1.3.[appellant] en [F] zijn op 21 februari 2006 gescheiden.
2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat en zakelijk weergegeven:
ontbinding van de huurovereenkomst, met een veroordeling van [appellant] en [F] tot ontruiming;
een veroordeling van [appellant] en [F] tot betaling aan [geïntimeerde] van diverse geldbedragen ter zake van achterstallige huur, achterstallige indexering, (gematigde) boete, lopende huur, rente en kosten;
een veroordeling van [appellant] en [F] tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, onder meer ter zake van illegale onderhuur;
een veroordeling van [appellant] en [F] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom.
3. Bij het bestreden deelvonnis heeft de kantonrechter, samengevat en zakelijk weergegeven:
- i) vastgesteld dat de op 11 december 2011 (het hof begrijpt: 11 december 2001) gesloten huurovereenkomst wat betreft [appellant] is beëindigd op 23 augustus 2006 en sindsdien voortduurt tussen [geïntimeerde] en [F];
- ii) de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [F] ontbonden en [F] veroordeeld tot ontruiming;
- iii) [F] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van geldbedragen aan achterstallige huur, rente en boete;
- iv) [appellant] en [F] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom;
- v) een bewijsopdracht gegeven aan [F] en de zaak in verband daarmee verwezen naar de rol voor uitlating aan de zijde van [F].
4. De enige grief van [appellant] is gericht tegen de veroordeling als vermeld onder 3 sub (iv). [appellant] vordert vernietiging van het vonnis voor zover hij daarbij is veroordeeld tot betaling van de bankgarantie/waarborgsom en alsnog afwijzing van de bewuste vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] mocht hebben voldaan, te vermeerderen met rente, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties plus nakosten en rente.
5. [appellant] voert aan dat de huurovereenkomst van 2001, waaruit de verplichting betreffende de bankgarantie/waarborgsom voortvloeide, is geëindigd op 23 augustus 2006 en dat niet is gesteld of gebleken dat in de tussenliggende periode enige verplichting waartoe een waarborgsom of bankgarantie tot zekerheid zou kunnen strekken, niet is nagekomen. De verplichting van [appellant] om zekerheid te stellen is dan ook in 2006 vervallen, althans [geïntimeerde] kan op die verplichting redelijkerwijs geen beroep meer doen, aldus [appellant]. Dit standpunt is juist en overigens ook niet betwist door de (niet-verschenen) [geïntimeerde]. In het midden kan daarom blijven of juist is dat de bewuste vordering van [geïntimeerde] is verjaard, dan wel of [geïntimeerde] zijn rechten op dit punt heeft verwerkt, zoals [appellant] tevens heeft aangevoerd.
6. De conclusie luidt dat het appel slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover het aan het hof is voorgelegd, namelijk voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom te betalen. Opnieuw recht doende zal het hof dit deel van de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] afwijzen. Het hof zal [geïntimeerde] voorts veroordelen om aan [appellant] terug te betalen al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerde] mocht hebben voldaan. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld, inclusief de nakosten. Het hof zal de nakosten begroten op € 131,- indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen, te vermeerderen met € 68,- voor de explootkosten als betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
7. [appellant] heeft tevens gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. De vraag wie de proceskosten in eerste aanleg moet dragen ligt echter niet aan het hof voor, nu de kantonrechter in het bestreden vonnis nog geen beslissing heeft genomen over de proceskosten, ook niet waar het de relatie [geïntimeerde]/[appellant] betreft. Indien dit wel was gebeurd en de kantonrechter zou [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] hebben veroordeeld, dan zou het hof, gelet op het hiervoor overwogene, deze beslissing hebben vernietigd en [geïntimeerde] alsnog hebben veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg. Dit kan nu dus echter niet. Het hof volstaat daarom met de overweging dat mocht [appellant] inmiddels bij eindvonnis in eerste aanleg in de proceskosten van [geïntimeerde] zijn veroordeeld en mocht [appellant] inmiddels al aan deze veroordeling hebben voldaan, [geïntimeerde] verplicht is het desbetreffende bedrag, met rente, aan [appellant] terug te betalen.