ECLI:NL:GHDHA:2016:1082

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
200.160.340/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over schade door gebrekkige suskasten en gezondheidsklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een eindvonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en andere kosten aan Woonstad. [appellante] had de huur opgezegd en stelde dat zij gezondheidsklachten had door glaswolvezels die uit de suskasten van de door haar gehuurde woning waren vrijgekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten door de kantonrechter niet zijn betwist en dat de huur van de woning tot 16 maart 2010 heeft gelopen. [appellante] heeft in 2009 meerdere meldingen gedaan van stankoverlast en gezondheidsklachten, maar het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de gezondheidsklachten het gevolg zijn van gebrekkig onderhoud van de suskasten. De kantonrechter had eerder al geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat vóór 27 januari 2010 glaswolvezels in de woning zijn gekomen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en oordeelt dat de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar zijn. Tevens wordt [appellante] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.160.340/01
Zaaknummer rechtbank : 2053074 / CV EXPL 13-21882

Arrest d.d. 16 februari 2016

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente […] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
tegen

STICHTING WOONSTAD ROTTERDAM C.U.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woonstad,
advocaat: mr. E. de Ruiter te Rotterdam.

Het geding

Bij appeldagvaarding van 11 november 2014 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het eindvonnis van 15 augustus 2014 dat de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter), tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven van 3 maart 2015 heeft [appellante] twaalf grieven tegen dit vonnis aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) van 26 mei 2015 heeft Woonstand deze grieven bestreden. Hierna heeft [appellante] de in de memorie van grieven genoemde producties bij akte van 23 juni 2015 overgelegd. Woonstad heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte en heeft arrest gevraagd. [appellante] heeft toen de zaak voor arrest stond bij brief van 13 augustus 2015 (ingekomen op 14 augustus 2015) om een comparitie van partijen verzocht. Woonstad heeft vervolgens bij faxbericht van 14 augustus 2015 laten weten de zaak niet geschikt te achten voor een comparitie en geen mogelijkheden te zien voor een schikking. Mede gelet op deze reactie heeft het hof destijds geen aanleiding gezien om een comparitie te gelasten. Ook thans ziet het hof daartoe geen aanleiding.
Voor de goede orde merkt het hof nog het volgende op. In het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg staat vermeld dat [appellante] nog een drietal brieven – d.dis 2 januari 2014, 21 januari 2014 en 10 maart 2014 – aan de kantonrechter heeft gestuurd. Deze brieven ontbraken in het appeldossier en zijn daarom bij [appellante] opgevraagd. [appellante] bleek alleen in staat om de brief van 2 januari 2014 en de brief van 10 maart 2014 toe te sturen; de brief van 21 januari 2014 kon zij niet meer boven water krijgen.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter onder 2. van het tussenvonnis, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan. Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
1.1.
[appellante] heeft tot 16 maart 2010 de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) van Woonstad gehuurd. Zij heeft vanaf (in elk geval) 2009 in de woning gewoond.
1.2.
De woning is (in de slaapkamers en in de keuken) voorzien van zogeheten suskasten. Dit zijn ventilatieroosters die verse lucht in de woning laten circuleren en bescherming geven tegen geluidsbelasting van buiten. In de suskasten bevindt zich isolatiemateriaal, bestaande uit glaswol.
1.3.
In maart en juni 2009 heeft [appellante] bij Woonstad een melding gedaan van stankoverlast, die [appellante] in verband bracht met de honden van haar buren.
1.4.
Op 19 augustus 2009 is [appellante] bij de huisarts geweest in verband met huidklachten. De huisarts heeft opgemerkt dat de klachten mogelijk verband hielden met vlooien of mijten.
1.5.
Op 21 en 24 augustus 2009 heeft [appellante] bij Woonstad opnieuw melding gedaan van stankoverlast. Daarbij heeft [appellante] ook vermeld dat mogelijk sprake was van ongedierte. In dezelfde maand heeft [appellante] zelf Roteb ingeschakeld.
1.6.
Naar aanleiding van de onder 1.5. bedoelde meldingen heeft Woonstad ProSekt ingeschakeld. Onderzoek wees uit dat sprake was van franjestaarten/zilvervisjes in de woning. Deze zijn op 30 september 2009 door ProSekt bestreden.
1.7.
Op 27 januari 2010 is een van de suskasten opengemaakt door Roteb in aanwezigheid van de heer […] van Woonstad. Laatstgenoemde heeft met een mes een stuk weggesneden uit de zich in de suskast bevindende glaswolmat. Hierna is de suskast weer dichtgemaakt.
1.8.
In februari 2010 heeft [appellante] de bedrijven FibreCount en A.C.E. Milieuadvies ingeschakeld. Uit het rapport van FibreCount van 17 februari 2010 blijkt dat zij op 15 februari 2010 kleefmonsters heeft genomen van het raamkozijn en het keukenblad en van de verwarming in de keuken en dat zij deze op 16 februari 2010 heeft geanalyseerd. In de monsters zijn glasvezels (MMMF) aangetroffen. A.C.E. Milieuadvies schrijft in haar advies van eveneens 17 februari 2010 onder meer dat bij de bewerking, verwerking en verwijdering van glaswol rekening moet worden gehouden met irritatie van huid, ogen en slijmvliezen en dat deze hinder ook ondervonden kan worden
“bij ventilatiesystemen waarin de bestanddelen van de MMMF groep zijn verwerkt en gemakkelijk kunnen vrijkomen bij enige luchtverplaatsing”(p. 1).
1.9.
Begin januari 2010 had [appellante] de huur al opgezegd. Door een samenloop van omstandigheden is de huur in overleg uiteindelijk beëindigd op 15 maart 2010.
1.10.
Nadat [appellante] Woonstad aansprakelijk had gesteld voor door haar geleden schade als gevolg van vrijgekomen glaswolvezels, heeft Woonstad het bedrijf Cunningham Lindsey Nederland BV (hierna CL) ingeschakeld. CL heeft op 10 december 2010 een vergelijkbare woning bezocht met hetzelfde type suskast en heeft op 11 januari 2011 de door [appellante] voorheen gehuurde woning geïnspecteerd, waarbij de suskast is opengemaakt en een monster is genomen van het aanwezige glaswol in de suskast. Een medewerker van FibreCount heeft daarbij assistentie verleend. In haar rapport van 24 oktober 2011 schrijft CL onder meer dat (glaswol)vezels bij bewerking of bij frictie met andere materialen kunnen vrijkomen in de lucht en dat niet is uitgesloten dat vezels vrijkomen aan de binnenzijde van ventilatiekanalen (p. 3). Voorts staat in het rapport (op p. 5) dat toen bij de inspectie op 11 januari 2011 de suskast werd opengemaakt, bleek dat in de kast glaswol zichtbaar was. Het rapport vervolgt met:
“Dit is (….) niet de bedoeling. Vermoedelijk is het glaswol bij het onderzoek in januari 2010 niet op de juiste plaats teruggebracht. Het open maken van de suskast in januari 2010[hof: bij het in rechtsoverweging 1.7 vermelde onderzoek van 27 januari 2010]
had ten doel om een bacteriologisch onderzoek uit te voeren, daar tegenpartij had geklaagd over ongedierte en verzekerde de klacht wilde verhelpen. Het zwarte doek dat als filter wordt toegepast, is vermoedelijk niet geheel op de juiste plaats teruggebracht. Normaal gesproken mag je het glaswol niet zien zitten als je de voorzijde van de suskast met het rooster verwijderd. (….)
De medewerker van FibreCount[hof: die assistentie verleende bij dit onderzoek]
heeft op 11 januari 2011 van het aanwezige glaswol een monster genomen. (…) Dezelfde dag waren de resultaten bekend. (…) Op basis van de resultaten kan worden samengevat dat één vezel overeenkomt met de op 27 januari 2010[hof: bedoeld wordt kennelijk de in rechtsoverweging 1.8 genoemde kleefmonsters van 15 februari 2010]
genomen kleefmonsters van de vensterbank in de keuken en van de verwarming onder de suskast (…). Echter de destijds gevonden vezel is naar alle waarschijnlijkheid terug te leiden naar het onderzoek van 27 januari 2010.”
En op p. 7:
“Pas in januari 2011 is de suskast opnieuw geopend voor het nemen van de monsters voor glaswol. Het glaswol was goed zichtbaar. Waarschijnlijk is de glaswol in de suskast bij het onderzoek in januari 2010 niet goed teruggeplaatst. Wel blijkt dat nog een koolstoffilter aanwezig was om de adequate onreinheden op te vangen. Het zwarte koolstoffilter vervulde naar onze mening nog een adequate afdichtende functie.”
Het rapport vermeld tevens (op p. 4 onderaan) dat de nieuwe bewoonster zeer tevreden is met de woning en geen klachten heeft.
1.11.
In het dossier bevindt zich ook een ongedateerd advies van de heer […] van het door [appellante] ingeschakelde bedrijf Van Oosten luchtbehandelingsapparaten. In deze brief schrijft […] onder meer dat glaswol voorzien moet zijn van een geperste beschermlaag die na 10 jaar wordt gecontroleerd en vernieuwd en dat een suskast nooit is voorzien van een koolstoffilter omdat dit een geurfilter is die geen stofdeeltjes tegenhoudt. Achter het advies zit ook een rapport van […] waarop als datum “oktober 2009” staat vermeld, maar dat van latere datum moet zijn, aangezien in het rapport melding wordt gemaakt van ontwikkelingen in januari-maart 2010. In laatstbedoeld rapport is onder meer vermeld:
“Op 8 oktober 2009 heb ik de locatie zelf onderzocht en moeten constateren dat het een vervuiling door stofdeeltjes in de lucht betrof wat mevrouw [appellante] ook op haar aanrecht zag liggen dat vanuit de ventilatierooster naar binnen geblazen werd.(…)”
2. Woonstad heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, kort samengevat en zakelijk weergegeven, de veroordeling van [appellante] tot betaling aan haar van (i) een bedrag van € 1.822,73 ter zake van de ten tijde van de beëindiging van de huurovereenkomst nog bestaande achterstallige huur over de periode augustus 2009 tot 15 maart 2015, inclusief een bedrag aan afrekening van de servicekosten over 2009 respectievelijk over januari tot en met maart 2010, (ii) een bedrag van € 363,- aan buitengerechtelijke kosten inclusief BTW en (iii) een bedrag van € 170,04 aan vervallen rente, in totaal dus een bedrag van € 2.355,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.822,73 vanaf de dag der dagvaarding.
3. [appellante] heeft in voorwaardelijke (zie conclusie van antwoord sub 29) reconventie gevorderd (i) een verklaring voor recht dat zij bevoegd was om haar huurbetalingen op te schorten vanaf 1 augustus 2009 tot 15 maart 2010, (ii) een verklaring voor recht dat de huurbetalingsverplichting van [appellante] is vervallen en dat [appellante] bevrijd is van die verplichting en (iii) de veroordeling van Woonstad tot vergoeding van de door [appellante] en haar zoon geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de gebreken in de woning, nader op te maken bij staat.
4. Bij tussenvonnis van 7 februari 2014 heeft de kantonrechter, kort samengevat en zakelijk, overwogen dat het antwoord op de vraag of [appellante] de huurbetalingen gerechtvaardigd heeft kunnen opschorten, slechts van belang is indien en voor zover in de vordering ter zake van rente ook rente is begrepen over de periode van de respectieve vervaldata na de na augustus 2009 verschenen en onbetaald gelaten huurtermijnen tot 15 maart 2010. Na laatstgenoemde datum was nakoming door Woonstad immers blijvend onmogelijk, zodat opschorting niet meer mogelijk was gelet op artikel 6:54 BW. De conventionele vordering tot betaling van de hoofdsom ad € 1.822,73 is daarom in elk geval toewijsbaar, aldus de kantonrechter. Voorts heeft de kantonrechter bij dit tussenvonnis reeds overwogen dat de buitengerechtelijke kosten eveneens toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de vraag of de suskasten gebreken vertoonden door achterstallig onderhoud en of de door [appellante] gestelde schade daardoor is veroorzaakt, had de kantonrechter echter behoefte aan nadere informatie. De kantonrechter heeft daarom een comparitie gelast.
5. Deze comparitie heeft plaatsgevonden, waarna nog aktes zijn genomen. Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet in rechte is komen vast te staan dat vóór 27 januari 2010 glaswolvezels in de woning terecht zijn gekomen en evenmin dat dit het gevolg is van de slechte staat van onderhoud van de suskasten en dat daardoor de gestelde gezondheidsklachten van [appellante] en haar zoon zijn ontstaan. De kantonrechter heeft de conventionele vorderingen van Woonstad toegewezen en de reconventionele vorderingen van [appellante] afgewezen. [appellante] is in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
6. [appellante] vordert in appel de vernietiging van het bestreden eindvonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van Woonstad en toewijzing van haar eigen vorderingen.
Grief Iluidt dat de kantonrechter ten onrechte in het eindvonnis heeft overwogen dat uit de stukken onvoldoende volgt dat in de periode vóór 27/1/10 glasvezels zijn vrijgekomen. Volgens [appellante] is door uitsluiting van andere oorzaken al komen vast te staan dat de huidirritaties van haar en haar zoon het gevolg waren van de glasvezels in de suskasten. Met
grief IIbetoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat in de onderzoeken van Van Oosten niet is aangetoond dat het om glasvezels ging. [appellante] verwijst in dit verband naar haar bewijsaanbod in eerste aanleg en het feit dat een van de eventueel te horen getuigen op de lijst de heer Van Oosten was. Voorts wijst [appellante] erop dat uit het advies van Van Oosten en van de fabrikant blijkt dat het glasvezel had moeten zijn voorzien van een geperste beschermlaag. Door het ontbreken daarvan konden glasvezels vrijkomen.
Grief IIIstrekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte overwegingen uit het rapport van CL heeft overgenomen. [appellante] merkt daarbij op dat CL geen onafhankelijke deskundige is. [appellante] herhaalt dat de beschermlaag elke 5 à 10 jaar vervangen moet worden en dat niet juist is dat glasvezel alleen vrijkomt als er aan de kast is “gesleuteld”, zoals CL schrijft. Met
grief IVkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het rapport van A.C.E. Milieuadvies geen duidelijkheid geeft over de vraag of al vóórdat de suskast op 27 januari 2010 werd geopend glasvezeldeeltjes zijn vrijgekomen. Volgens [appellante] gaat de kantonrechter eraan voorbij dat er al in 2009 stofdeeltjes zijn aangetroffen en dat zij die heeft laten onderzoeken. [appellante] is door haar huisarts echter op het verkeerde been gezet waardoor zij de deeltjes alleen op parasieten heeft laten onderzoeken. Pas later is door uitsluiting komen vast te staan dat de stofdeeltjes glasvezels betroffen. [appellante] verwijst naar het verslag van de dermatoloog van 4 december 2009 waaruit blijkt dat in het door [appellante] ingeleverde monster geen parasieten zijn gevonden en dat bij [appellante] duidelijk sprake was van irritatief toxisch handeczeem.
Grief Vbouwt op de voorgaande grieven voort. [appellante] stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat de glasvezels in de woning zijn gekomen door een slechte staat van onderhoud van de suskasten, waarbij [appellante] nogmaals verwijst naar de onderhoudsinstructies van de fabrikant. Ook
grief VIbouwt op de eerdere grieven voort. Met deze grief betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gezondheidsklachten het gevolg zijn van glasvezels. Nu eerdere onderzoeken hebben uitgesloten dat het ging om parasieten of ander ongedierte, kan de conclusie volgens [appellante] niet anders zijn dan dat de oorzaak is gelegen in de aanwezigheid van glasvezels. Bovendien blijkt uit de stukken dat haar klachten gebruikelijk zijn bij blootstelling aan glasvezels.
Grief VIIis gericht tegen het oordeel dat [appellante] de huurbetaling niet gerechtvaardigd heeft opgeschort. Volgens [appellante] was opschorting alleen al gerechtvaardigd omdat Woonstad nooit adequaat maatregelen heeft genomen en [appellante] aan haar lot heeft overgelaten in haar zoektocht naar de boosdoener. Met
grief VIIIklaagt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte de conventionele vorderingen heeft toegewezen en
grief IXis gericht tegen de proceskostenveroordeling in conventie.
Grief Xluidt dat de kantonrechter ten onrechte in reconventie dezelfde conclusie heeft getrokken en daardoor de reconventionele vordering tot vergoeding van de schade niet heeft toegewezen.
Grief XIis gericht tegen de beslissing dat de reconventionele vorderingen dienen te worden afgewezen en
grief XIIis gericht tegen het uiteindelijke dictum.
7. Voorop staat dat [appellante] geen afzonderlijke klachten heeft gericht tegen het tussenvonnis, in het bijzonder tegen de overwegingen 4.1. tot en met 4.4. van dat vonnis. Het hof acht deze overwegingen overigens ook juist. Dit betekent dat vaststaat dat [appellante] de gevorderde achterstallige huur van € 1.822,73, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 363,- moet betalen. Immers, daargelaten of [appellante] in de periode van augustus 2009 tot 15 maart 2015 bevoegd was om de huurbetaling op te schorten wegens een tekortkoming van Woonstad – daarover hieronder meer – bestond deze bevoegdheid in elk geval niet meer toen de huurovereenkomst op 15 maart 2010 werd beëindigd. In eerste aanleg heeft [appellante] weliswaar nog iets gezegd over het vervallen zijn van haar verplichting tot huurbetaling, maar daarvoor bestaat geen rechtsgrond, nu zij geen ontbinding of huurprijsvermindering (tot nihil) heeft gevorderd. Zoals de kantonrechter met juistheid heeft overwogen is de vraag of de opschorting van de huur in de periode tot 15 maart 2010 gerechtvaardigd was, alleen nog van belang voor zover in de vordering ter zake van vervallen rente tevens rente is begrepen over de periode vanaf de respectieve vervaldata van de na augustus 2009 verschenen en onbetaald gelaten huurtermijnen tot 15 maart 2010.
8. Kernvraag is thans of de gestelde gezondheidsklachten en de daarmee samenhangende schade het gevolg zijn van het vrijkomen van glaswolvezels uit de suskasten en zo ja, of dit het gevolg is van gebrekkig onderhoud van Woonstad en aan Woonstad is toe te rekenen.
9. Het hof merkt in de eerste plaats op dat anders dan [appellante] lijkt te suggereren (MvG 4.1.), de brief van Woonstad van 31 oktober 2012 niet als een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan worden beschouwd, reeds nu niet is voldaan aan de in dat artikel neergelegde vereisten.
10. Voorts overweegt het hof het volgende. Zelfs al moet worden aangenomen dat Woonstad niet het vereiste onderhoud aan de suskasten heeft (doen) verrichten(en) (door de geperste beschermlaag niet tijdig te vervangen) en dat zij daarmee is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [appellante] , dan staat daarmee nog niet vast dat daardoor al in 2009 glaswolvezels in de woning zijn verspreid en evenmin dat dit heeft geleid tot de gestelde gezondheidsklachten. Dit geldt temeer, nu Woonstad stelt dat gebrek aan onderhoud hoogstens leidt tot gebrek aan effectiviteit van de suskast (wegens vet worden), maar niet tot het vrijkomen van glaswolvezels. Ook uit het advies en het rapport van Van Oosten blijkt dit niet. Van Oosten heeft bij een bezoek aan de woning op 8 oktober 2009 alleen “een vervuiling door stofdeeltjes in de lucht” geconstateerd (rapport) respectievelijk “een sterke verontreiniging” “onder de uitstroomopening van de Suskast” die “leek op een vezelachtige vervuiling” (advies). Kennelijk was hierbij slechts sprake van observatie en niet van een toetsbare vaststelling. Van Oosten schrijft daarbij weliswaar dat dit “nadien (is) geconstateerd als glaswol”, maar dat is een stellingname die niet wordt geschraagd door het dossier, noch uit enig daarop gericht onderzoek door Van Oosten. Uit geen van de stukken blijkt immers dat al in 2009 monsters zijn genomen die nadien positief zijn getest op de aanwezigheid van glaswolvezels. [appellante] schrijft in haar memorie van grieven onder 5.1. dat Van Oosten begin oktober 2009 kleefmonsters heeft genomen en dat deze door FibreCount zijn geïdentificeerd als glaswolvezels maar dit lijkt een vergissing. Uit de overgelegde rapporten van FibreCount blijkt immers dat de door haar geteste monsters pas op 15 februari 2010 (in verband met het onderzoek van A.C.E. Milieuadvies) respectievelijk op 11 januari 2011 (in verband met het onderzoek door CL) zijn genomen. In 2009 zijn door [appellante] wel monsters genomen, zo begrijpt het hof (zie o.a. MvG 5.4. op p. 14), maar deze monsters zijn bij de huisarts ingeleverd en uitsluitend op parasieten getest. Dat dit is gebeurd op advies van de huisarts en dat [appellante] daardoor naar eigen zeggen “op het verkeerde been” is gezet, doet er niet aan af dat die monsters niet zijn onderzocht op de aanwezigheid van glaswolvezels. Het hof is met Woonstad van oordeel dat het feit dat in januari 2010 en februari 2011 glaswolvezels zijn aangetroffen, zeer wel het gevolg kan zijn van de gang van zaken tijdens het onderzoek op 27 januari 2010, zoals ook CL in haar rapport schrijft. De conclusie luidt dat niet kan worden aangenomen dat zich reeds vóór 27 januari 2010 glaswolvezels in de woning (buiten de suskasten) bevonden.
11. Afgezien daarvan geldt dat evenmin is komen vast te staan dat de door [appellante] gestelde gezondheidsklachten het gevolg zijn van blootstelling aan glaswolvezels. Uit de rapporten van A.C.E. Milieuadvies en van CL blijkt slechts dat glaswolvezels huidirritaties en irritaties aan de longwegen
kunnenveroorzaken, maar niet dat zich dit ook in het onderhavige geval heeft voorgedaan. Ook uit de overgelegde medische stukken blijkt dit niet. Zo staat in de brief van de dermatoloog van het Havenziekenhuis in Rotterdam van 8 oktober 2010 als differentiaal diagnose vermeld
“glaswolvezel-verwoningen/corpus alienum, prurigo parasitaria of eventueel dermatidis artefacta", met andere woorden, volgens de specialist waren meerdere oorzaken denkbaar. Daarbij zij nog opgemerkt dat in dezelfde brief staat dat de relatie met glasvezel door [appellante] zelf was geopperd tijdens het consult.
12. Mede gelet op het vorenoverwogene is het feit dat de gestelde klachten “passen bij” een blootstelling aan glaswolvezels onvoldoende om een zodanige blootstelling als vaststaand aan te nemen en is daarvoor evenmin voldoende dat in de in 2009 genomen monsters kennelijk geen mijten, vlooien en/of ectoparasieten zijn gevonden. Het gaat te ver om reeds op grond daarvan te concluderen dat het door [appellante] benodigde bewijs van het causaal verband aldus “door uitsluiting” is geleverd, zoals [appellante] betoogt.
13. Het onder 5.1., 5.2. en 7.1. vermelde bewijsaanbod van [appellante] passeert het hof als niet ter zake dienend en/of onvoldoende gespecificeerd. Het horen van de door [appellante] genoemde getuigen ( [appellante] zelf, haar zoon, haar huisarts, de heer […] , de heer […] en de heer […] van CL) kan niet afdoen aan het feit dat in 2009 geen monsters zijn genomen die positief zijn getest op glaswolvezels en dat nu, in 2016, niet meer valt na te gaan, of reeds in 2009 glaswolvezels zijn vrijgekomen. Het hof vermag dan ook niet in te zien waarover de genoemde getuigen iets zouden kunnen verklaren wat relevant is voor de afdoening van dit geschil. [appellante] heeft dat ook niet toegelicht. Een deskundigenbericht heeft om dezelfde redenen geen zin.
14. Uit het voorgaande vloeit voort dat de grieven falen, althans verder niet afzonderlijk besproken hoeven te worden. De reconventionele vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar en opschorting van de huurbetaling door [appellante] was niet gerechtvaardigd. Daaraan voegt het hof nog toe dat [appellante] naar zijn oordeel niet door Woonstad “aan haar lot is overgelaten in haar zoektocht naar de boosdoener”, nog daargelaten of dat een beroep op opschorting zou rechtvaardigen. Aanvankelijk hielden de meldingen immers verband met overlast door ongedierte, naar aanleiding waarvan Woonstad ProSekt heeft ingeschakeld. Niet gebleken is dat [appellante] al in 2009 bij Woonstad heeft geklaagd over iets anders dan geluidsoverlast en overlast door ongedierte.
15. De conclusie luidt dat het appel faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellante] in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellante] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Woonstad begroot op € 704,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.M. Dousma-Valk en M.E. Honée en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.