ECLI:NL:GHDHA:2016:1083

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
200.167.583/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekarrest inzake verschuldigdheid waarborgsom en proceskosten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een deelvonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I.C. Engels, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld tot betaling van een bankgarantie/waarborgsom van € 6.000,- aan de geïntimeerde, die niet verschenen was. De appellant betoogde dat de huurovereenkomst, waaruit de verplichting tot betaling voortvloeide, op 23 augustus 2006 was geëindigd en dat er sindsdien geen verplichtingen meer waren. Het hof oordeelde dat de grief van de appellant slaagde, omdat de verplichting tot betaling van de waarborgsom was vervallen. Het hof vernietigde het bestreden vonnis voor zover het de veroordeling tot betaling van de waarborgsom betrof en wees de vordering van de geïntimeerde af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant reeds had voldaan, vermeerderd met rente. De proceskosten in hoger beroep werden eveneens ten laste van de geïntimeerde gelegd. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.167.583/01
Zaaknummer rechtbank : 3276874 / CV EXPL 14-35730

Arrest d.d. 9 februari 2016

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. I.C. Engels te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats] ([gemeente X]),
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het geding

Bij appeldagvaarding van 6 maart 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het deelvonnis van 27 februari 2015 dat de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter), tussen [geïntimeerde] als eiser enerzijds en [appellant] en [F] (hierna: [F]) als gedaagden anderzijds heeft gewezen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] één grief tegen dit vonnis aangevoerd. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Hierna heeft [appellant] arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De feiten die de kantonrechter onder 2. van het bestreden vonnis heeft vastgesteld, zijn niet in geschil, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan. Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
1.1.
Staande hun huwelijk hebben [appellant] en [F] in privé en als vertegenwoordigers van [M] op 11 december 2001 een huurovereenkomst gesloten met [geïntimeerde]. Deze huurovereenkomst zag op de bedrijfsruimte aan [adres].
1.2.
In deze bedrijfsruimte werd de onderneming [M], ook genaamd [B], gedreven. Voorheen geschiedde dit in de vorm van een vennootschap onder firma waarvan [appellant] en [F] de vennoten waren en na de ontbinding van die vennootschap op 2 februari 2005 is de onderneming door [F] voortgezet als eenmanszaak.
1.3.
[appellant] en [F] zijn op 21 februari 2006 gescheiden.
2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat en zakelijk weergegeven:
ontbinding van de huurovereenkomst, met een veroordeling van [appellant] en [F] tot ontruiming;
een veroordeling van [appellant] en [F] tot betaling aan [geïntimeerde] van diverse geldbedragen ter zake van achterstallige huur, achterstallige indexering, (gematigde) boete, lopende huur, rente en kosten;
een veroordeling van [appellant] en [F] tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, onder meer ter zake van illegale onderhuur;
een veroordeling van [appellant] en [F] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom.
3. Bij het bestreden deelvonnis heeft de kantonrechter, samengevat en zakelijk weergegeven:
  • i) vastgesteld dat de op 11 december 2011 (het hof begrijpt: 11 december 2001) gesloten huurovereenkomst wat betreft [appellant] is beëindigd op 23 augustus 2006 en sindsdien voortduurt tussen [geïntimeerde] en [F];
  • ii) de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [F] ontbonden en [F] veroordeeld tot ontruiming;
  • iii) [F] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van geldbedragen aan achterstallige huur, rente en boete;
  • iv) [appellant] en [F] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom;
  • v) een bewijsopdracht gegeven aan [F] en de zaak in verband daarmee verwezen naar de rol voor uitlating aan de zijde van [F].
4. De enige grief van [appellant] is gericht tegen de veroordeling als vermeld onder 3 sub (iv). [appellant] vordert vernietiging van het vonnis voor zover hij daarbij is veroordeeld tot betaling van de bankgarantie/waarborgsom en alsnog afwijzing van de bewuste vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] mocht hebben voldaan, te vermeerderen met rente, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties plus nakosten en rente.
5. [appellant] voert aan dat de huurovereenkomst van 2001, waaruit de verplichting betreffende de bankgarantie/waarborgsom voortvloeide, is geëindigd op 23 augustus 2006 en dat niet is gesteld of gebleken dat in de tussenliggende periode enige verplichting waartoe een waarborgsom of bankgarantie tot zekerheid zou kunnen strekken, niet is nagekomen. De verplichting van [appellant] om zekerheid te stellen is dan ook in 2006 vervallen, althans [geïntimeerde] kan op die verplichting redelijkerwijs geen beroep meer doen, aldus [appellant]. Dit standpunt is juist en overigens ook niet betwist door de (niet-verschenen) [geïntimeerde]. In het midden kan daarom blijven of juist is dat de bewuste vordering van [geïntimeerde] is verjaard, dan wel of [geïntimeerde] zijn rechten op dit punt heeft verwerkt, zoals [appellant] tevens heeft aangevoerd.
6. De conclusie luidt dat het appel slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover het aan het hof is voorgelegd, namelijk voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom te betalen. Opnieuw recht doende zal het hof dit deel van de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] afwijzen. Het hof zal [geïntimeerde] voorts veroordelen om aan [appellant] terug te betalen al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerde] mocht hebben voldaan. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld, inclusief de nakosten. Het hof zal de nakosten begroten op € 131,- indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen, te vermeerderen met € 68,- voor de explootkosten als betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
7. [appellant] heeft tevens gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. De vraag wie de proceskosten in eerste aanleg moet dragen ligt echter niet aan het hof voor, nu de kantonrechter in het bestreden vonnis nog geen beslissing heeft genomen over de proceskosten, ook niet waar het de relatie [geïntimeerde]/[appellant] betreft. Indien dit wel was gebeurd en de kantonrechter zou [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] hebben veroordeeld, dan zou het hof, gelet op het hiervoor overwogene, deze beslissing hebben vernietigd en [geïntimeerde] alsnog hebben veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg. Dit kan nu dus echter niet. Het hof volstaat daarom met de overweging dat mocht [appellant] inmiddels bij eindvonnis in eerste aanleg in de proceskosten van [geïntimeerde] zijn veroordeeld en mocht [appellant] inmiddels al aan deze veroordeling hebben voldaan, [geïntimeerde] verplicht is het desbetreffende bedrag, met rente, aan [appellant] terug te betalen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover het aan het hof is voorgelegd, te weten voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom te betalen,
en in zoverre opnieuw recht doende,
- wijst de vordering tot veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 6.000,- aan bankgarantie/waarborgsom af;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerde] mocht hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag der terugbetaling;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 311,- aan griffierecht en € 632,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde], indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen, tot betaling aan [appellant] van de nakosten, begroot op € 131,- en te vermeerderen met € 68,- voor de explootkosten als betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten;
- verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, E.M. Dousma-Valk en S.J. Schaafsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.