ECLI:NL:GHDHA:2016:1088

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
200.136.993/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor waterschade door riooloverstroming in garagebox

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de verhuurder, Stichting Woonplus Schiedam, voor waterschade die de huurder, [appellant], heeft geleden door een overstroming in de garagebox die hij huurt. De huurder heeft sinds 11 augustus 2008 een garage gehuurd van Woonplus, waarin zich een toiletpot bevindt die is aangesloten op het riool. Op 5 november 2008 heeft Woonplus de huurder geïnformeerd over waterschade aan zijn inboedel, veroorzaakt door terugstromend rioolwater. De huurder heeft op 24 december 2009 geconstateerd dat rioolwater via de toiletpot de garage was ingestroomd, wat leidde tot schade aan zijn opgeslagen zaken. De huurder vordert schadevergoeding van Woonplus, die deze aansprakelijkheid betwist.

Het hof oordeelt dat de huurder niet voldoende heeft aangetoond dat Woonplus aansprakelijk is voor de schade. Het hof stelt vast dat de overstroming het gevolg was van een verstopping in de rioolafvoerleiding van Woonplus, maar dat deze verstopping niet kan worden aangemerkt als een gebrek in de zin van de wet. Woonplus heeft voldoende onderhoud gepleegd aan het rioolstelsel en de huurder heeft niet aangetoond dat er sprake was van een tekortkoming in het onderhoud. Bovendien heeft de huurder niet voldoende onderbouwd dat Woonplus hem had moeten informeren over eerdere verstoppingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vordering van de huurder had afgewezen en hem in de proceskosten had veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.136.993/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 1386684 / CV EXPL 12-49767

Arrest d.d. 15 maart 2016

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Zwiers te Schiedam,
tegen

STICHTING WOONPLUS SCHIEDAM,

gevestigd te Schiedam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woonplus,
advocaat: mr. W. Vos te Amsterdam.

Het geding

Voor het geding tot aan 24 december 2013 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum. Bij dat arrest werd een comparitie van partijen bevolen. Van deze op 11 maart 2014 gehouden comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Bij memorie van grieven, genomen op 20 mei 2014, heeft [appellant] twee grieven tegen het vonnis van 9 augustus 2013 aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) van 27 oktober 2015 heeft Woonplus deze grieven bestreden. Op 24 november 2015 heeft Woonplus de stukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
1.1.
[appellant] huurt sinds 11 augustus 2008 van Woonplus een garage aan de [adres] te [plaats] (hierna: de garage of het gehuurde). In de garage bevindt zich een toiletpot die is aangesloten op het riool waarop ook het bovengelegen appartementencomplex is aangesloten.
1.2.
Op 5 november 2008 heeft Woonplus onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
“In uw brief van 3 november 2008 schrijft u waterschade te hebben aan uw inboedel in het pand [adres] in [plaats].
De waterschade is veroorzaakt door terugstromend rioolwater. De gemeente Schiedam heeft na uw melding het hoofdriool gereinigd en doorgespoeld.
Woonplus kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enigerlei schade aan de inboedel.”
1.3.
Op 24 december 2009 heeft [appellant] geconstateerd dat rioolwater via de toiletpot het gehuurde was ingestroomd, waardoor een deel van de opgeslagen zaken was beschadigd.
1.4.
Expertise & taxatieburo Nederlof & Partner BV (hierna: Nederlof) heeft op 14 januari 2010 in opdracht van (de verzekeraar van) [appellant] een rapport opgesteld, waarin de schade wordt getaxeerd op € 8.700,- (incl. BTW). Nederlof heeft geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van de overstroming.
1.5.
Assurantiekantoor Fora Bemiddeling heeft Woonplus namens [appellant] aansprakelijk gesteld voor voormelde schade. De schadeverzekeraar van Woonplus heeft vervolgens expertisebureau Brava (hierna: Brava) ingeschakeld. Brava heeft op 2 februari 2010 een rapport uitgebracht, waarin onder meer staat vermeld:
Verder is een melding bekend van verstopping in 2006 en 2008. In alle gevallen is de rioolontstopping ingeschakeld.”. Op 5 juli 2010 heeft Brava onder meer aan Fora Bemiddeling heeft geschreven:
“Woonplus Schiedam heeft ons geïnformeerd dat er in 2006, 2008 en recent in 2009 een overstroming heeft voorgedaan. Elke keer is gereageerd door de riolering te laten ontstoppen. Tot nu toe is niets gebleken van een fout in het rioleringssysteem en lijkt de verstoppingen te worden veroorzaakt door oneigenlijk gebruik van het rioolsysteem door bovenwonende huurders.
Naar onze mening heeft Woonplus Schiedam adequaat gereageerd en is zij niet aansprakelijk.”
2. [appellant] vordert in dit geding, samengevat en zakelijk weergegeven, de veroordeling van Woonplus tot vergoeding van de door hem geleden schade, door hem begroot op € 8.884,45 (het onder 1.4. genoemde schadebedrag plus de door Nederlof in rekening gebrachte expertisekosten van € 184,45), te vermeerderen met wettelijke rente.
3. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4. Met
grief 1betoogt [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte niet is gevolgd in zijn standpunt dat Woonplus bij aanvang van de huurovereenkomst bekend was met het gebrek aan het gehuurde, welk gebrek volgens [appellant] is gelegen in het eerder optreden van problemen met water dat via het riool weer naar binnenstroomt. [appellant] verwijst daarbij naar de mededelingen van Brava (zie hierboven onder 1.5.) over problemen met de riolering in of nabij het gehuurde in 2006 en 2008. Volgens [appellant] had Woonplus hem hierover moeten informeren, zodat hij voorzorgsmaatregelen had kunnen treffen.
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen reden is om de schade voor rekening van Woonplus te laten komen. Volgens [appellant] moet Woonplus ervoor zorgen dat haar deel van het riool vrij is van ontstopping, zeker in een situatie zoals deze, waarin er eerdere problemen zijn geweest. In zo’n geval moet het regulier inspecteren en onderzoeken van het riool meer frequent en wellicht uitvoeriger plaatsvinden. Nu het euvel driemaal is opgetreden, kan niet gezegd worden dat het onderhoud aan, dan wel de capaciteit van het riool afdoende was. Naar de mening van [appellant] ligt het op de weg van Woonplus om te bewijzen dat door haar wijze van onderhoud de kans op rioolproblemen is verkleind, dan wel dat haar wijze van onderhoud en controle van afdoende kwaliteit is geweest. Tot slot stelt [appellant] dat de schade in elk geval voor risico van Woonplus komt, nu Woonplus als verhuurder druk kan uitoefenen op haar overige huurders om oneigenlijk rioolgebruik en vervuiling ervan tegen te gaan. Daarbij kan worden gedacht aan adequate voorlichting aan de huurders.
5. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6. Voorop staat dat het, anders dan [appellant] betoogt, aan [appellant] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat Woonplus aansprakelijk is voor de door hem geleden schade en op grond waarvan. Dat geldt ook voor zijn stelling dat Woonplus het riool niet voldoende heeft (doen) onderhouden, welke stelling door Woonplus gemotiveerd is weersproken. Het feit dat [appellant] niet zelfstandig onderzoek kan doen naar de staat van het riool, laat immers onverlet dat hij mede aan de hand van de stellingen van Woonplus wel zijn stelling kan en dient te onderbouwen dat het uitgevoerde onderhoud onvoldoende is geweest. Daarover stelt hij evenwel niets en hij geeft evenmin handen en voeten aan de door hem genoemde “objectieve maatstaven” waaraan zou moeten worden getoetst. Voor een omkering van de bewijslast is dus geen reden. Datzelfde geldt voor de gestelde (en betwiste) omstandigheid dat “het euvel” zich driemaal heeft voorgedaan in een periode van enkele jaren.
7. Niet in geschil is dat de in december 2009 geconstateerde overstroming het gevolg was van een verstopping in de rioolafvoerleiding van Woonplus, dat de loodgieter destijds de verstopping heeft verholpen en heeft geconstateerd dat het riool zelf geen gebreken vertoonde en dat geen sprake was van een constructiefout (zie onder meer conclusie van antwoord onder 4 en 6 in combinatie met productie 1 bij de conclusie van antwoord; een en ander is niet weersproken). Woonplus heeft destijds geconcludeerd dat de verstopping het gevolg was van oneigenlijk gebruik van het rioolsysteem door de huurders van de bovengelegen woonlagen. Door [appellant] zijn geen andere oorzaken gesteld. Met Woonplus is het hof van oordeel dat een zodanige verstopping kan worden beschouwd als een feitelijke stoornis in de zin van artikel 7:204, derde lid, BW, zodat in zoverre geen sprake is van een gebrek als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Voor zover de overstroming als gevolg van de verstopping kan worden aangemerkt als een gebrek, geldt dat, zoals hierboven overwogen, dat gebrek direct is verholpen door de door Woonplus ingeschakelde loodgieter.
8. Woonplus heeft in eerste aanleg (conclusie van antwoord onder 20) aangevoerd dat zij het rioolstelsel periodiek onderhoudt en dat zij de standleidingen en het collecteurriool (het gedeelte van het riool dat eigendom is van Woonplus en waarop de standleidingen zijn aangesloten) regelmatig laat doorspuiten. [appellant] heeft dit niet (voldoende gemotiveerd) weersproken en heeft zijn (kennelijke) standpunt dat Woonplus tekort is geschoten in het nemen van maatregelen om de verstopping te voorkomen, niet nader onderbouwd. Zijn stelling dat het inspecteren en onderzoeken “meer frequent en wellicht uitvoeriger” had moeten plaatsvinden, is in dat verband (veel) te vaag. Daarbij zij opgemerkt dat indien huurders oneigenlijk gebruik van het rioolsysteem maken, tussen onderhoudsbeurten door altijd het risico bestaat dat een verstopping optreedt. Van Woonplus kan niet worden gevergd dat zij het aan haar toebehorende stuk riool bij wijze van spreken elke week controleert, laat staan elke dag, voor zover [appellant] dat al bedoelt te stellen. [appellant] heeft verder weliswaar betoogd dat Woonplus druk moet uitoefenen op haar huurders, bijvoorbeeld door adequate voorlichting, om oneigenlijk rioolgebruik en vervuiling ervan tegen te gaan, maar [appellant] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, in welk opzicht Woonstad in de nakoming van die plicht tekort zou zijn geschoten. Woonplus heeft in elk geval betwist dat aan haar op dit punt een verwijt kan worden gemaakt; volgens haar plaatst zij met enige regelmaat in haar nieuwsbrief een artikel over het juiste gebruik van het rioolsysteem.
9. Tot slot stelt [appellant] dat Woonplus aansprakelijk is, omdat zij hem niet heeft geïnformeerd over de eerdere overstromingen in 2006 en 2008. Als Woonplus dat wel had gedaan, had [appellant] voorzorgsmaatregelen kunnen treffen, zo begrijpt het hof het betoog van [appellant]. Ook dit betoog gaat niet op. Dat in 2006 sprake is geweest van een verstopping is door Woonplus reeds in eerste aanleg betwist; zij heeft ter comparitie opgemerkt niet te weten waarop Brava de melding van een dergelijke verstopping baseert. Afgezien daarvan is het hof met Woonplus van oordeel dat een enkele verstopping in 2006 onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een terugkerende “problematiek”, zoals [appellant] suggereert. In elk geval voert het te ver om aan te nemen dat Woonplus aansprakelijk is voor de onderhavige schade omdat zij [appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst niet heeft ingelicht over deze verstopping, waarover overigens verder niets bekend is. Het voorgaande wordt niet anders als wordt meegewogen dat zich in 2008 ook een verstopping heeft voorgedaan. [appellant] heeft niet weersproken de stelling van Woonplus (zie conclusie van antwoord onder 14) dat [appellant] met de overstroming uit 2008 bekend was, nu het een melding van hemzelf betrof. Woonplus heeft in dat verband verwezen naar haar brief aan [appellant] van 5 november 2008 (zie hierboven onder 1.2.). Uit deze brief volgt ook dat de overstroming in 2008 een andere oorzaak had dan de in het geding zijnde overstroming, namelijk een verstopping van het gemeentelijke riool. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming die aan Woonplus kan worden toegerekend. Woonplus kan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor de door [appellant] geleden schade. Dat [appellant] de overstroming niet zelf heeft veroorzaakt doet daaraan, anders dan hij blijkens zijn toelichting op grief 1 meent, niet af.
10. Het bewijsaanbod voldoet niet aan de eisen die daaraan in hoger beroep moeten worden gesteld, en zal dus worden gepasseerd.
11. De conclusie luidt dat het appel faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld. Zoals door Woonplus gevorderd zal worden bepaald dat over deze proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na dit arrest en zal deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 9 augustus 2013;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Woonplus begroot op € 683,- aan griffierecht en € 632,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze proceskosten met ingang van veertien dagen na dit arrest;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, J.J. van der Helm en T.G. Lautenbach en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.