Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest in kort geding van 31 mei 2016
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:
[naam],
appellant,
nader te noemen: [appellant],
de publiekrechtelijke rechtspersoon POLITIE (eenheid Den Haag),gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de politie,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) Het hof 's-Gravenhage (nevenzittingsplaats Amsterdam) heeft op 2 juni 2009 beslist op het beklag van [appellant] op grond van artikel 12 Strafvordering (hierna: de Beschikking). De Beschikking is deels geciteerd in rechtsoverweging 2.1 van het bestreden vonnis. Het hof verwijst hiernaar. In de Beschikking is de officier van justitie gelast, kort gezegd, om bij de rechter-commissaris belast met strafzaken een vordering te doen strekkende tot instelling van een gerechtelijk vooronderzoek tegen “een of meer N.N. politiefunctionarissen” met betrekking tot de gestelde mishandeling c.q. poging tot zware mishandeling op het politiebureau Waddinxveen.
(2.2) In de Beschikking is, voor zover thans van belang, verder overwogen dat onderzoek dient plaats te vinden naar de klacht van [appellant], te weten de talrijke incidenten waarbij de politie heeft geweigerd om de aangiften van [appellant] op te nemen en de bedreigingen jegens [appellant] te onderzoeken (hierna: de klacht). In de Beschikking is voorts onder meer vermeld:
“Het hof geeft er de voorkeur aan dat het onderzoek wordt gedaan onder leiding van de korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden (als “lerende organisatie”), waarbij het hof denkt aan de mogelijkheid om het onderzoek, in afwijking van de gebruikelijke bemiddelingsprocedure, direct in handen te geven van de onafhankelijke klachtencommissie die de korpsbeheerder over de afdoening van klachten binnen zijn politieregio adviseert, terwijl de klachtencommissie nader onderzoek kan laten uitvoeren door het Bureau Integriteits Onderzoek (BIO).[….] In dit onderzoek kunnen tevens de incidenten vanaf 1999 in kaart worden gebracht.”(2.3) Vanwege de toenmalige woonplaats Waddinxveen van [appellant] is een klachtencommissie samengesteld uit leden van zowel de klachtencommissie van de (toenmalige) regiopolitie Haaglanden als de klachtencommissie van de (toenmalige) regiopolitie Hollands Midden (hierna: de Klachtencommissie) om de klacht te onderzoeken. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan een uitnodiging van de Klachtencommissie om op de hoorzitting te verschijnen, terwijl hij evenmin heeft voldaan aan het verzoek van de Klachtencommissie om een chronologisch overzicht te maken van de gebeurtenissen waarop de klacht ziet. De Klachtencommissie heeft vervolgens de klacht op de stukken beoordeeld.
(2.4) Op 11 oktober 2010 heeft de Klachtencommissie geadviseerd om de klacht van [appellant] niet gegrond te verklaren en het optreden van de politie aan te merken als behoorlijk met betrekking tot het opnemen van een aangifte, het doen van onderzoek naar bedreigingen, het informeren van klager en het verstrekken van informatie over klager aan derden.
(2.5) [appellant] heeft in de onderhavige procedure de Politie gedagvaard in kort geding. Daarbij heeft hij gevorderd de Politie te veroordelen om alsnog een onderzoek naar zijn klacht in te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de Politie onrechtmatig handelt door de Beschikking niet na te leven. Volgens [appellant] heeft het in de Beschikking bevolen onderzoek nog steeds niet plaatsgevonden. Hierdoor wordt hij onder meer geschaad in zijn grondrechten. Het BIO had het onderzoek moeten uitvoeren, maar de klacht is ten onrechte in de klachtenprocedure terecht gekomen. Hier heeft [appellant] zich tegen verzet. [appellant] is door de Politie nooit in de gelegenheid gesteld aangifte te doen.
(2.6) In het thans bestreden vonnis is de vordering afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, samengevat weergegeven, als volgt overwogen:
(i) In het dictum van de Beschikking is geen verplichting aan de Politie opgelegd (alleen de officier van justitie wordt gelast een vordering te doen om een gerechtelijk vooronderzoek in te stellen tegen N.N.). In de overwegingen staat wel ondubbelzinnig vermeld dat ook een onderzoek naar de talrijke incidenten omtrent de weigering van de Politie om aangiften van [appellant] op te nemen, moet plaatsvinden. In dat kader is in de Beschikking een voorkeur uitgesproken voor onderzoek door de onafhankelijke klachtencommissie boven bemiddeling. Ook wordt in de Beschikking gewezen op de mogelijkheid dat de klachtencommissie BIO inschakelt.
(ii) De klachtencommissie van de Politie heeft vervolgens onderzoek verricht. Hierbij was onderzoek door BIO niet dwingend voorgeschreven. In de Beschikking zijn slechts voorkeuren en mogelijkheden genoemd, waarbij BIO als mogelijkheid is genoemd. Dat geen onderzoek door BIO heeft plaatsgevonden, leidt dan ook niet tot de conclusie dat de Politie onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
(iii) Ten overvloede: de omstandigheid dat [appellant] al veelvuldig contact had gehad met het hoofd van BIO komt als een gegronde reden voor waarom de Klachtencommissie BIO niet heeft ingeschakeld.
(iv) Niet valt in te zien waarom het onderzoek door de Klachtencommissie niet als voldoende en deugdelijk kan worden beschouwd. Overigens is in de Beschikking juist de voorkeur voor een klachtencommissie uitgesproken. [appellant] heeft ook niet onderbouwd waarom het onderzoek door de Klachtencommissie niet voldoende is.
Beoordeling van de grieven van [appellant]
Voorop wordt gesteld dat in de Beschikking geen
verplichtingis opgelegd aan de Politie om de klacht te onderzoeken. Het hof heeft in zijn Beschikking wél aangegeven een onafhankelijk onderzoek nodig te achten, maar dat is niet dwingend opgelegd aan de Politie. Dit ligt ook voor de hand. Het hof heeft in de artikel 12 Strafvordering-procedure immers geen bevoegdheid om een dergelijke verplichting aan de Politie op te leggen.
Los hiervan heeft de Politie, naar zij zelf stelt, zich de overwegingen in de Beschikking aangetrokken. In lijn hiermee heeft de Politie, speciaal voor de klacht van [appellant], de Klachtencommissie (bestaande uit leden van de klachtencommissie Haaglanden en Hollands-Midden) in het leven geroepen. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien waarom de Klachtencommissie niet onafhankelijk zou zijn. Het is immers juist de opzet van de reguliere klachtencommissies van de politie – hieruit is de onderhavige Klachtencommissie samengesteld – het optreden van de politie in onafhankelijkheid te onderzoeken. Bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, heeft [appellant] niet, althans niet deugdelijk, aangevoerd. Voor zover [appellant] heeft willen stellen dat de Klachtencommissie niet onafhankelijk is omdat zij BIO niet heeft ingeschakeld, miskent [appellant] dat de Klachtencommissie hiertoe geen opdracht had, noch op grond van de Beschikking – hierin leest het hof slechts de suggestie om BIO eventueel in te schakelen – , noch anderszins. Het verwijt dat BIO niet is ingeschakeld wordt dan ook verworpen.
onderzoekscommissiedan wel de rijksrecherche ingeschakeld had moeten worden. Deze stelling is veel te laat in de procedure naar voren gebracht en moet daarom wegens strijd met de beginselen van een goede procesorde buiten beschouwing blijven. Overigens wordt in de Beschikking zelf, waarvan [appellant] uitvoering vordert, een
klachtencommissievoorgesteld en geen onderzoekscommissie (zie rechtsoverweging 2.2 van dit arrest).
Ook de stellingen van [appellant] bij pleidooi dat hij al zo vaak tevergeefs klachten bij de (naar het hof begrijpt, reguliere) klachtencommissie had ingediend en dat een klachtencommissie uit een andere politieregio gevormd had moeten worden, zijn ontoereikend en bovendien eveneens pas bij pleidooi in hoger beroep (en dus te laat) naar voren gebracht.
Slotsom