ECLI:NL:GHDHA:2016:1421

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.176.229-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over onrechtmatige overheidsdaad door politie met betrekking tot onderzoeksopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de politie (eenheid Den Haag) naar aanleiding van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 31 juli 2015. [Appellant] vorderde dat de politie zou worden veroordeeld om een onderzoek in te stellen naar zijn klacht over de weigering van de politie om aangiften op te nemen en bedreigingen jegens hem te onderzoeken. De voorzieningenrechter had de vordering van [appellant] afgewezen, omdat er volgens hem geen verplichting voor de politie was om het onderzoek uit te voeren zoals in een eerdere beschikking was voorgesteld. Het hof bevestigde deze afwijzing en oordeelde dat de politie voldoende onafhankelijk onderzoek had laten uitvoeren door de klachtencommissie. Het hof benadrukte dat de politie niet verplicht was om het Bureau Integriteits Onderzoek (BIO) in te schakelen en dat de klachtencommissie haar onderzoek op een deugdelijke manier had uitgevoerd. Het hof verwierp de grieven van [appellant] en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.176.229/01
Zaak-rolnummer rechtbank : C/09/490730 / KG ZA 15/885

Arrest in kort geding van 31 mei 2016

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.G.J. Smit te Rotterdam,
tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon POLITIE (eenheid Den Haag),gevestigd te Den Haag,

geïntimeerde,
hierna te noemen: de politie,
advocaat: mr. R.W. Veldhuis te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 27 augustus 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 31 juli 2015. Bij memorie van grieven (met als producties de processtukken in eerste aanleg) heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd. Vervolgens heeft hij producties overgelegd bij akte overlegging producties en korte toelichting. Hierna heeft de Politie bij memorie van antwoord (met productie) verweer gevoerd, waarna [appellant] nog producties heeft overgelegd bij akte houdende overlegging nadere producties. Partijen hebben hun zaak mondeling bepleit op 19 mei 2016. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten waar de voorzieningenrechter vanuit is gegaan in het bestreden vonnis (rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3) staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het geschil in deze procedure gaat, zakelijk weergegeven, om het volgende.
(2.1) Het hof 's-Gravenhage (nevenzittingsplaats Amsterdam) heeft op 2 juni 2009 beslist op het beklag van [appellant] op grond van artikel 12 Strafvordering (hierna: de Beschikking). De Beschikking is deels geciteerd in rechtsoverweging 2.1 van het bestreden vonnis. Het hof verwijst hiernaar. In de Beschikking is de officier van justitie gelast, kort gezegd, om bij de rechter-commissaris belast met strafzaken een vordering te doen strekkende tot instelling van een gerechtelijk vooronderzoek tegen “een of meer N.N. politiefunctionarissen” met betrekking tot de gestelde mishandeling c.q. poging tot zware mishandeling op het politiebureau Waddinxveen.
(2.2) In de Beschikking is, voor zover thans van belang, verder overwogen dat onderzoek dient plaats te vinden naar de klacht van [appellant], te weten de talrijke incidenten waarbij de politie heeft geweigerd om de aangiften van [appellant] op te nemen en de bedreigingen jegens [appellant] te onderzoeken (hierna: de klacht). In de Beschikking is voorts onder meer vermeld:
“Het hof geeft er de voorkeur aan dat het onderzoek wordt gedaan onder leiding van de korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden (als “lerende organisatie”), waarbij het hof denkt aan de mogelijkheid om het onderzoek, in afwijking van de gebruikelijke bemiddelingsprocedure, direct in handen te geven van de onafhankelijke klachtencommissie die de korpsbeheerder over de afdoening van klachten binnen zijn politieregio adviseert, terwijl de klachtencommissie nader onderzoek kan laten uitvoeren door het Bureau Integriteits Onderzoek (BIO).[….] In dit onderzoek kunnen tevens de incidenten vanaf 1999 in kaart worden gebracht.”(2.3) Vanwege de toenmalige woonplaats Waddinxveen van [appellant] is een klachtencommissie samengesteld uit leden van zowel de klachtencommissie van de (toenmalige) regiopolitie Haaglanden als de klachtencommissie van de (toenmalige) regiopolitie Hollands Midden (hierna: de Klachtencommissie) om de klacht te onderzoeken. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan een uitnodiging van de Klachtencommissie om op de hoorzitting te verschijnen, terwijl hij evenmin heeft voldaan aan het verzoek van de Klachtencommissie om een chronologisch overzicht te maken van de gebeurtenissen waarop de klacht ziet. De Klachtencommissie heeft vervolgens de klacht op de stukken beoordeeld.
(2.4) Op 11 oktober 2010 heeft de Klachtencommissie geadviseerd om de klacht van [appellant] niet gegrond te verklaren en het optreden van de politie aan te merken als behoorlijk met betrekking tot het opnemen van een aangifte, het doen van onderzoek naar bedreigingen, het informeren van klager en het verstrekken van informatie over klager aan derden.
(2.5) [appellant] heeft in de onderhavige procedure de Politie gedagvaard in kort geding. Daarbij heeft hij gevorderd de Politie te veroordelen om alsnog een onderzoek naar zijn klacht in te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de Politie onrechtmatig handelt door de Beschikking niet na te leven. Volgens [appellant] heeft het in de Beschikking bevolen onderzoek nog steeds niet plaatsgevonden. Hierdoor wordt hij onder meer geschaad in zijn grondrechten. Het BIO had het onderzoek moeten uitvoeren, maar de klacht is ten onrechte in de klachtenprocedure terecht gekomen. Hier heeft [appellant] zich tegen verzet. [appellant] is door de Politie nooit in de gelegenheid gesteld aangifte te doen.
(2.6) In het thans bestreden vonnis is de vordering afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, samengevat weergegeven, als volgt overwogen:
(i) In het dictum van de Beschikking is geen verplichting aan de Politie opgelegd (alleen de officier van justitie wordt gelast een vordering te doen om een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen tegen N.N.). In de overwegingen staat wel ondubbelzinnig vermeld dat ook een onderzoek naar de talrijke incidenten omtrent de weigering van de Politie om aangiften van [appellant] op te nemen, moet plaatsvinden. In dat kader is in de Beschikking een voorkeur uitgesproken voor onderzoek door de onafhankelijke klachtencommissie boven bemiddeling. Ook wordt in de Beschikking gewezen op de mogelijkheid dat de klachtencommissie BIO inschakelt.
(ii) De klachtencommissie van de Politie heeft vervolgens onderzoek verricht. Hierbij was onderzoek door BIO niet dwingend voorgeschreven. In de Beschikking zijn slechts voorkeuren en mogelijkheden genoemd, waarbij BIO als mogelijkheid is genoemd. Dat geen onderzoek door BIO heeft plaatsgevonden, leidt dan ook niet tot de conclusie dat de Politie onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
(iii) Ten overvloede: de omstandigheid dat [appellant] al veelvuldig contact had gehad met het hoofd van BIO komt als een gegronde reden voor waarom de Klachtencommissie BIO niet heeft ingeschakeld.
(iv) Niet valt in te zien waarom het onderzoek door de Klachtencommissie niet als voldoende en deugdelijk kan worden beschouwd. Overigens is in de Beschikking juist de voorkeur voor een klachtencommissie uitgesproken. [appellant] heeft ook niet onderbouwd waarom het onderzoek door de Klachtencommissie niet voldoende is.
Beoordeling van de grieven van [appellant]
is met zijn grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, tegen deze beslissing opgekomen. In de kern komen de grieven van [appellant] erop neer dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er op grond van de Beschikking geen verplichting was voor de Politie om een onderzoek te laten verrichten en dat het onderzoek door de Klachtencommissie voldoende en deugdelijk was, waarbij inschakeling van BIO niet verplicht was. Daarnaast klaagt [appellant] erover dat volgens de voorzieningenrechter de eerdere contacten van [appellant] met het hoofd BIO een gegronde reden vormden om af te zien van inschakeling van BIO.
De grieven worden verworpen. Het hof deelt de overwegingen van de voorzieningenrechter, zoals hiervóór samengevat weergegeven, en neemt deze over. In dit verband benadrukt het hof nog het volgende.
Voorop wordt gesteld dat in de Beschikking geen
verplichtingis opgelegd aan de Politie om de klacht te onderzoeken. Het hof heeft in zijn Beschikking wél aangegeven een onafhankelijk onderzoek nodig te achten, maar dat is niet dwingend opgelegd aan de Politie. Dit ligt ook voor de hand. Het hof heeft in de artikel 12 Strafvordering-procedure immers geen bevoegdheid om een dergelijke verplichting aan de Politie op te leggen.
Los hiervan heeft de Politie, naar zij zelf stelt, zich de overwegingen in de Beschikking aangetrokken. In lijn hiermee heeft de Politie, speciaal voor de klacht van [appellant], de Klachtencommissie (bestaande uit leden van de klachtencommissie Haaglanden en Hollands-Midden) in het leven geroepen. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien waarom de Klachtencommissie niet onafhankelijk zou zijn. Het is immers juist de opzet van de reguliere klachtencommissies van de politie – hieruit is de onderhavige Klachtencommissie samengesteld – het optreden van de politie in onafhankelijkheid te onderzoeken. Bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, heeft [appellant] niet, althans niet deugdelijk, aangevoerd. Voor zover [appellant] heeft willen stellen dat de Klachtencommissie niet onafhankelijk is omdat zij BIO niet heeft ingeschakeld, miskent [appellant] dat de Klachtencommissie hiertoe geen opdracht had, noch op grond van de Beschikking – hierin leest het hof slechts de suggestie om BIO eventueel in te schakelen – , noch anderszins. Het verwijt dat BIO niet is ingeschakeld wordt dan ook verworpen.
Pas voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] zelf betoogd dat een
onderzoekscommissiedan wel de rijksrecherche ingeschakeld had moeten worden. Deze stelling is veel te laat in de procedure naar voren gebracht en moet daarom wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde buiten beschouwing blijven. Overigens wordt in de Beschikking zelf, waarvan [appellant] uitvoering vordert, een
klachtencommissievoorgesteld en geen onderzoekscommissie (zie rechtsoverweging 2.2 van dit arrest).
Ook de stellingen van [appellant] bij pleidooi dat hij al zo vaak tevergeefs klachten bij de (naar het hof begrijpt, reguliere) klachtencommissie had ingediend en dat een klachtencommissie uit een andere politieregio gevormd had moeten worden, zijn ontoereikend en bovendien eveneens pas bij pleidooi in hoger beroep (en dus te laat) naar voren gebracht.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat de grondslag aan de vordering van [appellant] is ontvallen. De politie heeft wel degelijk in lijn met de Beschikking voldoende onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren. Van onrechtmatig handelen jegens [appellant] op deze grondslag is geen sprake. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De grieven hoeven verder niet afzonderlijk te worden besproken. Weliswaar heeft [appellant] nog tal van andere kwesties aan de orde gesteld, maar deze zijn niet uitgemond in een daarop gerichte vordering, zodat het hof daar reeds hierom niet aan toekomt. Bij bespreking van de overige stellingen en weren hebben partijen geen belang. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 31 juli 2015;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Politie tot op heden begroot op € 711,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.J. van der Helm en J.C.F. Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.