beslagbevoegdheid heeft geleden te vergoeden. De omstandigheid dat [A] niet voldeed aan zijn betalingsverplichting jegens Intralectric doet daaraan niet af. Die omstandigheid betekent immers niet dat er geen causaal verband kan bestaan tussen de onrechtmatige uitoefening van de beslagbevoegdheid door Intralectric en de door [appellante] gestelde schade.
29. Intralectric betwist in de tweede plaats dat er een causaal verband bestaat tussen (het handhaven van) het derdenbeslag en de executieverkoop door Obvion. De directe aanleiding voor de executieverkoop was, aldus Intralectric, dat [appellante] en [A] hun hypotheekverplichtingen niet (meer) nakwamen. Ook dit betoog slaagt niet. [appellante] en [A] hadden voor hun perceel een koper ( [verkoper] ) gevonden die bereid was een bedrag voor het perceel te betalen waarmee ook Obvion akkoord ging. Een executieverkoop zou daarmee worden vermeden. Als gevolg van het door Intralectric gehandhaafde derdenbeslag is die verkoop niet doorgegaan. Obvion is daarop alsnog overgegaan tot executieverkoop. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat er een direct - sine qua non - verband bestaat tussen de onrechtmatige handhaving van het derdenbeslag door Intralectric en de executieverkoop van het perceel door Obvion. Zonder bedoelde handhaving van het derdenbeslag was het niet tot die executieverkoop gekomen.
30. In de derde plaats bestaat er volgens Intralectric geen causaal verband tussen de onrechtmatige handhaving van het derdenbeslag en de lagere opbrengst bij de executieverkoop. Niet valt in te zien, aldus Intralectric, waarom het perceel bij de executieverkoop aan dezelfde kopers ( [verkoper] ) een lagere opbrengst heeft gegenereerd. Het hof kan Intralectric hierin niet volgen. Intralectric betwist niet dat het perceel bij de executieverkoop door Obvion een lagere opbrengst heeft gegenereerd dan de koopsom die [A] en [appellante] eerder met [verkoper] overeen waren gekomen. Nu, zoals hiervóór al aan de orde kwam, de handhaving van het derdenbeslag tot die executieverkoop heeft geleid, bestaat er naar het oordeel van het hof een causaal verband tussen de handhaving van het beslag en de minderopbrengst bij de executieverkoop. Het hof merkt overigens op dat een executieverkoop door een hypotheekhouder niet vergelijkbaar is met een reguliere verkoop door de eigenaren. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een executieverkoop over het algemeen lagere opbrengsten worden gerealiseerd dan bij een reguliere verkoop. Dat het perceel bij de executieverkoop minder heeft opgebracht dan de opbrengst die zou zijn gerealiseerd bij verkoop door [appellante] en [A] , hoeft dan ook geen verbazing te wekken.
31. Het door [appellante] gevorderde bedrag van € 5.881,63 aan minderopbrengst is, afgezien van de hiervóór besproken betwisting van het causaal verband, niet door Intralectric weersproken en zal daarom worden toegewezen. Grief IX slaagt in zoverre.
32. Het door [appellante] in verband met de minderopbrengst gevorderde bedrag van
€ 5.000,00 zal worden afgewezen. [appellante] maakt niet duidelijk hoe dit bedrag zich verhoudt tot het (ook) door haar gevorderde bedrag van € 5.881,63, waardoor de mogelijkheid bestaat dat het bedrag van € 5.000,00 reeds geheel of gedeeltelijk in het bedrag van € 5.881,63 is verwerkt.
33. De door [appellante] gevorderde wettelijke rente over laatstgenoemd bedrag zal worden toegewezen vanaf 7 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening. Pas vanaf 7 juli 2014 - de dag waarop het perceel na de executieverkoop is getransporteerd - was immers daadwerkelijk sprake van een verminderde opbrengst. Voor toewijzing van contractuele rente is geen plaats, nu het hier gaat om schade als gevolg van een vertraging in de voldoening van een geldsom, die krachtens artikel 6:119 BW is vastgesteld op de wettelijke rente.
Kosten verzoekschriftprocedure
34. Het door [appellante] gevorderde bedrag van € 2.117,24 aan kosten ter zake de verzoekschriftprocedure is, afgezien van de hiervóór besproken betwisting van het causaal verband, niet weersproken en zal daarom worden toegewezen. Eveneens toewijsbaar is de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 7 juli 2014, aangezien deze kosten voorkomen op de nota van afrekening van de overdracht. Ook in zoverre slaagt grief IX.
Kosten kort geding procedure
35. Het door [appellante] gevorderde bedrag van € 3.228,69 dat door Obvion in verband met de kosten van de procedure in kort geding bij haar in rekening is gebracht, zal worden toegewezen, nu niet weersproken is dat Obvion deze kosten aan [appellante] heeft doorberekend. Deze schade van [appellante] moet redelijkerwijs worden toegerekend aan de door Intralectric gelegde (en met betrekking tot het derdenbeslag gehandhaafde) beslagen. De wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd met ingang van 24 september 2014, nu het hof niet gesteld of gebleken is per welke datum Obvion deze kosten in rekening heeft gebracht. Grief VIII is derhalve terecht voorgesteld.
Renteschade in verband met latere aflossing
36. Op 7 juli 2014 is het perceel - na de executieverkoop - aan [verkoper] geleverd. [appellante] heeft met betrekking tot de periode vanaf 2 januari tot 7 juli 2014 een bedrag van
€ 4.861,01 aan renteschade gevorderd. Daarbij gaat het om de contractuele rente van 5,1% die [appellante] in genoemde periode aan Obvion heeft betaald over het bedrag dat aan Obvion zou zijn afgelost indien de verkoop van het perceel door [appellante] en [A] aan [verkoper] doorgang zou hebben gevonden. Dit aflossingsbedrag is volgens [appellante] € 186.040,65.
37. Intralectric heeft de wijze waarop [appellante] de door haar gevorderde contractuele rente heeft berekend niet weersproken. Gelet op zijn hiervóór in r.o. 8 – 21 neergelegde beoordeling van het derdenbeslag, zal het hof de gevorderde contractuele rente toewijzen met betrekking tot de periode vanaf 3 maart 2014 (de dag waarop de handhaving van het derdenbeslag door Intralectric onrechtmatig werd) tot en met 7 juli 2014. Dan gaat het om een bedrag van (€ 186.040,65 maal 5,1%, gedeeld door 365, maal 127 =) € 3.301,33. Over dit bedrag zal de door [appellante] gevorderde wettelijke rente worden toegewezen conform vordering vanaf de dag van dagvaarding.
Buitengerechtelijke kosten
38. [appellante] komt in haar grieven op tegen de afwijzing door de kantonrechter van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten. Zij stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt, wat door Intralectric wordt betwist.
39. Nu [appellante] niet concreet heeft gesteld dat zij enige werkzaamheden heeft verricht die haar aanspraak op een bedrag aan buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen, heeft de kantonrechter de vordering terecht afgewezen. Er bestaat pas recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, indien daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht (vgl. HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). De grief faalt dus.