ECLI:NL:GHDHA:2016:1216

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
BK-15/00822, BK-15/00824 tot en met BK-15/00829
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot navordering en bijtelling privégebruik auto in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 20 april 2016, is in hoger beroep de bevoegdheid van de Inspecteur om voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag op te leggen aan de belanghebbende aan de orde. De belanghebbende, een zelfstandig ondernemer die actief was in de stoffering van binnenvaartschepen, had in de jaren 2006 tot en met 2012 verschillende navorderingsaanslagen ontvangen. De Inspecteur had deze aanslagen opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek, waarbij onder andere bijtellingen voor het privégebruik van de auto’s van de belanghebbende in aanmerking waren genomen. De belanghebbende betwistte de bevoegdheid van de Inspecteur om de navorderingsaanslag voor 2012 op te leggen, en voerde aan dat de bijtelling voor het privégebruik van zijn bestelauto’s onterecht was. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, omdat de te weinig geheven belasting meer dan 30% van de verschuldigde belasting bedroeg. Tevens oordeelde het Hof dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de auto’s uitsluitend voor zakelijke doeleinden werden gebruikt, waardoor de bijtelling voor privégebruik terecht was toegepast. Het Hof vernietigde de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente, maar bevestigde de overige navorderingsaanslagen. De proceskosten werden vergoed aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/00822, BK-15/00824 tot en met BK-15/00829

Uitspraak d.d. 20 april 2016

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Y] belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2015, nummers SGR 14/8942, SGR 14/8944 tot en met SGR 14/8947, SGR 14/8949 en SGR 14/8950, betreffende na te melden aanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en beroep

2006
1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 19 november 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006 (hierna: navorderingsaanslag […] ) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.553. Tevens is bij beschikking € 87 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende is met dagtekening 7 december 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2006 (hierna: navorderingsaanslag […] ) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.156. Tevens is bij beschikking € 62 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2007
1.2.
Met dagtekening 29 november 2013 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007 (hierna: navorderingsaanslag […] ) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.796. Tevens is bij beschikking € 140 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2008
1.3.
Bij beschikking van 12 november 2013 heeft de Inspecteur het verlies voor het jaar 2008 nader vastgesteld op € 17.280.
2009
1.4.
Bij beschikking van 12 november 2013 heeft de Inspecteur het verlies voor het jaar 2009 nader vastgesteld op € 4.123.
2010
1.5.
Met dagtekening 23 november 2013 zijn aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen van € 21.780. Tevens is bij beschikkingen respectievelijk € 191 en € 28 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2011
1.6.
Met dagtekening 30 november 2013 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.375. Tevens is bij beschikking € 248 heffingsrente in rekening gebracht.
2012
1.7.
Met dagtekening 30 november 2013 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.228. Tevens is bij beschikking € 66 belastingrente in rekening gebracht.
Alle zaken
1.8.
Bij uitspraken op bezwaar van 12 augustus 2014 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.10.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
Belanghebbende was in de onderhavige jaren zelfstandig ondernemer. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het stofferen van binnenvaartschepen en de exploitatie van een detailhandel in woning- en projectstoffering. Belanghebbende was voornamelijk werkzaam in de havens van Rotterdam en Antwerpen.
3.2.
Voor de werkzaamheden in zijn onderneming heeft belanghebbende in de periode 14 maart 2008 tot en met ultimo 2012 een drietal auto’s gebruikt, te weten een Volkswagen Caddy SDI 51 (2008 en 2009), een Mercedes-Benz 639 Vito 109 CDI (2009 tot en met 2011; hierna: de Vito) en een Volkswagen Transporter TDI 128 KW (2012; hierna de Transporter).
3.3.
De Vito heeft een lengte van 4.99 meter en is 1.99 meter hoog. De Transporter is 5.30 meter lang en is standaard 1.99 meter hoog. Met imperiaal is de hoogte 2.14 meter. Beide auto’s hebben in de laadruimte vaste, op maat gemaakte, constructies (horizontale stellingen) en hebben een bijrijdersstoel naast de bestuurdersstoel.
3.4.
Belanghebbende heeft met betrekking tot het gebruik van de auto’s geen (kilometer-) administratie bijgehouden.
3.5.
Belanghebbende beschikte in de onderhavige jaren in privé over een andere auto.
3.6.
Naar aanleiding van een bij belanghebbende uitgevoerd boekenonderzoek heeft de Inspecteur voor de jaren 2008 tot en met 2012 correcties aangebracht die uitmondden in voornoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen. Onder meer heeft hij voor elk jaar een onttrekking in verband met het aan belanghebbende voor privédoeleinden ter beschikking staan van een auto (hierna: de bijtelling(en) voor het privégebruik) in aanmerking genomen. De navorderingsaanslagen 2006 en 2007 zijn het gevolg van de gewijzigde verliesvaststellingsbeschikkingen 2008 en 2009.
3.7.
Tot de gedingstukken hoort een brief van 9 september 2013 van de Inspecteur waarin belanghebbende onder meer het volgende is medegedeeld:
“(…) De aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 is per abuis vastgesteld. Binnenkort ontvangt u hierover een aanslagbiljet. Naar aanleiding van het nog in te stellen boekenonderzoek over de jaren 2008 tot en met 2012 is het mogelijk dat de bevindingen uit de controle mogelijk afwijken van de opgelegde definitieve aanslag over 2012.
Aan de opgelegde aanslag over 2012 kunt u geen rechten ontlenen”.”
3.8.
Het aan belanghebbende verzonden conceptrapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 19 september 2013.
3.9.
De definitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2012 heeft als dagtekening 27 september 2013.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of
1e. de Inspecteur bevoegd was voor 2012 een navorderingsaanslag op te leggen;
2e. ter zake van de bijtellingen voor het privégebruik van de Vito en de Transporter voor de jaren 2009 tot en met 2012 terecht is nagevorderd.
Met betrekking tot de bijtelling voor het privégebruik van de Volkswagen Caddy in de jaren 2008 en 2009 bestaat geen geschil. Het hoger beroep voor het jaar 2008 alsmede zijn (subsidiaire) grief dat de navorderingsaanslag voor het jaar 2009 onjuist is berekend heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De navorderingsaanslag 2012 kon niet worden opgelegd omdat het belanghebbende niet kenbaar was dat de definitieve aanslag voor dat jaar onjuist was. De bijtellingen voor het privégebruik van de Vito en de Transporter dienen te vervallen omdat de auto’s door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen. De auto’s zijn te groot voor de meeste parkeergarages en parkeervakken; ook zijn de laadruimten van beide auto’s ingericht met vaste horizontale stellingen.
4.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. In de brief van 9 september 2013 is volgens hem duidelijk opgenomen dat belanghebbende aan de aanslag voor het jaar 2012 geen rechten kon ontlenen. De afmetingen van parkeerplaatsen doen volgens de Inspecteur niet ter zake.
4.4.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof voor het overige naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente voor het jaar 2012 alsmede tot vermindering van de overige navorderingsaanslagen en dienovereenkomstige wijziging van de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiser” heeft aangeduid en de Inspecteur als “verweerder”:

Correcties in verband met privégebruik auto
10. Op grond van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste een bepaald percentage van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan indien niet blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In dit laatste geval wordt de onttrekking gesteld op nihil. Onder auto wordt in dit verband verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM), met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.
11. Niet in geschil is dat de auto’s kunnen worden aangemerkt als bestelauto’s bedoeld in artikel 3 van de Wet BPM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen. De rechtbank acht de afmetingen van de auto’s niet dusdanig, dat zij daarmee ongeschikt zijn voor privégebruik. Dat de auto’s vanwege hun omvang in verschillende parkeergarages niet terecht kunnen, maakt nog niet dat geen privégebruik mogelijk is. Met betrekking tot eisers stelling dat de bijrijdersstoelen louter functioneel zijn ten behoeve van het laden en lossen, overweegt de rechtbank als volgt. Ook indien de bijrijder meerijdt omdat eiser zonder zijn hulp de lading (zoals grote rollen folie en zonwering ophangsystemen) niet op de plaats van bestemming kan lossen, heeft de bijrijdersstoel niet (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen. De bijrijder rijdt namelijk ook mee om na het lossen de hoofdwerkzaamheden van de (onderneming van) eiser uit te voeren, namelijk de stoffering van de schepen. Functioneel bezien dient het meerijden van de bijrijder dan ook niet - in ieder geval niet in voldoende mate - te worden toegerekend aan het vervoer van goederen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onderhavige bijrijdersstoelen derhalve - reeds op deze grond - niet (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen (vgl. Hof Amsterdam, nrs. 13/00725 en 13/00726, ECLI:NL:GHAMS:2014:4217). Met de tot de gedingstukken behorende foto’s waarop het interieur van de auto’s waarneembaar is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s zodanig vuil en stoffig zijn dat daardoor privégebruik uitgesloten moet worden geacht. De rechtbank volgt daarom niet eisers stelling dat de auto’s door aard en gebruik niet geschikt zijn voor privégebruik.
12. Vaststaat dat eiser geen registratie heeft bijgehouden of ander bewijs heeft bijgebracht waaruit blijkt dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. De stelling van eiser dat het niet mogelijk was om een kilometeradministratie bij te houden vanwege zijn werkzaamheden in de havens, volgt de rechtbank niet. Als, zoals eiser heeft gesteld, postcodes regelmatig ontbreken, had eiser ook gebruik kunnen maken van een aanduiding van de ligplaats van de schepen bijvoorbeeld aan de hand van een havennummer of een kaainummer. Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij naast de auto’s een auto in privé aanhield. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat evenwel niet dat de regeling voor privégebruik auto ingevolge artikel 3.20 Wet IB 2001 buiten toepassing moet blijven. Immers hieruit valt niet het bewijs af te leiden dat de genoemde 500 kilometergrens voor de bestelauto’s niet is overschreden.
Vertrouwensbeginsel
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser aan de omstandigheid dat verweerder met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting eiser tegemoet is gekomen met betrekking tot de correcties privégebruik auto, niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat aan de bezwaren tegen de onderhavige navorderingsaanslagen en beschikkingen zou worden tegemoet gekomen. Niet is gebleken dat verweerder uitlatingen heeft gedaan op grond waarvan eiser mocht veronderstellen dat genoemde tegemoetkoming zich verder uitstrekten dan de naheffingsaanslagen omzetbelasting.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de correcties ter zake van privé gebruik auto’s terecht aangebracht.
Bevoegdheid tot navordering over het jaar 2012
15. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan navordering (mede) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van dit laatste is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is het abusievelijk niet blokkeren van de automatische aangifteregeling met betrekking tot het jaar 2012 een fout als bedoeld in het hiervoor genoemde artikellid (vgl. Hoge Raad 27 juni 2014, nr. 14/00350, r.o. 2.3.5 en 2.3.6, ECLI:NL:HR:2014:1528). De te weinig geheven belasting bedroeg € 4.456. De ingevolge de Wet IB 2001 verschuldigde belasting bedraagt € 8.433. Nu de te weinig geheven belasting ten minste 30% bedraagt van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting (€ 4.456/€ 8.433 = 52,8%), wordt ook aan het vereiste voldaan dat het redelijkerwijs kenbaar was aan eiser dat de definitieve aanslag 2012 tot een te laag bedrag was vastgesteld. Beantwoording van de vraag of en wanneer eiser de in 6 vermelde brief heeft ontvangen, is derhalve niet relevant.
Vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
17. De rechtbank verwerpt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel voor zover dat ziet op het opleggen van de navorderingsaanslag 2012. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder de in 6 geciteerde brief heeft verzonden en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij deze brief niet heeft ontvangen. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was verweerder bevoegd de navorderingsaanslag op te leggen.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de beroepen ongegrond verklaren.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

Navorderingsaanslag 2012
7.1.
De Inspecteur, op wie in deze de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feiten die aanleiding gaven tot het opleggen van de navorderingsaanslag voor het jaar 2012, hem niet bekend waren en evenmin redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Derhalve dient het Hof de vraag te beantwoorden of navordering, ondanks het ontbreken van een zogenaamd nieuw feit, was toegestaan op één van de in artikel 16, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) genoemde gronden. Van deze gronden is in het voorliggende geval alleen die, welke is neergelegd in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR relevant. Ingevolge deze bepaling kan navordering (mede) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van dit laatste is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
7.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat niet is voldaan aan het 30%-criterium (€ 4.456 / € 15.415= 28,9%), zodat niet reeds op die grond aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
7.3.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belanghebbende redelijkerwijs kenbaar moet zijn geweest dat de aanslag voor het jaar 2012 tot een te laag bedrag was vastgesteld. In de brief van 9 september 2013 geeft de Inspecteur niet aan dat en waarom de aanslag onjuist is. Hij verwijst slechts naar een nog in te stellen boekenonderzoek. Een algemene, niet gemotiveerde mededeling dat aan de aanslag geen rechten kunnen worden ontleend volstaat niet en kan het ontbreken van een nieuw feit niet helen. Het onderzoek naar het onderwerp privégebruik auto was bovendien al bijna afgerond gelet op het feit dat het conceptrapport is gedateerd op 19 september 2013, zodat de brief ook in dat opzicht onduidelijk is. Ook uit de ontvangst van het conceptrapport behoefde het belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet redelijkerwijs kenbaar te zijn dat de kort daarna opgelegde aanslag voor het jaar 2012 tot een te laag bedrag was vastgesteld. Daarvoor ontbreekt een duidelijke uitleg in, of bij, dat rapport.
7.4.
Gelet op het voorgaande dienen de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente te worden vernietigd.
Bijtelling voor het privégebruik
7.5.
Op grond van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste een bepaald percentage van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan indien niet blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In dit laatste geval wordt de onttrekking gesteld op nihil. Onder auto wordt in dit verband verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM), met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.
7.6.
Niet in geschil is dat de auto’s bestelauto’s als bedoeld in artikel 3 van de Wet BPM zijn. Het Hof sluit zich aan bij deze gezamenlijke, naar zijn oordeel juiste, opvatting van partijen.
7.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet doen blijken dat de auto’s door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen. Hierbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. De afmetingen maken de auto’s niet ongeschikt voor ander gebruik. De omstandigheid dat de auto’s in veel parkeergarages en op een groot aantal parkeerplaatsen niet kunnen worden geparkeerd, maakt niet dat zij (nagenoeg) uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de bijrijder behalve voor het vervoer van goederen ook meerijdt om de hoofdwerkzaamheden van de onderneming (stoffering) uit te voeren. Dit betekent dat de bijrijdersstoel in de auto’s niet (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen heeft, zodat ook niet op die grond kan worden geoordeeld dat de uitzondering van artikel 3.20, vijfde lid, van de Wet IB 2001 van toepassing is.
7.8.
Voor het achterwege blijven van de bijtelling voor privégebruik is dan vereist dat belanghebbende doet blijken, dat wil zeggen: overtuigend aantoont, dat de auto’s op jaarbasis voor minder dan 500 kilometers voor privédoeleinden werden gebruikt. Hierin is belanghebbende niet geslaagd. Uit het feit dat belanghebbende in privé over een auto beschikt, kan niet worden afgeleid dat het privégebruik van de auto’s op jaarbasis onder de bovengrens van 500 kilometer is gebleven. Het Hof volgt belanghebbende voorts niet in zijn stelling dat de bijtelling voor het privégebruik van de auto’s onterecht is omdat hij, gelet op zijn werkzaamheden, geen sluitende rittenregistratie kan bijhouden. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende, indien hij op een andere wijze dan door het bijhouden van een sluitende kilometeradministratie aan zijn bewijslast had willen voldoen, zich tot de Inspecteur had kunnen wenden om hierover afspraken te maken.
7.9.
Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de bijtelling ter zake van privégebruik auto terecht heeft plaatsgevonden.
7.10.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd met betrekking tot door de Inspecteur begane onzorgvuldigheden - wat daar ook van zij - , leidt het Hof niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep voor het overige.
Slotsom
7.11.
Op grond van het voorgaande is het hoger beroep gericht tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente gegrond en is het hoger beroep voor het overige ongegrond. Beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.984 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 496) en € 492 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (2 punten à € 246).
8.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 45, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 123 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het jaar 2012;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente voor het jaar 2012;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de overige navorderingsaanslagen en beschikkingen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.476;
- gelast de Inspecteur de griffierechten van in totaal € 168 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. S.E. Postema, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 april 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.