ECLI:NL:GHDHA:2016:142

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
200.169.534-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg lidmaatschap coöperatie en overeenkomst ex art 2:59 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen The Greenery B.V. en KBB Holland B.V. De Greenery, als appellante, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2014. De zaak betreft een geschil over de inkoopfustmarge en de vraag of KBB recht heeft op terugbetaling van deze marge na beëindiging van het lidmaatschap bij de coöperatie Coforta. KBB vorderde een bedrag van € 198.656,90 met wettelijke handelsrente, gebaseerd op een overeenkomst die zij zou hebben gesloten met de Greenery bij toetreding tot Coforta. Het hof heeft vastgesteld dat KBB als lid van Coforta gebonden is aan de statuten en de regeling die bepaalt dat het recht op inkoopfustmarge vervalt bij beëindiging van het lidmaatschap. Het hof oordeelde dat KBB niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde specifieke overeenkomst en dat de uitleg van de Greenery van de relevante e-mails meer voor de hand liggend is. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van KBB afgewezen, waarbij KBB werd veroordeeld tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen en in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.169.534/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/451142/ HA ZA 14-514

Arrest d.d. 9 februari 2016 (bij vervroeging)

inzake:

The Greenery B.V.,

gevestigd te Den Haag,
appellante,
nader te noemen: de Greenery,
advocaat: mr. M.R. van der Zee te Den Haag,
tegen:

KBB Holland B.V.,

gevestigd te Steenbergen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: KBB,
advocaat: mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda.

Het geding

Bij exploot van dagvaarding van 26 februari 2015 is de Greenery in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 3 december 2014. De Greenery heeft bij memorie van grieven (met producties) negen grieven aangevoerd. KBB heeft de grieven bij memorie van antwoord (met een productie) bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak mondeling bepleit op 14 januari 2016. Van de pleitzitting is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het vonnis vastgestelde feiten staan niet ter discussie, met uitzondering van het in rechtsoverwegingen 2.4, 2.5 en 2.7 vastgestelde. Het hof zal de niet bestreden feiten tot uitgangspunt nemen. De feiten in de betwiste overwegingen zal het hof zelfstandig vaststellen.
Het onderhavige geschil gaat, kort en zakelijk weergegeven, om het volgende.
(2.1) KBB is als grote teler van trostomaten eind februari 2012 lid geworden van de coöperatie Coforta U.A.(hierna: Coforta). De Greenery is een 100% dochter van Coforta. KBB heeft zich als lid van Coforta verbonden haar totale productie via de Greenery te verkopen en daarbij door de Greenery voorgeschreven verpakkingsmateriaal (fust) te gebruiken. KBB heeft bij het aangaan van het lidmaatschap verklaard dat zij op de hoogte is van de voorschriften voor telers zoals gesteld in de statuten en reglementen van Coforta en heeft zich hieraan zonder voorbehoud verbonden.
(2.2) Art 12.1, eerste zin van de statuten van Coforta luidt:
“Door toetreding onderwerpen de leden zich aan alle bepalingen van deze statuten en aan alle voorschriften, reglementen en verdere besluiten van de coöperatie.”(…)Artikel 19, eerste zin van de statuten van Coforta luidt:
“Een lid waarvan het lidmaatschap, op welke wijze dan ook, is geëindigd, verliest daardoor terstond alle voor het lid daaraan verbonden rechten.”(…).
(2.3) Sinds 2009 kent de Greenery een regeling omtrent de zogeheten inkoopfustmarge. Deze regeling komt, kort gezegd en voor zover thans van belang, op het volgende neer. De Greenery zet op haar inkoopprijs van fust een opslag. De Greenery brengt de inkoopprijs met deze opslag aan het lid-teler in rekening. Aan het eind van het jaar wordt de totale door de Greenery in rekening gebrachte opslag berekend. Van het aldus verkregen bedrag worden eventuele kosten van incourant fust c.q. fustvernietiging afgetrokken. Dit levert een totaalbedrag op dat in januari van het nieuwe jaar naar rato van het aantal geleverde trostomaten wordt uitgekeerd aan alle telers van de betreffende productgroep. Laatstbedoeld bedrag wordt de ‘inkoopfustmarge’ genoemd.
(2.4) Met ingang van het jaar 2012 geldt de regeling dat het recht op uitkering van een aandeel in de inkoopfustmarge vervalt bij beëindiging van het lidmaatschap van Coforta. In december 2012 heeft de ledenraad van Coforta, na raadpleging van de leden via onder meer een ledenvergadering, besloten die regeling in 2013 te handhaven.
(2.5) Voordat KBB lid werd van Coforta had KBB een eigen fustleverancier, genaamd Karpack, met wie zij afspraken had gemaakt voor 2012 en 2013. KBB wilde deze afspraken met Karpack blijven nakomen. De Greenery heeft hierin bewilligd.
(2.6) In februari 2012 hebben de Greenery en KBB in verband met de toetreding van KBB tot Coforta naast specifieke financiële afspraken ook operationele en praktische afspraken gemaakt. In de e-mail van [A] (Greenery) aan [B] (KBB) van 4 februari 2012 zijn onder het kopje ‘
Financieel’details over de financiële (entree)afspraken weergegeven. Aan het eind van deze e-mail is gewezen op het belang van absolute geheimhouding rondom deze financiële afspraken.
In dezelfde e-mail is onder het kopje ‘
Operationeel en practisch’onder meer vermeld:
“Dozen en opzetten/vergoedingen.Basis van die afspraak is dat de bestaande contractuele afspraken tussen KBB en Carpack gerespecteerd worden, voor in ieder geval 2012 en 2013. KBB houdt, onafhankelijk van de exacte invulling van de afspraken recht op Greenery geldende opzetvergoeding en fustmarge. Afspraak wordt gepland (…). Daar zal met name het inkoopverschil van dozen besproken worden en hoe e.e.a. administratief af te handelen.”(…)Over het jaar 2013 heeft de facturatie van door KBB bij Karpack afgenomen fust plaatsgevonden via de Greenery.
(2.7) Over het jaar 2012 is de regeling omtrent de inkoopfustmarge materieel, evenals bij de andere telers, ook bij KBB toegepast. Omdat in 2012 Karpack al fust had gefactureerd aan KBB, hebben partijen besloten dat in 2012 de facturatie van het aan KBB geleverde fust via Karpack mocht blijven lopen. Dat bracht mee dat de Greenery haar opslag op de inkoopprijs niet via die facturen in rekening kon brengen bij KBB. De Greenery heeft in plaats daarvan na afloop van 2012 alle opslag voor in 2012 geleverd fust in één keer bij KBB in rekening gebracht voor een bedrag van € 178.050,18. Vervolgens heeft de Greenery aan KBB haar pro rato aandeel in de inkoopfustmarge over 2012 uitgekeerd ten bedrage van € 108.609,03.
(2.8) Over het jaar 2013 heeft KBB een bedrag van € 198.656,90 voor fust aan de Greenery betaald. De Greenery heeft berekend dat het aandeel van KBB in de inkoopfustmarge over het jaar 2013 zou uitkomen op € 83.653,23.
(2.9) KBB heeft haar lidmaatschap van Coforta tegen 1 januari 2014 opgezegd. De Greenery heeft, met een beroep op artikel 19 van de statuten van Coforta juncto de sinds 2012 geldende regeling zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.4, geweigerd de inkoopfustmarge over 2013 aan KBB uit te betalen.
(2.10) KBB heeft deze beslissing aangevochten en zich tot de rechtbank gewend. KBB heeft daarbij in hoofdsom de volledige fustmarge (de door haar betaalde opslag over 2013) ten bedrage van € 198.656,90 met wettelijke handelsrente gevorderd. KBB heeft zich daarbij beroepen op een overeenkomst in de zin van artikel 2:59 BW, die zij naar haar zeggen met de Greenery heeft gesloten toen zij lid werd van Coforta. Volgens KBB heeft zij specifieke afspraken gemaakt over het fust en vergoeding van de fustmarges over 2012 en 2013. Deze specifieke afspraken hielden in dat zij over die jaren fust kon blijven afnemen van Karpack en dat de volledige fustmarge (opslag) door de Greenery zou worden terugbetaald. KBB verwijst ter onderbouwing van deze vordering met name naar de e-mail van 4 februari 2012 (geciteerd in rechtsoverweging 2.6 van dit arrest) en de e-mail van 22 maart 2012 (geciteerd in rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis).
(2.11) De rechtbank heeft deze vordering bij het thans bestreden vonnis toegewezen, met veroordeling van de Greenery in de proceskosten en uitvoerbaarverklaring van het vonnis bij voorraad.
Beoordeling van de grieven
3. De Greenery is tegen deze beslissing opgekomen. De eerste drie grieven betreffen klachten over de feitenvaststelling in rechtsoverwegingen 2.4, 2.5 en 2.7 van het vonnis. Het hof heeft de feiten op deze punten blijkens het voorgaande, met inachtneming van de eerste drie grieven, zelfstandig vastgesteld. Bij verdere bespreking van deze grieven heeft de Greenery geen belang.
De overige grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij betreffen in de kern klachten over het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een (specifieke) overeenkomst in de door haar omschreven zin. Het hof oordeelt als volgt.
4. Voorop wordt gesteld dat de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast van de gestelde overeenkomst rust op KBB als eisende partij. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat het hiertoe door KBB gestelde ontoereikend is.
Niet in geschil is dat KBB als lid van Coforta in beginsel is gebonden aan de Statuten en overige regelingen, die binnen Coforta (en haar 100% dochter de Greenery) gelden (zie onder meer rechtsoverweging 2.2 van dit arrest). Evenmin is in geschil dat sinds 2009 de regeling van de inkoopfustmarge voor leden (van dezelfde productgroep) bestaat en dat blijkens de sinds 2012 geldende regeling de uitbetaling ervan vervalt bij beëindiging van het lidmaatschap van Coforta. Tot slot staat vast dat over het jaar 2012 de regeling van de inkoopfustmarge is toegepast op KBB en dat KBB dit heeft geaccepteerd.
5. Het voorgaande, met name de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van de inkoopfustmarge over het jaar 2012, vormt een aanwijzing dat, anders dan KBB stelt, geen sprake is geweest van een specifieke afspraak in de door KBB bedoelde zin, zeker niet met als inhoud dat recht bestond op teruggave van de gehele door KBB over haar fust betaalde opslag. Deze opslag was immers aanzienlijk hoger dan de terug te ontvangen inkoopfustmarge, waarbij immers nog de kosten van incourant fust c.q. fustvernietiging werden verrekend, terwijl bovendien de inkoopfustmarge ten goede kwam aan
alle telersvan de productgroep, ook de telers die slechts plastic fust gebruikten. In dit verband wijst het hof nog op rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8, waarin de diverse berekeningen zijn vermeld. De omstandigheid dat KBB de berekening van de inkoopfustmarge over 2013 betwist, laat onverlet dat tussen partijen vaststaat dat de hoogte van de feitelijk uit te keren inkoopfustmarge wegens voormelde variabelen minder pleegt te zijn dan de hoogte van de door de telers werkelijk betaalde opslag.
Het standpunt van KBB in deze procedure dat zij recht heeft op teruggave van de totale opslag over 2013 valt niet te rijmen met de gang van zaken over het jaar 2012. Het ging in 2012 immers niet om een verwaarloosbaar bedrag maar om een verschil van bijna
€ 70.000,-- (€ 178.050,18 minus € 108.609,03 = € 69.441,15). De verklaring van de heer Bouwman (van KBB) bij pleidooi dat de verhoudingen toen nog goed waren, overtuigt niet.
Naast deze feitelijke gang van zaken valt in de e-mail van 4 februari 2012 bovendien te lezen:
“KBB houdt (…..) recht op Greenery geldende opzetvergoeding en fustmarge.”Deze passage kan toch moeilijk anders worden gelezen dan dat KBB aanspraak heeft op de voor alle telers geldende inkoopfustmarge, niet een recht op vergoeding van de volledige opslag, zoals KBB bepleit.
6. Hier komt nog het volgende bij. Vast staat dat KBB voordat zij lid werd van Coforta leveringsafspraken had gemaakt met Karpack over haar fustafname in 2012 en 2013 en dat zij wilde voorkomen dat zij na toetreding tot Coforta wanprestatie jegens Karpack zou moeten plegen. Toen KBB de Greenery verzocht om deze leveringsafspraak te respecteren is de Greenery daarmee akkoord gegaan, volgens de Greenery onder de voorwaarde dat de prijzen van de Greenery zouden worden gehanteerd. Voor KBB moesten dezelfde voorwaarden blijven gelden als voor andere telers, aldus nog steeds de Greenery. De e-mail van 4 februari 2012 waar KBB zich op beroept, sluit, anders dan KBB stelt, naadloos aan op dit betoog van de Greenery. Het hof citeert nogmaals:
“ Basis van die afspraak is dat de bestaande contractuele afspraken tussen KBB en Carpack gerespecteerd worden, voor in ieder geval 2012 en 2013. KBB houdt onafhankelijk van de concrete invulling van de afspraken recht op Greenery geldende opzetvergoeding en fustmarge. Afspraak wordt gepland (…). Daar zal met name het inkoopverschil van dozen besproken worden en hoe e.e.a. administratief af te handelen.”Ook het betoog van de Greenery dat in verband met de reeds bestaande afspraken met Karpack een administratieve regeling is getroffen, is terug te vinden in deze e-mail.
Feitelijk is bovendien over 2013 de facturatie helemaal via de Greenery gelopen (zie slot rechtsoverweging 2.6). Tot slot het beroep van KBB op de in de e-mail van 4 februari 2012 genoemde ‘absolute geheimhouding’. Deze afgesproken geheimhouding heeft blijkens de redactie van de e-mail onmiskenbaar slechts betrekking op de financiële afspraken, terwijl de afspraken waarop KBB zich beroept staan onder het kopje ‘Operationeel en practisch’.
7. Hiermee ontvalt de grondslag aan het betoog van KBB. De uitleg van de Greenery van de betreffende e-mails is veel meer voor de hand liggend dan die van KBB, mede gelet op de feitelijke uitvoering van een en ander. Er zijn kortom noch in de e-mails noch in de feitelijke gang van zaken deugdelijke aanwijzingen te vinden voor de overeenkomst, die KBB aan haar vordering ten grondslag legt. Voor de volledigheid wijst het hof er nog op dat in de e-mail van 22 maart 2012 slechts een uitleg wordt gegeven over de inkoopfustmarge en de zogenaamde opzetvergoeding, welke laatstbedoelde vergoeding in deze procedure geen rol speelt. Deze e-mail biedt dus evenmin aanknopingspunten in de door KBB gestelde zin. Ditzelfde geldt voor de e-mail van 12 mei 2012 (productie 16 van KBB in eerste aanleg), waarin de Greenery aangeeft dat KBB dezelfde vergoeding krijgt als de overige telers. Dit strookt immers met het standpunt van de Greenery. Ook legt nog gewicht in de schaal dat de reeds bestaande leveringsafspraak tussen KBB en Karpeck bovendien een verklaring vormt voor de afwijkende gang van zaken op administratief gebied.
8. Nu van een specifieke overeenkomst niet is gebleken – dit is uitdrukkelijk de enige grondslag die KBB aan haar vordering ten grondslag legt – is KBB gebonden aan de bepalingen in de statuten en diverse regelingen binnen Coforta. Dit betekent dat, gelet op artikel 19 van de Statuten en de in rechtsoverweging 2.4 van dit arrest weergegeven regeling, het recht op inkoopfustmarge vervalt bij beëindiging van het lidmaatschap van Coforta. KBB is, anders dan zij stelt in eerste aanleg, als lid van Coforta wel degelijk gebonden aan het besluit van de ledenraad om de inkoopfustmarge niet terug te geven bij beëindiging van het lidmaatschap. KBB heeft in hoger beroep nog gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien KBB gebonden zou zijn aan voormeld in rechtsoverweging 2.4 bedoelde besluit, waarvan zij voor het sluiten van de door haar gestelde overeenkomst nooit in kennis is gesteld en ook niet van in kennis had kunnen zijn. Deze redenering faalt, en wel reeds op grond van het feit dat het hof heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst is in de door KBB gestelde zin. Overigens is gesteld noch gebleken dat KBB (als grote professionele ondernemer) bij navraag niet op de hoogte had kunnen zijn van deze regeling, die over 2012 immers al gold, dus voordat zij lid werd van Coforta en die voor 2013, ten tijde van het lidmaatschap van KBB, expliciet, na raadpleging van de leden, is gehandhaafd. Het hof acht het ook hierom niet onaanvaardbaar dat voor KBB dezelfde regeling geldt als voor de overige telers.
9. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van KBB zal alsnog worden afgewezen. De grieven slagen in zoverre. Bij verdere afzonderlijke bespreking van de grieven en weren hebben partijen, gelet op het voorgaande, geen belang. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat het door KBB gestelde ontoereikend is. Overigens heeft KBB geen relevant bewijsaanbod gedaan dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. KBB zal overeenkomstig de vordering van de Greenery worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is betaald. KBB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Hieronder zijn begrepen de (nog te maken) nakosten waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft. Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.
BeslissingHet hof:
  • vernietigt het bestreden vonnis;
  • wijst de vorderingen van KBB af;
  • veroordeelt KBB tot betaling aan de Greenery van het bedrag dat de Greenery op grond van voormeld vonnis aan KBB onverschuldigd heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door de Greenery tot aan de dag der volledige terugbetaling door KBB;
  • veroordeelt KBB in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de Greenery tot op heden begroot op € 3.829,-- aan griffierecht en € 4.000,-- aan salaris advocaat;
  • veroordeelt KBB in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Greenery tot op heden begroot op € 82,63,-- aan kosten uitbrenging appeldagvaarding,
  • bepaalt dat deze proceskosten binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen (terugbetaling met rente, de proceskosten en de rente daarover) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, P. H. Blok en J.C.F. Talman
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.