ECLI:NL:GHDHA:2016:1131

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
22-004040-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersmisdrijf onder invloed van alcohol met eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een alcohol verkeersmisdrijf. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld en had deelgenomen aan een alcoholslotprogramma, wat hem alleen toestond om te rijden in een voertuig met een alcoholslot. Ondanks deze regeling werd hij op 4 maart 2013 aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in zijn adem 495 microgram per liter bleek te zijn, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de vereiste medewerking aan het alcoholslotprogramma heeft verleend, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit vervolgd kon worden. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de huidige vervolging betrekking had op een ander feit dan de eerdere veroordeling.

De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 650,00, met als alternatief 13 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof overwoog dat de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, een onvoorwaardelijke geldboete rechtvaardigden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004040-15
Parketnummer: 96-168107-13
Datum uitspraak: 22 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 april 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 650,--, subsidiair 13 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2013 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu de verdachte niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het strafdossier blijkt dat op 17 april 2012 het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard en dat vervolgens aan de verdachte een alcoholslotprogramma is opgelegd, zulks naar aanleiding van een aanhouding van de verdachte op 8 april 2012 ter zake van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Nadat de verdachte er vervolgens voor had gekozen om aan dit alcoholslotprogramma, wat minimaal twee jaar in beslag neemt, deel te nemen, is aan de verdachte een rijbewijs voor de categorie B met code 103 afgegeven. De code 103 betekent dat de verdachte alléén in een auto mag rijden die voorzien is van een alcoholslot.
Op 4 maart 2013 is de verdachte in de onderhavige zaak aangehouden ter zake van het rijden onder invloed van alcohol.
Naar aanleiding van deze aanhouding heeft het CBR op 28 maart 2013 het rijbewijs van de verdachte van de categorie B met code 103 ongeldig verklaard omdat de verdachte niet de vereiste medewerking heeft verleend aan het alcoholslotprogramma.
Op 21 april 2013 heeft de verdachte een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van het CBR van 28 maart 2013, welk bezwaarschrift op 29 juli 2013 ongegrond is verklaard.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, stelt het hof vast dat de verdachte thans strafrechtelijk wordt vervolgd voor het rijden onder invloed gepleegd op 4 maart 2013, hetgeen een ander feit is dan het feit waarvoor verdachte destijds een alcoholslot programma kreeg opgelegd, te weten overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 gepleegd op 8 april 2012.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Het openbaar ministerie dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks4 maart 2013 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram,in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 650,--, subsidiair 13 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een alcoholverkeersmisdrijf en heeft aldus de verkeersveilig-heid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder meermalen ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 24 september 2013 onder CJIB nummer 6132 5420 0143 6295.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. Lückers,
mr. T.L. Tan en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 april 2016.