Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 juni 2016
KH Beheer B.V.,
[geïntimeerde]
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
en[[geïntimeerde]]
om de werkgerelateerde stressoren te bespreken en om te bespreken hoe verder nu.”
“psychische spanningsklachten, voornamelijk werkgerelateerd”,als gevolg waarvan [geïntimeerde] niet danwel beperkt belastbaar is voor het werk.
“rapportage arbeidsdeskundige”van arbeidsdeskundige V.C.M. Bouwman van 11 oktober 2010 is onder meer vermeld:
dagelijks werkoverleg met de directeur
waarnemen directeur bij diens afwezigheid
instrueren medewerkers
controleren en wegen van vrachtwagens met ijzer en metaal
afrekenen van goederen
toezicht houden op de werf
bijbehorende administratieve werkzaamheden
het werken met alle op de werf (en in voorkomende gevallen ook in de loodsen) aanwezige apparatuur
het samen met collega’s uitvoeren van alle werkzaamheden welke te maken hebben met de inzameling van metalen
het keuren/beoordelen van de in te leveren materialen
het uitvoeren van en het geven van ondersteuning aan weegprocessen
het uitvoeren van alle voorkomende werkzaamheden; o.a. sloopwerk, sorteerwerk en ruimwerk
en[[geïntimeerde]]
, waarvoor een mediation traject werd ingezet om de lucht te klaren.”
“verzekeringsgeneeskundige rapportage”van verzekeringsarts V.R. Evegaars van 16 februari 2012 is onder meer vermeld:
in conventie, na wijziging van de eis, gevorderd (1) voor recht te verklaren dat KR na 10 december 2009 geen loondoorbetalingsverplichting heeft, behalve voor wat betreft de perioden na de genoemde datum waarin [geïntimeerde] (re-integratie)werkzaamheden voor haar heeft verricht, (2) voor recht te verklaren dat KH het over de periode van 10 december 2009 tot 1 november 2011 betaalde loon onverschuldigd heeft betaald, behalve als het betaalde loon ziet op door [geïntimeerde] verrichte (re-integratie)werkzaamheden, (3) voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door KH als gevolg van verduistering geleden schade, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
in reconventiegevorderd (1) KH te veroordelen aan hem over de periode van 1 november 2011 tot 3 juli 2012 zijn loon van € 3.502,00 bruto per maand te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en met rente, (2) voor recht te verklaren dat zijn functie ‘bedrijfsleider’ was, met veroordeling van KH in de proceskosten.
22 februari 2011, waarna hij in ieder geval vier weken volledig gewerkt heeft. Dat ook KH uitging van een hersteldverklaring per de genoemde datum blijkt naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk uit de brief van casemanager [casemanager] van KH van 23 februari 2011. In deze brief staat:
“We ontvingen van de bedrijfsarts dat je naar aanleiding van het gesprek op 17 februari j.l. ook door hem volledig (100%) inzetbaar wordt geacht en beter gemeld dient te worden. Ook heb je de afgelopen dagen voor 100% je eigen werk gedaan. We gaan er vanuit dat je nu volledig bent hersteld”.KH stelt dat deze brief niet zo juridisch uitgelegd moet worden, maar zij geeft niet aan hoe door niet juridisch naar de brief te kijken tot de conclusie gekomen moet worden dat [geïntimeerde] nog arbeidsongeschikt was. Naar het oordeel van de kantonrechter is de brief niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Vanaf (in elk geval) 23 februari 2011 (maar kennelijk al enkele dagen eerder) heeft [geïntimeerde] voor 100% zijn eigen werk gedaan en hij heeft onafgebroken gewerkt tot hij op 4 april 2011 werd geschorst door KH. KH is op de comparitie van partijen gevraagd om stukken aan te wijzen waaruit blijkt dat [geïntimeerde] zich ook in de periode februari-april 2011 op het standpunt stelde nog arbeidsongeschikt te zijn, maar hiertoe bleek KH tijdens de comparitie van partijen niet in staat. De kantonrechter ziet geen aanleiding KH de gelegenheid te geven bij akte op stukken te wijzen die reeds in het geding zijn gebracht of hadden moeten worden gebracht. Bovendien heeft de kantonrechter bij de producties geen stukken uit de periode februari - april 2011 aangetroffen waarin [geïntimeerde] zich op het standpunt stelde nog arbeidsongeschikt te zijn. Het enkele feit dat [geïntimeerde] dan wel diens gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 3 juli 2012 (volgens het proces-verbaal) heeft meegedeeld dat [geïntimeerde] volledig arbeidsongeschikt is sinds 4 maart 2010, kan niet leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde] per 23 februari 2011 niet volledig hersteld was, gelet op het oordeel de bedrijfsarts terzake, de brief van KH van 23 februari 2011 en het gegeven dat [geïntimeerde] toen voor 100% aan het werk was. Dit betekent dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:629 lid 10 BW, nu de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] met tenminste vier weken is onderbroken, er weer een nieuwe ziekteperiode is gaan lopen toen [geïntimeerde] zich weer ziek meldde, met een loondoorbetalingsverplichting gedurende 104 weken voor KH als gevolg van artikel 7:629 BW.”
volledighersteld verklaard en moest daarom in staat worden geacht zijn werkzaamheden te verrichten. Dit volgt duidelijk uit de brieven van de bedrijfsarts van 1 en 22 februari 2011 (welke arts er volgens KH “als eerstelijns beoordelaar dichter op staat”). Voor zover KH beoogt te stellen dat de arbeidsongeschiktheid na 22 februari 2011 voortduurde vanwege deze psychische klachten strijdt dat met het oordeel van de bedrijfsarts en is dat niet deugdelijk onderbouwd. Immers, wat KH in hoger beroep ter zake aanvoert is niet goed te volgen en is strijdig met voormelde stelling. Zo heeft KH niet alleen aangevoerd dat [geïntimeerde] vanwege psychische klachten arbeidsongeschikt was, maar ook de arbeidsongeschiktheid op grond van
“beweerde psychische klachten”betwist (memorie van grieven sub 2, 5, 8 en 13-20).
verhinderdis geweest zijn arbeid te verrichten
,wat als gezegd niet het geval was. Niet bepalend is of de werknemer feitelijk zijn arbeid heeft
verricht. Daar komt nog bij dat uit de brief van de casemanager van KH van 23 februari 2011 blijkt dat KH uitging van volledige inzetbaarheid en dat [geïntimeerde] toen al enige dagen 100% zijn eigen werk had gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] na 23 februari 2011 zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het schrijven van deze brieven
“We gaan er vanuit dat je nu volledig bent hersteld”.
opschortenvan de loonbetalingen, doch het bestreden oordeel gaat evenzeer opgaat voor het
niet betalenvan loon. De ratio van deze bepaling is dat de werknemer aldus zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over zijn recht op loon, zodat hij tijdig maatregelen kan treffen. Het oordeel gaat dus ook op voor een beroep op de hoofdregel van art. 7:627 BW (geen arbeid, geen loon). KH heeft in hoger beroep volstaan met te verwijzen naar wat zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Dit leidt dus niet tot een ander oordeel.
“coördinerende taken”door [geïntimeerde]. De oordelen van UWV zijn echter niet bindend. De kantonrechter had moeten onderzoeken welke essentiële verschillen er bestaan tussen die taken in de functie van bedrijfsleider en die van werfbaas. Er was en is alle aanleiding een onafhankelijk arts als deskundige in te schakelen om de al dan niet arbeidsgeschiktheid van [geïntimeerde] te beoordelen, aldus nog steeds KH.
rapportage arbeidsdeskundige”van arbeidsdeskundige V.C.M. Bouwman van 11 oktober 2010 (zie r.o. 1.7) is door UWV erkend dat er tussen [geïntimeerde] en KH een verschil van inzicht bestond over de feitelijke werkzaamheden, terwijl daarbij is vermeld: “
In overleg met de heer [werkgever], werkgever, werd aangegeven dat werknemer zowel coördinerend werkzaam was als meewerkte met de collega’s”.Door de (opvolgende) deskundigen is [geïntimeerde] voor deze taken arbeidsongeschikt geacht.
“uit niet meer bestonden dan dat hij ’s morgens van [werkgever] te horen kreeg wat de kleine groep van drie man incluis [geïntimeerde], die dag op de werf moesten doen”. Het hof gaat hieraan voorbij nu deze stelling in hoger beroep onverenigbaar is met de stellingen van KH in de eerste aanleg, zonder dat is aangegeven dat daarop en zo ja, waarom daarop wordt teruggekomen. Het is weliswaar rechtens toegestaan terug te komen op stellingen uit de eerste aanleg, maar als dat in onderhavig geval is beoogd, is dat niet gesteld en evenmin toegelicht. Een toelichting daarop was op haar plaats geweest. Zo heeft KH in eerste aanleg gesteld dat [geïntimeerde] bij het afrekenen met de klant tot taak had de weegbriefjes van zijn collega’s op gewicht en metaalsoort te controleren,
“[geïntimeerde] was immers de werfbaas”,dat hij met de klanten diende af te rekenen (inleidende dagvaarding sub 24, 29 en 33) en dat hij ook [werkgever] moest assisteren bij het verdelen van het werk (inleidende dagvaarding sub 37). Daar komt bij dat de door [geïntimeerde] bij brief van 13 augustus 2014 overgelegde schriftelijke verklaringen van klanten de coördinerende rol van [geïntimeerde] bevestigen, en deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd weersproken zijn door KH.
“op grond van alle omstandigheden van dit geval”aanleiding voor verdere matiging. Deze grief faalt. Het hof verenigt zich met het bestreden oordeel en de gronden waarop het berust. Wat in hoger beroep door KH is aangevoerd werpt geen relevant ander licht op de zaak en leidt niet tot een ander oordeel.
“over de aard en om vang c.q. de achtergronden van zijn arbeidsongeschiktheid”.In de toelichting op grief I maakt KH – althans zo begrijpt het hof – aan [geïntimeerde] het verwijt dat voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid telkens de functie van bedrijfsleider in plaats van werfbaas het vertrekpunt was.
“over de aard en om vang c.q. de achtergronden van zijn arbeidsongeschiktheid”en anders niet, geldt dat de arbeidsongeschiktheid niet is vastgesteld op basis van de functie van bedrijfsleider, hetgeen voor KH zonder meer kenbaar moest zijn geweest, terwijl het door [geïntimeerde] innemen van het standpunt dat hij bedrijfsleider was niet als misleiding is aan te merken. De gestelde grond van niet-gehoudenheid in vorenbedoelde zin – wat daar ook inhoudelijk van zij – gaat feitelijk niet op.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van
- wijst de vorderingen van KH in hoger beroep af;
- veroordeelt KH in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 311,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.